ECLI:NL:GHDHA:2025:1199

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
200.338.905
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door opbouw boven uitbouw van woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over een opbouw boven een uitbouw van de woning van de appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opbouw, ondanks de verleende vergunning, onrechtmatig was tegenover de geïntimeerde, omdat deze hinder veroorzaakte in de vorm van het wegnemen van licht. De appellant is veroordeeld om de opbouw af te breken. In hoger beroep bevestigt het hof dit oordeel. Het hof oordeelt dat de opbouw onrechtmatige hinder veroorzaakt, wat in strijd is met artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek. De appellant had een omgevingsvergunning verkregen, maar het hof stelt dat dit niet betekent dat hij niet aansprakelijk kan zijn voor de onrechtmatige hinder die hij veroorzaakt. De belangenafweging tussen de appellant en de geïntimeerde leidt tot de conclusie dat de hinder die de opbouw veroorzaakt, onrechtmatig is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.338.905/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/640259 / HA ZA 22/1076
Arrest van 1 juli 2025
in de zaak van

1.[appellant 1],

2.
[appellant 2],
beiden wonende in [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.A. Johannsen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende in [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.B. Visser.
Het hof noemt partijen hierna (in mannelijk enkelvoud) [appellant] en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1.
Het geschil gaat over een opbouw boven op een uitbouw van de woning van [appellant]. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de opbouw (ondanks de daarvoor verleende vergunning) tegenover [geïntimeerde] onrechtmatig is. [appellant] is veroordeeld de opbouw af te breken. Het hof komt in hoger beroep tot hetzelfde oordeel.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 maart 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2024, met daarin de grieven, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] met bijlage.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
De rechtbank heeft in het vonnis de feiten vastgesteld. Daartegen is geen grief gericht, zodat het hof van dezelfde feiten uit zal gaan.
3.2.
Partijen zijn buren. [geïntimeerde] is eigenaar van de woning aan [adres] 16 in [plaats] en [appellant] is eigenaar van de naastgelegen woning aan [adres] 18. De woning van [appellant] heeft in de achtertuin een aanbouw van ongeveer vier meter diep. De woning van [geïntimeerde] heeft geen aanbouw en heeft aan de achterzijde – die op het noordoosten is gelegen – een deur die grotendeels uit glas bestaat en een raampartij van iets boven de grond tot ongeveer 15 centimeter onder het plafond. Aan de voorzijde van de woning bevindt zich de keuken. In de keuken bevindt zich boven het aanrecht een raam. Dit raam is op de zuidwestzijde van de woning gesitueerd.
3.3.
Bij besluit van 27 juni 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] (hierna: het college) aan [appellant] een omgevingsvergunning (hierna: de vergunning) verleend voor het plaatsen van een opbouw op de aanbouw in de achtertuin van hun woning (hierna: de opbouw).
3.4.
[geïntimeerde] heeft tegen voornoemd besluit van het college geen bezwaar gemaakt.
3.5.
Op onderstaande afbeelding wordt de bestaande situatie weergegeven met daarop ingetekend de opbouw zoals deze vergund is en zoals [appellant] deze wil laten bouwen:
3.6.
Om de gevolgen van de opbouw voor de bezonning van hun woning inzichtelijk te maken, heeft [geïntimeerde] door iTX Bouwconsult B.V. een bezonningstudie laten uitvoeren. In het rapport van 14 oktober 2022 staat voor zover relevant:
“(…)
Uit het onderzoek naar de zonafname op de achtergevel pui van [adres] 16 komt naar voren dat de gemiddelde zonuren per dag van 00:45 uur terugloopt naar 00:11 uur. Dit is een excessieve afname van 75%.
De uitbreiding op de 1e verdieping van [adres] 18 veroorzaakt nadrukkelijk schaduwhinder in de woning, op de achtergevel en in de tuin van [adres] 16 . De toch al zeer matig te benoemen bezonning op de bestaande toestand wordt verslechterd door deze uitbreiding.(…)”
3.7.
In de week van 3 oktober 2022 is [appellant] begonnen met de bouw van de opbouw.
3.8.
Na een briefwisseling tussen de advocaten en een overleg tussen partijen, heeft [appellant] op 17 oktober 2022 [geïntimeerde] medegedeeld dat de bouw van de opbouw is gestaakt.
3.9.
[appellant] heeft Bezonningsingenieur.nl een contra-expertise laten uitvoeren. In de conclusie van dit rapport van 20 januari 2023 staat:
“(…)
3. Beoordeling iTX
De belangrijkste verschillen en overeenkomsten:

