ECLI:NL:GHDHA:2025:1168

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.335.826/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en vakantiedagenvergoeding bij zeevarende werknemer

In deze zaak gaat het om een werknemer, Deck Equipment Engineer bij Acta Jifmar B.V., die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de kantonrechter in Rotterdam. De werknemer betwist zijn ontslag en vraagt om een billijke vergoeding, evenals om betaling van openstaande vakantiedagen en een reisdagvergoeding. De werkgever, Acta, stelt dat de werknemer zijn vakantiedagen heeft genoten tijdens zijn verlof tussen de vaarperiodes en dat er bedrijfseconomische redenen zijn voor het ontslag. Het hof oordeelt dat de werkgever gerechtigd was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en wijst de verzoeken van de werknemer af, met uitzondering van de reisdagvergoeding die ook tijdens ziekte verschuldigd is. Het hof bevestigt dat de reisdagvergoeding als loon moet worden aangemerkt en dat de werknemer recht heeft op een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, maar dat de berekening van de openstaande bedragen moet worden herzien. Uiteindelijk wordt de werknemer veroordeeld tot terugbetaling van een te veel ontvangen bedrag aan vakantiedagenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.335.826/01
Zaak- en rekestnummer rechtbank : 10565031 VZ VERZ 23-6877
Beschikking van 10 juni 2025
in de zaak van
Acta Jifmar B.V. (voorheen genaamd Acta Marine B.V.),
gevestigd in Den Helder,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.W. van der Voet, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats],
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.M. Boogaart, kantoorhoudend in Groningen.
Het hof noemt partijen hierna Acta en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1
Werknemer vindt dat hij is ontslagen zonder dat er een redelijke grond voorhanden was en verzoekt om een billijke vergoeding. Werkgever en werknemer zijn het verder niet eens over het aantal nog openstaande vakantiedagen. Volgens de werkgever heeft de werknemer - die zeevarende is en op basis van 4 weken op en 4 weken af werkt - de vakantiedagen genoten in de tijd dat hij tussen de twee vaarperiodes verlof genoot. Verder verschillen partijen van mening over de hoogte van de vergoeding voor de opgebouwde vakantiedagen en of de werknemer aanspraak heeft tijdens ziekte op de reisdagvergoeding.
1.2
Het hof oordeelt dat er bedrijfseconomische redenen voor het ontslag aanwezig waren en wijst de billijke vergoeding af. De werkgever mocht werken met een systeem waarbij werknemer zijn vakantiedagen genoot tijdens zijn verlof tussen de vaarperiodes. De openstaande vakantiedagen moeten worden vergoed conform het dagloon. Dat wordt berekend door het jaarloon (inclusief winstdeling en reisdagvergoeding) door 365 te delen. De reisdagvergoeding moet worden aangemerkt als loon en op die vergoeding heeft de werknemer aanspraak tijdens ziekte.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ter griffie ingekomen op 12 december 2023, is Acta in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 september 2023 (hierna: de beschikking).
[verweerder] heeft een verweerschrift (WWZ) in hoger beroep, tevens beroepschrift in incidenteel hoger beroep, houdende wijziging van verzoek en vermeerdering van nevenvorderingen ex art. 7:686a lid 3 BW, met producties, ingediend. Acta heeft daarop gereageerd met een verweerschrift in incidenteel appel, met producties. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Acta nog de producties 23a en 23b ingediend en [verweerder] de producties 31 en 32.
2.2
Partijen hebben hun standpunten uiteengezet tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2024. De advocaten van partijen hebben hun spreekaantekening overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald. Mr. Van der Voet heeft op het proces-verbaal gereageerd bij e-mail van 13 januari 2025. Daarop heeft mr. Bogaart gereageerd bij e-mail van 28 januari 2025. Het hof heft beide e-mails aan het proces-verbaal gehecht.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Acta is een zeescheepvaartbedrijf en heeft een vloot van schepen en bemanning waarmee zij haar maritieme klanten ondersteunt.
3.2
[verweerder] (geboren in 1982) is op l maart 2019 bij Acta in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam als Deck Equipment Engineer (DEE). [verweerder] was werkzaam aan boord van de Walk-to-Work Vessels van Acta.
