ECLI:NL:GHDHA:2025:164

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
BK-23/1196
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en waardevermindering door schade

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt oorspronkelijk € 4.588, maar is door de Inspecteur verminderd tot € 4.383 na bezwaar. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. De kern van het geschil betreft de waardevermindering van de auto door schade, die door belanghebbende niet voldoende is aangetoond. Het Hof oordeelt dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto meer schade had dan door de Inspecteur is erkend. Het Hof volgt de waardering van de Inspecteur en stelt de naheffingsaanslag vast op € 4.300, in overeenstemming met het subsidiaire standpunt van belanghebbende. Daarnaast wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.922 en dient het betaalde griffierecht van € 458 te worden vergoed. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1196

Uitspraak van 23 januari 2025

in het geding tussen:

[X] , h.o.d.n. [X-1] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 november 2023, nummer SGR 22/1107.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 4.588 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot
€ 4.383 en een proceskostenvergoeding van € 592 aan belanghebbende toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 184 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 274 geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 21 oktober 2024. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 25 en 30 november 2024.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 december 2024. Belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.
2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 489 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Mercedes-Benz C-Klasse 300 Advantage Pack (de auto). De datum van eerste toelating is 14 november 2018.
2.2.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] . Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 59.659 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.407. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 22.907 in mindering gebracht als ‘aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen en een redelijk deel van de reparatiekosten in verband met schade’ aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op
€ 2.500. De historische (bruto) bpm is vastgesteld op € 11.677 (CO2-uitstoot van 158 gr/km).
2.3.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 4.588 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 24 januari 2020. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 64.965 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 28.250 (Xray (Marge)). DRZ heeft geen waardevermindering wegens schade toegepast, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto eveneens is bepaald op € 28.250 (afschrijving van 56,52%). De historische (bruto) bpm is vastgesteld op € 11.677 (CO2-uitstoot van 158 gr/km).
2.4.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar verminderd tot
€ 4.383. De Inspecteur heeft daarbij een waardevermindering van € 1.134 (72% van € 1.575) wegens schade toegepast, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 27.116. De Inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op de door belanghebbende op 6 december 2021 aan hem toegezonden reparatienota ten bedrage van
€ 1.575.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Schade
8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiser. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door verweerder is onderkend. Met het rapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiser stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiser niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens hem dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
(…)
Kostenvergoeding bezwaarfase
21. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat verweerder de kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft vastgesteld op in totaal € 592 (2 x € 296) en verweerder heeft onweersproken gesteld dat dat bedrag aan eiser is uitgekeerd. Deze kostenvergoeding is naar het oordeel van de rechtbank juist.
Conclusie
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.
4.1.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek of de waardevermindering wegens schade op het juiste bedrag is vastgesteld.
4.1.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto op € 66.108 moet worden vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot partiële vernietiging van de uitspraak op bezwaar en:
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag; en
  • subsidiair tot vaststelling van de (historische) bruto bpm op € 11.677, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 66.108, tot vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto op € 27.116 en tot vaststelling van de naheffingsaanslag op € 4.300.
Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van een hoger bedrag aan proceskosten in bezwaar en proceskosten in beroep en hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 66.108, met dienovereenkomstige wijziging van de naheffingsaanslag. Voorts concludeert de Inspecteur tot toekenning van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende, waarbij de vóór 1 januari 2024 geldende wet- en regelgeving moet worden toegepast bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardevermindering in verband met schade
5.
5.1.1.
Belanghebbende stelt primair dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen, omdat uit het taxatierapport blijkt dat de auto ernstig was beschadigd. Belanghebbende voert daarbij aan dat het feit dat de schade geheel was hersteld ten tijde van de hertaxatie, niet in het nadeel van belanghebbende mag werken. Uit het taxatierapport blijkt de juistheid van de in de aangifte opgenomen handelsinkoopwaarde in beschadigde staat. De aangifte dient daarom te worden gevolgd en de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, aldus belanghebbende.
5.1.2.
Het Hof stelt voorop dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De bewijslast rust aldus op belanghebbende (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.1.3.
Het Hof stelt voorop dat het taxatierapport van belanghebbende niet kan dienen. Uit de foto’s van het taxatierapport van belanghebbende blijkt dat sprake is van (ernstige) gebreken aan de auto, in het bijzonder aan de linkervoorkant. Uit het rapport van DRZ en de bijgevoegde foto’s volgt dat de auto na de opname door de taxateur van belanghebbende en voorafgaand aan de DRZ-opname reeds geheel was gerepareerd. Gelet hierop komt het Hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of het taxatierapport de staat van de auto weergeeft ten tijde van de aangifte, hetgeen een vereiste is dat aan een taxatierapport wordt gesteld. Dit komt voor rekening en risico van belanghebbende. Derhalve verwerpt het Hof het taxatierapport van belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade op een hoger bedrag moet worden vastgesteld dan de Inspecteur uiteindelijk in de uitspraak op bezwaar aan de hand van een reparatienota in aanmerking heeft genomen. De overige als minimaal aan te duiden gebruikssporen zijn gebruikelijk voor een gebruikte auto van bijna 1,5 jaar oud met bijna 14.000 kilometer op de teller en komen niet in mindering op de handelsinkoopwaarde. Er is daarom geen aanleiding voor een verdere waardevermindering ten gevolge van schade en voor een aanpassing van de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat.
5.1.4.
Gelet op het voorgaande volgt het Hof het standpunt van de Inspecteur dat de handelsinkoopwaarde € 27.116 bedraagt.
Naheffingsaanslag
5.2.
Uitgaande van de niet in geschil zijnde (historische) bruto bpm van € 11.677, de niet (meer) in geschil historische nieuwprijs van € 66.108 en een handelsinkoopwaarde van € 27.116, stelt het Hof de naheffingsaanslag vast op € 4.300 in overeenstemming met het subsidiaire standpunt van belanghebbende.
Proceskosten bezwaarfase
5.3.
Belanghebbende heeft, gelijk hij terecht in hoger beroep heeft aangevoerd, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, recht op een hogere vergoeding voor de bezwaarfase.
Slotsom
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.
6.1.
Er is aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, welke op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden vastgesteld op € 4.922 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (inzake de bezwaarfase: 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; en inzake de beroeps- en hoger beroepsfase: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 458 (€ 184 + € 274) voor beroep en hoger beroep te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.300,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.922, en
- gelast de Inspecteur het betaalde griffierecht van in totaal € 458 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, A. van Dongen en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 23 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.