iTX laat een vergelijking tussen de geplande situatie en bestemmingsplan situatie achterwege, maar beoordeelt alleen de geplande situatie ten opzichte van de bestaande situatie. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld. De berekende afname van 75% komt redelijk overeen met onze berekende afname van 80%.

iTX blijkt ten onrechte te concluderen dat in de geplande situatie wordt voldaan en in de geplande situatie niet wordt voldaan aan de TNO-bezonningsnorm. Aangetoond is dat er geen bezonning (0 minuten) mogelijk is. Kortom er geen sprake van verslechtering op de toetsingsdatum.

De nuancering ontbreekt dat via de voorgevel veel bezonning de woning kan toetreden. Uit afbeelding 6 blijkt dat daar meer dan 5,4 bezonning is. Kortom daar wordt voldaan aan de lichte-TNO-bezonningsnorm. (…)”
3.10.
Tijdens de descente in eerste aanleg op 2 november 2023 zag de opbouw er als volgt uit:

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
[geïntimeerde] heeft (in conventie) gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [appellant] te gebieden, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, de opbouw af te breken en volledig te verwijderen, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [appellant] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
II. [appellant] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[geïntimeerde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [appellant] door het realiseren van de opbouw onrechtmatig handelt jegens [geïntimeerde] , aangezien sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die onrechtmatige hinder bestaat eruit dat hem als gevolg van de opbouw zonlicht, daglicht en uitzicht wordt ontnomen.
4.3.
[appellant] heeft (in voorwaardelijke reconventie) onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat van onrechtmatige hinder geen sprake is en dat de vorderingen van [geïntimeerde] dus moeten worden afgewezen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door [appellant] te sommeren de bouw van de opbouw te staken en gestaakt te houden;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding aan [appellant] van alle materiële en immateriële schade die [appellant] heeft geleden, lijdt en zal lijden en die in causaal verband staat tot het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] door [appellant] te sommeren de bouw van de opbouw te staken en gestaakt te houden;
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[appellant] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem ten onrechte te sommeren de bouw te staken. [appellant] heeft daardoor schade geleden.
4.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opbouw voor [geïntimeerde] onrechtmatige hinder veroorzaakt. Deze onrechtmatige hinder rechtvaardigt de toewijzing van de gevorderde afbraak. De rechtbank heeft [appellant] daarom (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeeld tot afbraak van de opbouw, op straffe van verbeurte van een gematigde en gemaximeerde dwangsom.
4.6.
[appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis vernietigt en
I. de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst;
II. voor recht verklaart dat indien en voor zover er sprake is van onrechtmatige hinder dit niet de afbraak en volledige verwijdering van de opbouw rechtvaardigt, en, derhalve, partijen te gebieden in overleg te treden om te komen tot een onderlinge oplossing waarbij [appellant] de opbouw kan realiseren zonder dat deze onrechtmatige hinder veroorzaakt voor [geïntimeerde];
en (onder de voorwaarde dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst):
III. voor recht te verklaart dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door [appellant] te sommeren de bouw van de opbouw te staken en gestaakt te houden;
IV. [geïntimeerde] veroordeelt tot vergoeding aan [appellant] van alle materiële en immateriële schade die [appellant] heeft geleden, lijdt en zal lijden en die in causaal verband staat tot het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde];
V. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.Beoordeling in hoger beroep

