ECLI:NL:GHDHA:2025:1845

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
200.348.591/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige advisering bij effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en consument via tussenpersoon

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een consument, aangeduid als [geïntimeerde]. De consument heeft een rechtszaak aangespannen tegen Dexia, waarbij hij stelt dat hij onrechtmatig is geadviseerd door een tussenpersoon, Aspen Beheer, die niet beschikte over de vereiste vergunning om financieel advies te geven. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het hof de feiten en het bestreden vonnis van de kantonrechter in Rotterdam heeft overwogen. De consument heeft gesteld dat Dexia op de hoogte was of had moeten zijn van het feit dat de tussenpersoon onrechtmatig advies gaf. Dexia heeft de vorderingen van de consument betwist en heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de tussenpersoon inderdaad vergunningplichtig advies heeft gegeven en dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft de vorderingen van de consument toegewezen en Dexia veroordeeld tot schadevergoeding. De uitspraak bevestigt dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die de consument heeft geleden door het onrechtmatige advies van de tussenpersoon. Het hof heeft de proceskosten aan Dexia opgelegd, aangezien zij als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.348.591/01
Zaaknummer rechtbank: : 10105749 EL 22-39
Arrest van 9 september 2025
in de zaak van:
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 25 januari 2024 (hierna: het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte uitlaten producties van Dexia;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De kern van de zaak