3.3
De DEE is verantwoordelijk voor het onderhoud en het verhelpen van storingen van missieapparatuur aan boord van de schepen van Acta. [verweerder] had een werkschema waarbij hij 4 weken aan boord werkzaam was, gevolgd door 4 weken waarin hij aan wal was en geen werkzaamheden hoefde te verrichten (hierna: 4 weken op, 4 weken af).
3.4
[verweerder] is in de periode 22 november 2021 tot 7 december 2022 arbeidsongeschikt geweest.
3.5
Acta heeft in 2023 bij het UWV een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen aangevraagd voor [verweerder]. Het UWV heeft deze vergunning verleend. Acta heeft vervolgens op 26 mei 2023 de arbeidsovereenkomst met [verweerder] tegen 1 juli 2023 opgezegd.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
Het verzoek van [verweerder] heeft komt - voor zover in hoger beroep nog relevant – neer op het volgende.
Primairverzoekt [verweerder] herstel van zijn arbeidsovereenkomst met Acta,
Subsidiairverzoekt [verweerder] om Acta te veroordelen tot betaling van:
 € 82,67 bruto voor het nog te betalen restant van de transitievergoeding van € 7.469,09 bruto;
 € 35.847,00 bruto voor 105 verlofdagen;
 € 4.630,50 bruto voor de reisdagvergoeding, ook tijdens ziekte;
 € 3.474,97 bruto voor het nog te betalen restant van de winstdelingsregeling van € 4.633,30 bruto.
4.2
Acta heeft verzocht de verzoeken van [verweerder] af te wijzen dan wel de verzochte bedragen te matigen.
4.3
De kantonrechter heeft het primaire verzoek van [verweerder] om herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen. De kantonrechter heeft de subsidiaire verzoeken toegewezen tot een bedrag van (€ 82,67 + € 35.847,00 + € 4.630,50 + € 3.474,97 =) € 44.035,14 bruto en bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.Verzoek in hoger beroep

5.1
Acta verzoekt in principaal hoger beroep de beschikking te vernietigen en de verzoeken van [verweerder] af te wijzen, met uitzondering van het verzoek tot betaling van het restant van de winstdelingsregeling tot maximaal € 3.474,97 bruto en het verzoek tot betaling van de verlofdagen tot maximaal € 17.022,50 bruto, en [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Acta aan hem uit hoofde van de beschikking te veel heeft betaald, en veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure in beide instanties.
5.2
[verweerder] verzoekt het hof om het beroep van Acta af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. In incidenteel hoger beroep verzoekt [verweerder] om betaling van:
 € 66.732,00 bruto voor een billijke vergoeding;
 € 2.459,905 bruto als aanvullend bedrag ter zake van de 105 niet-genoten verlofdagen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
 € 23.205,76 voor wettelijke verhoging van 50% ex art. 7:625 BW over de vergoeding voor de vakantiedagen, reisdagvergoeding en de winstdelingsregeling, te vermeerderen met de wettelijke rente;
 wettelijke rente ex art. 6:119 BW over een bedrag van € 44.035,14 vanaf 1 juli 2023 tot 22 september 2023;
 met veroordeling van Acta in de kosten van de procedure in beide instanties en in principaal en incidenteel beroep.
5.3
Acta heeft in haar verweerschrift in incidenteel beroep geconcludeerd tot verwerping van het incidentele beroep, met veroordeling van Acta in de proceskosten van het incidentele beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst / billijke vergoeding

6.1
Met grond 1 in het incidentele appel betoogt [verweerder] dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek om herstel van de arbeidsovereenkomst heeft afgewezen. Hij verzoekt om een billijke vergoeding in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst (art. 7:683 lid 3 BW). [verweerder] voert daartoe ten eerste aan dat Acta onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een vermindering van werkzaamheden waardoor de functie van DEE zou komen te vervallen. Het werk van [verweerder] is juist alleen maar toegenomen door het wegvallen van een collega waardoor hij ook op een tweede schip werd ingezet, door intensiever gebruik van het deck equipment, door de achterstand die tijdens zijn ziekte was ontstaan en door uitbreiding van de vloot van Acta naar in totaal zes schepen. [verweerder] betwist verder dat de Deck-Operators (de DEO’s die de missie-apparatuur aan boord besturen) het resterende werk van [verweerder] als DEE zouden (kunnen) overnemen. Dat geldt in het bijzonder voor de service- en onderhoudstaken en de reparaties die de DEE gewoonlijk uitvoert. De conclusie is daarom dat er geen redelijk grond aanwezig was voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, aldus nog altijd [verweerder].