Geen incidentele vordering
5.1.
In de dagvaarding maakt [appellant] melding van een incidentele vordering om de ten uitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. Die vordering is echter niet vermeld in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep en [appellant] heeft per brief meegedeeld dat de incidentele vordering als niet ingesteld beschouwd kan worden. Er is daarom geen incidentele vordering waarop het hof hoeft te beslissen.
Grieven
5.2.
[appellant] richt zijn grieven tegen de belangenafweging van de rechtbank. Volgens [appellant] is er geen sprake van onrechtmatige hinder (grief 1 en 2) en rechtvaardigt, volgens [appellant] de hinder, zelfs als er sprake zou zijn van onrechtmatige hinder, nog niet de afbraak van de uitbouw (grief 3). Op dit punt vordert [appellant] in hoger beroep na wijziging van eis een veroordeling van beide partijen om met elkaar in overleg te treden.
5.3.
In dit hoger beroep legt [appellant] dus aan het hof voor of de hinder die de opbouw veroorzaakt onrechtmatig is tegenover [geïntimeerde] en of dat de afbraak van de opbouw rechtvaardigt.
Bouwvergunning niet doorslaggevend
5.4.
Dat [appellant] een bouwvergunning (met inmiddels formele rechtskracht) heeft gekregen, betekent niet dat hij niet aansprakelijk kan zijn voor het veroorzaken van onrechtmatige hinder. Het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan derden, hangt af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval. Daarbij geldt in beginsel dat de vergunninghouder erop mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op de juiste manier zijn afgewogen, en dat hij van die vergunning gebruik mag maken. Ten aanzien van de aan [appellant] verleende vergunning, blijkt niet dat de belangen van [geïntimeerde] in concreto (de verminderde bezonning, daglichttoetreding en het verminderde uitzicht) zijn meegewogen.
De hinder is onrechtmatig
5.5.
Op grond van artikel 5:37 BW mag een eigenaar van een erf niet aan de eigenaar van een ander erf hinder toebrengen op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is. Een in het wetsartikel genoemd voorbeeld van hinder is het onthouden van licht. Dat de opbouw licht wegneemt van de achtergevel en achtertuin van [geïntimeerde], is niet betwist. Van (enige) hinder is dus sprake. De vraag of die hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade, bezien in het licht van de omstandigheden ter plaatse. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de wederzijdse belangen van partijen. Hierbij kan de mogelijkheid en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen (mede gelet op de daaraan verbonden kosten) meespelen. Ook van belang is of degene die zich beklaagt over de hinder daar is gaan wonen vóór of na aanvang van de hinder veroorzakende activiteiten. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder moeten dulden.
5.6.
Partijen hebben allebei rapporten in het geding gebracht over de mate waarmee de lichtinval bij de (ramen in de) achtergevel van [geïntimeerde] vermindert door de opbouw. Over en weer is de juistheid van de gemaakte berekeningen niet betwist. Beide partijen gaan uit van theoretische berekeningen op basis van gemiddelden. Het hof zal daarbij aansluiten. Dat de werkelijkheid niet exact overeen zal komen met het model, doet er niet aan af dat het model voldoet om de aard en ernst van de hinder inzichtelijk te maken.
5.7.
Kern van het verschil in opvatting tussen beide rapporten is dat het rapport van Bezonningsingenieur, waarop [appellant] zich beroept, (ook) een vergelijking maakt met de “
Situatie volgens de maximale bebouwingsheden volgens het bestemmingsplan”, door [appellant] aangeduid als de Bestemmingsplan situatie of (2s). Om de ernst en de mate van de hinder vast te stellen, is een vergelijking tussen de (hypothetische) Bestemmingplan situatie en de situatie met opbouw, niet geschikt. Aan die vergelijking ligt immers de aanname ten grondslag dat de maximale bebouwingsmogelijkheden volgens het bestemmingsplan geen (onrechtmatige) hinder zouden opleveren en/of dat [geïntimeerde] in ieder geval zou moeten dulden dat de woning van [appellant] wordt uitgebreid tot de maximale bebouwingsmogelijkheden volgens het bestemmingsplan. Die aanname is niet juist (en in ieder geval niet voldoende onderbouwd in deze procedure). Dat die maatstaf kan worden gehanteerd bij het verlenen van een (bestuursrechtelijke) vergunning, betekent niet dat die maatstaf moet worden gehanteerd om vast te stellen of er sprake is (civielrechtelijke) onrechtmatige hinder. Om de ernst en de mate van de hinder vast te stellen, moet het hof de bestaande situatie en de geplande situatie met elkaar vergelijken.
5.8.
Het rapport van Bezonningsingenieur vat het als volgt samen:
“[…]
Achtergevelopeningen (begane grond):