3.1.
Deze zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde] via een tussenpersoon (Aspen Beheer). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde] is geadviseerd door een tussenpersoon die niet de daarvoor vereiste vergunning had, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersoon beleggingsadvies heeft gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde] vergoeden.
3.2.
Dexia heeft gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia na betaling van een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag aan al haar verplichtingen heeft voldaan in relatie tot de onderhavige effectenleaseovereenkomst en dat [geïntimeerde] niets meer van Dexia te vorderen heeft. Dexia heeft tevens gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is, nadat Dexia is overgegaan tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft Dexia tevens veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in paragraaf 2 (‘De feiten’), rov. 2.1 tot en met 2.4. Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2.
In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en tot het alsnog onvoorwaardelijk toewijzen van haar vorderingen.
4.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de aangevoerde grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Juridisch kader
4.4.
Dexia handelt als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig, indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerde] (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde] is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [geïntimeerde] Aspen Beheer als cliëntenremisier is betrokken en dat deze niet beschikte over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisier of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang. [1]
Advisering
4.5.
Er is sprake van niet-toegestane advisering, indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersoon al dan niet:
  • i) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • ii) ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • iii) naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct een ander financieel product heeft geadviseerd.
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten. [2]
4.6.
[geïntimeerde] heeft een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Aspen Beheer in dit geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, onder “III.4 Advisering door de tussenpersoon” in zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg. De stellingen van [geïntimeerde] komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde] is in contact gekomen met Aspen Beheer via een collega. Deze collega was geadviseerd door een bij naam genoemde medewerker van Aspen Beheer en dacht dat [geïntimeerde] hier ook wel profijt van zou hebben. [geïntimeerde] had inderdaad wel interesse in een vrijblijvend gesprek. De collega van [geïntimeerde] heeft vervolgens een afspraak voor hem gemaakt met de betreffende medewerker. Hierop hebben meerdere persoonlijke gesprekken bij [geïntimeerde] thuis plaatsgevonden. Daarbij is besproken dat [geïntimeerde] extra vermogen wenste op te bouwen, met welk doel, en welke middelen [geïntimeerde] daarvoor beschikbaar zou hebben. Naar aanleiding hiervan is [geïntimeerde] door de medewerker van Aspen Beheer geadviseerd om het specifieke effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Dit product was volgens de medewerker van Aspen Beheer geschikt voor de situatie van [geïntimeerde] . Om de maandelijkse inleg voor het effectenleaseproduct te kunnen voldoen, adviseerde de adviseur [geïntimeerde] om de overwaarde op zijn woning op te nemen door de hypotheek te verhogen. Omdat [geïntimeerde] geen ervaring met beleggen en complexe financiële producten had, vertrouwde hij volledig op de deskundigheid van de adviseur. [geïntimeerde] heeft het advies van de adviseur dan ook opgevolgd.
4.7.
Dexia stelt voorop dat de kantonrechter heeft miskend dat [geïntimeerde] geen enkel bewijsstuk voor zijn stellingen in dit geschil heeft overgelegd en dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn stel- en bewijsplicht. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [geïntimeerde] betrokken is geweest. [geïntimeerde] kan volgens Dexia dan ook niet volstaan met (blote) stellingen die daarnaast ook niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband op dat het gaat om gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden afgespeeld hebben. Het is volgens Dexia niet zo dat alle tussenpersonen een vaste werkwijze hadden die erop neerkomt dat altijd vergunningplichtig advies werd uitgebracht. Dat er is geadviseerd kan noch uit de effectenleaseovereenkomst, noch uit de hypotheekstukken worden afgeleid. Omdat Dexia niet beschikt over feitelijke informatie omtrent de gang van zaken over de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst en deze informatie zich in het domein van [geïntimeerde] bevindt, kan van haar niet worden gevergd dat zij haar betwisting nader concretiseert.
4.8.
Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia in 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.9.
De door [geïntimeerde] geschetste betrokkenheid van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst, moet gezien de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde] , (ii) [geïntimeerde] het financiële doel aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt en (iii) de tussenpersoon vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het effectenleaseproduct aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde] , en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde] , bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.10.
Dexia heeft de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de schets van [geïntimeerde] over de gang van zaken niet (in grote lijnen) strookt met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerker van Aspen Beheer, met wie [geïntimeerde] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde] om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies heeft gegeven aan [geïntimeerde] in de zin van de prejudiciële beslissing.
4.12.
Het verweer van Dexia dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was, wordt verworpen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) volgt dat een cliëntenremisier op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 over een vergunning moet beschikken, indien hij zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert.
4.13.
Dexia heeft verder nog aangevoerd dat de STE/AFM nooit signalen heeft afgegeven dat op Dexia, als aanbieder van effectenleaseproducten, de verplichting rustte om onderzoek te doen naar de aanvraag tot het sluiten van een effectenleaseovereenkomst en de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden. Dat verweer gaat niet op. Voor zover Dexia erop heeft vertrouwd dat de STE/AFM erop zou toezien dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet, komt dit voor haar rekening en risico. Voor de beoordeling van haar privaatrechtelijke aansprakelijkheid is niet doorslaggevend hoe de STE/AFM destijds oordeelde over de handelwijze van tussenpersonen die voor Dexia effectenleaseovereenkomsten verkochten. Het gaat er in relatie tot [geïntimeerde] om of de handelwijze van Aspen Beheer is aan te merken als ‘advies’ in de betekenis die de Hoge Raad daaraan geeft in de prejudiciële beslissing.
4.14.
Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Wetenschap Dexia
4.15.
Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde] gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde] was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde] is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde] .
4.16.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde productie blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersoon zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst tegenover [geïntimeerde] als adviseur had gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat Aspen Beheer aan de eisen van artikel 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde] door Aspen Beheer werd geadviseerd. Daar komt in dit geval bij dat uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat Aspen Beheer zich naar de buitenwereld presenteerde als (onder meer) adviseur op het gebied van beleggingen en beleggingsproducten, een gegeven dat Dexia destijds in elk geval in het handelsregister eenvoudig had kunnen nagaan. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat Aspen Beheer [geïntimeerde] advies heeft gegeven.
4.17.
Dexia heeft ook in dit verband aangevoerd dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat Dexia onderzoek moest verrichten naar de gang van zaken omtrent de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst. Wat hier ook van zij, in verhouding tot haar afnemers, ligt op Dexia, als professionele effecteninstelling, het risico van de mogelijk (achteraf) onjuiste afweging over wat vergunningplichtig advies inhoudt en/of het ontbreken van signalen van de STE/AFM dat Aspen Beheer adviseerde.
4.18.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verklaring voor recht
4.19.
Dexia komt met haar voorwaardelijke grief III op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Omdat de hierboven behandelde grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, behoeft deze grief geen verdere behandeling.
Conclusie
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de schade van [geïntimeerde] volledig dient te vergoeden.
4.21.
Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.15 van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
Slotsom en proceskosten
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.23.
Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 362,00 aan griffierecht en op € 1.821,00 (1,5 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Harten, C.A. Joustra en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).