6.2
Het hof stelt voorop dat de bewijslast dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst op Acta als werkgever rust. Verder geldt dat Acta een zekere mate van vrijheid toekomt om de organisatie van haar bedrijf naar eigen goeddunken in te richten zodat het bestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is.
6.3
Acta heeft aangevoerd dat de functie van DEE – die [verweerder] nog als enige binnen het bedrijf vervult – kan komen te vervallen. Acta heeft – onbetwist – aangevoerd dat de functie van DEE omstreeks 2018 in het leven is geroepen bij de introductie van de nieuwe missie-apparatuur van fabrikant SMST voor haar schepen. De DEE werkte boven de sterkte van de al bestaande functies van DEO en de technische dienst, zodat deze functies niet belast zouden worden met problemen /kinderziektes van de nieuwe SMTS-apparatuur en voorkomen werd dat het schip bij problemen terug naar land moest (
downtime). De SMTS-apparatuur draait volgens Acta inmiddels naar behoren en de technische dienst aan boord, het technische team op kantoor en de leverancier heeft meer kennis van de SMTS-apparatuur en eventuele storingen gekregen. Hierdoor kunnen problemen ook door de technische dienst worden opgelost. De technische dienst is met ten minste vijf medewerkers aan boord. De andere DEE die vrijwillig is vertrokken, is daarom niet vervangen. Verder is tijdens de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] in de periode van november 2021 tot december 2022, gebleken dat zich geen grote problemen hebben voorgedaan en eventuele problemen ook daadwerkelijk verholpen konden worden door de technische dienst zonder de bijstand van een DEE.
6.4
Er zullen in de nabije toekomst meer DEO’s nodig zijn, en er worden ook meer DEO’s opgeleid, ook vanwege de uitbreiding van het aantal schepen. De inzet van een DEE op een schip is geen (veiligheids)vereiste. Het is niet langer efficiënt en doelmatig om één werknemer binnen Acta als DEE te laten werken. Acta betwist dat de DEO de functie van de DEE overneemt (zoals [verweerder] aanvoert onder grond 1 van het incidenteel beroep): de werkzaamheden van de functie van DEE doen zich grotendeels niet meer voor en eventueel resterende werkzaamheden kunnen incidenteel worden opgepakt door de DEO (indien mogelijk) en anders door de technische dienst aan boord, in samenspraak met de Technical Superintendent. De resterende werkzaamheden rechtvaardigen niet het (organisatorisch) aanhouden van de functie van DEE.
6.5
Het hof is van oordeel dat Acta met deze onderbouwing aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van DEE niet langer noodzakelijk is, als bedoeld in art. 7669 lid 1 en lid 3 onder a BW. Ook heeft Acta aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden van [verweerder] niet in feite volledig worden overgenomen door een andere medewerker (een DEO). Daartoe is een nadere cijfermatige onderbouwing – anders dan [verweerder] stelt – niet vereist. Dat [verweerder] niettemin van mening blijft dat de werkzaamheden het best belegd kunnen blijven in de functie van DEE, al dan niet binnen de technische dienst, leidt niet tot een andere conclusie. Acta heeft een zekere mate van vrijheid om haar organisatie zo in te richten als haar goeddunkt. Verder heeft Acta de stelling van [verweerder] dat er juist meer werkzaamheden voor de DEE te verwachten zijn, naar het oordeel van het hof gemotiveerd en overtuigend weerlegd. Ook bij intensiever gebruik van het deck-equipment, het ouder worden van de apparatuur en uitbreiding van het aantal schepen verwacht Acta niet zoveel onderhoud dat dit de (extra) functie van DEE rechtvaardigt; er komen meer opgeleide DEO’s en niet alle nieuwe schepen gaan werken met de SMST-apparatuur waar juist [verweerder] in gespecialiseerd is. Ook bij een gewijzigde situatie is volgens Acta redelijkerwijs te verwachten dat de technische dienst het onderhoud aan moet kunnen.