19 februari (21 oktober)/21 maart (21 september):Er is geen bezonning mogelijk in alle drie situaties.

21 april (23 augustus):Er is tussen 8-9 uur bezonning mogelijk op een beperkt deel van het glas. In de geplande en bestemmingsplan situatie is dit niet meer mogelijk.

21 mei (21 juli) / 21 juni:Er is 7 uur en 11 uur in de bestaande situatie mogelijk. In de geplande situatie en bestemmingsplan situatie is er invloed van 8-11 uur op beperkte delen van het glas.
Buitenruimte:

21 maart (21 september):Tussen 10 uur - 15 uur is er bezonning mogelijk is de bestaande situatie. Invloed blijkt van 11-13 uur in zowel de geplande situatie als bestemmingsplan situatie.

21 april (23 augustus):Tussen 9 uur - 17 uur is er bezonning mogelijk is de bestaande situatie. Invloed blijkt van 10-14 uur in zowel de geplande situatie als bestemmingsplan situatie.

21 mei (21 juli):Tussen 8 uur - 18 uur is er bezonning mogelijk is de bestaande situatie. Invloed blijkt van 8-15 uur in zowel de geplande situatie als bestemmingsplan situatie op beperkte delen van de tuin

21 juni:Tussen 8 uur - 19 uur is er bezonning mogelijk is de bestaande situatie. Invloed blijkt van 10 - 15 uur in zowel de geplande situatie als bestemmingsplan situatie op beperkte delen van de tuin.[…]”
5.9.
Uit het rapport van Bezonningsingenieur volgt dat in de periode tussen 21 september en 21 maart geen zon valt op de ramen in de achtergevel van [geïntimeerde]. De opbouw verandert daaraan niets. In de periode tussen 22 maart en 20 september (peildata: 21 april, 21 mei, 21 juni, 21 juli en 23 augustus) valt er in de ochtenden zonlicht op de achtergevel. Door de opbouw vermindert dat aanzienlijk: voor de peildata 21 mei en 21 juli vermindert het aantal (theoretische) zonuren van 5 uur en 29 minuten tot 11 minuten per dag, zo heeft iTX berekend. Voor de tuin geldt dat die in de bestaande situatie (zonder opbouw) er in ieder geval in de periode tussen 21 maart en 21 september zon valt in een gedeelte van de tuin. De geplande situatie (met opbouw) heeft daarop (negatieve) invloed, die door Bezonningsingenieur in het rapport verder niet becijferd is.
5.10.
Volgens [appellant] veroorzaakt de opbouw dat er 34 minuten minder per dag zon valt op de achtergevel, over een heel jaar gerekend, maar dat miskent dat er gedurende de helft van het jaar ook in de bestaande situatie geen zon op de achtergevel van [geïntimeerde] valt. Er viel, ook zonder opbouw, maar zeer beperkt directe zon op de achterzijde (schaduwzijde) van de woning van [geïntimeerde]. De hinder vindt dus alleen plaats in de periode van het jaar dat er in de situatie zonder opbouw wel zon op de achtergevel (en dus in de woonkamer) viel. Het hof is van oordeel dat de redenering van [appellant] onvoldoende recht doet aan de ernst van de hinder, door een gemiddelde (absolute) afname te berekenen over het gehele jaar. De relatieve afname geeft, gelet op de gebrekkige bezonning in de uitgangsituatie, een beter beeld van de ernst van de hinder. Die relatieve afname is berekend op 75% (iTX) tot 80% (Bezonningsingenieur) en dat is in de gegeven omstandigheden hinder die verder gaat dan de hinder die buren van elkaar te dulden hebben, ook in een dichtbebouwde omgeving. Alles afwegende acht het hof de door de opbouw veroorzaakte hinder, het wegnemen van licht, onrechtmatig.
5.11.
Van belang is daarbij ook dat [appellant] de opbouw heeft gebouwd, zonder vooraf (voldoende) over zijn concrete bouwplannen en de vergunningsaanvraag te overleggen met [geïntimeerde]. Zijn belang is een financieel belang (de gemaakte kosten van het bouwen van de aanbouw) en zijn eigen belang bij toename van zijn woonoppervlakte (voor een slaapkamer voor zijn kinderen). Daartegenover staat het financieel belang van [geïntimeerde] (de opbouw vermindert de waarde van de woning) en zijn belang van lichtinval in de woonkamer en tuin.
5.12.
[appellant] voert aan dat er wel veel zoninval is op de voorzijde van de woning van [geïntimeerde], zodat er voldoende zonlicht in de woonkamer van de woning van [geïntimeerde] valt. Volgens [appellant] moet dat de ernst van de hinder relativeren. Het hof overweegt dat het feit dat via ramen in de voorgevel ook zonlicht in de woonkamer valt, niet voldoende is om voorbij te gaan aan de hinder die de opbouw veroorzaakt aan de achterzijde van de woning. Uit de stellingen van [appellant] volgt niet dat de zoninval in de tuin en in de woonkamer (via de ramen in de achtergevel) voordat de opbouw werd gebouwd, verwaarloosbaar was. De lichtinval via de (ramen in de) voorgevel, is in de gegeven omstandigheden ook niet voldoende om het onrechtmatige karakter van de hinder weg te nemen.
De onrechtmatige hinder rechtvaardigt ook het afbreken van de opbouw
5.13.
Als eenmaal – op basis van onder meer een belangenafweging – is geoordeeld dat de hinder onrechtmatig is, kan [geïntimeerde] op grond van art. 3:296 BW vorderen dat aan die onrechtmatige situatie een eind wordt gemaakt, door – in dit geval – afbraak van de uitbouw. Dat is anders als [geïntimeerde] van misbruik van recht maakt door de afbraak te vorderen (artikel 3:13 BW) of als de onrechtmatige gedraging, op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen behoort te worden geduld (art. 6:168 BW). Die situaties doen zich hier niet voor, althans dat stelt [appellant] niet.
5.14.
Voor zover het hof op basis van art. 6:2 BW of naar analogie met art. 5:54 BW moet beoordelen of de vordering tot afbraak disproportioneel zou zijn of [appellant] daardoor onevenredig benadeeld zou worden, geldt in het licht van de omstandigheden die voorliggen (zie rechtsoverwegingen 5.9 tot en met 5.11 hiervoor) dat de gevorderde afbraak niet disproportioneel is. De vordering om [geïntimeerde] te veroordelen “in overleg te treden” met [appellant] is niet toewijsbaar. In de gegeven omstandigheden rust op [geïntimeerde] niet de rechtens afdwingbare verbintenis om met [appellant] te overleggen (al staat het partijen uiteraard vrij om ook nadat dit arrest is gewezen in overleg te treden). Bovendien biedt [appellant] in deze procedure geen concreet alternatief voor afbraak van de opbouw: een (schade)vergoeding of betaling voor een te vestigen erfdienstbaarheid is niet aangeboden en evenmin is er een concrete mogelijkheid aangevoerd voor een aanpassing of andere uitvoering van de opbouw, die geen (onrechtmatige) hinder zou veroorzaken.
Conclusie en proceskosten
5.15.
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk) veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.16.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- griffierecht
349,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × appeltarief II)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal:
1.741,00

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 17 januari 2024;
6.2.
veroordeelt [appellant] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.741,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. de Graaf, H.K.N. Vos en J.G.J. Rinkes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.