Herplaatsing
6.6
Acta dient te onderzoeken of [verweerder], al dan niet met behulp van scholing, herplaatst kan worden in een andere passende functie. Het gaat bij de invulling van deze verplichting om wat er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de werkgever kan worden gevergd. De stelling dat op Acta een verzwaarde herplaatsingsplicht rust – omdat [verweerder] slechts kort tevoren in vaste dienst was gekomen of omdat de functie tijdens zijn ziekte zou zijn vervallen – is dan ook onjuist.
6.7
Het hof is van oordeel dat Acta voldoende heeft onderzocht of [verweerder] herplaatst kan worden.
  • Acta heeft op 12 januari 2023 met [verweerder] de openstaande vacatures doorgenomen en hem daarvan op 26 januari 2023 een verslag toegezonden. Zij heeft [verweerder] de functie van DEO aangeboden die aansloot op de technische vaardigheden van [verweerder], maar waartoe nog een opleiding van zeven maanden gevolgd zou moeten worden. De financiële doorgroei in die functie van DEO zou beperkt zijn maar het loon voor de functie van DEO zou met behulp van een toeslag/afbouwregeling van Acta niet minder zijn dan dat wat [verweerder] verdiende in de functie van DEE. [verweerder] heeft echter te kennen gegeven deze functie niet te ambiëren.
  • Acta heeft met [verweerder] de functie van Technical Superintendent-Mission Equipment besproken maar dit betreft een kantoorfunctie die [verweerder] alleen wilde vervullen vanaf zijn huis in Duitsland terwijl Acta wilde dat deze functie op grond van het thuiswerkbeleid tenminste drie dagen op kantoor in Capelle aan den IJssel werd uitgeoefend.
  • Voor de functie van Electro Technical Officer (ETO) was in elk geval nog een HBO-traject vereist ([verweerder] is in het bezit van een MBO niveau 4-diploma). Bij [verweerder] ontbrak verder nog de benodigde vaarbevoegdheid (die een opleiding van een jaar zou vergen), waardoor deze functie niet paste bij de opleiding en achtergrond van [verweerder].
  • Aannemelijk is geworden dat er geen (overige) functies voorhanden waren en/of vacatures beschikbaar waren waar [verweerder] voor in aanmerking kon komen, ook niet met in achtneming van de vaarbevoegdheid waar hij over beschikt.
  • De functie van Oiler kwam bij Acta niet voor maar betrof – net als de functie van Rating Deck – een veel lager betaalde matrozenfunctie, die daardoor niet passend was voor [verweerder], ook niet in de combinatie met de resterende werkzaamheden als DEE welke functie Acta nu juist wil laten vervallen.
  • Niet aannemelijk is geworden dat Acta in de positie verkeerde om [verweerder] bij de groep vennootschappen van Van Oord te kunnen herplaatsen. Weliswaar vallen Acta en Van Oord onder dezelfde aandeelhouder, maar een organisatorische band of aanwijzingsbevoegdheid ontbreekt.
Het hof is van oordeel dat Acta hiermee aan haar herplaatsingsplicht heeft voldaan.
6.8
Het hof concludeert daarom dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Acta een redelijke grond ten grondslag heeft gelegen, te weten het noodzakelijkerwijs laten vervallen van de functie van DEE – die alleen nog door [verweerder] werd uitgeoefend – als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een meer doelmatige bedrijfsvoering. Daarmee is het hof eveneens van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake zou zijn van een voorgewende reden om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen. Aan [verweerder] komt geen billijke vergoeding toe ex art. 7:683 lid 3 BW. De gronden 1 en 2 van [verweerder] in incidenteel beroep falen dan ook.
Reisdagvergoeding
6.9
Art. 4.3 van het op [verweerder] destijds toepasselijk personeelshandboek van Acta bepaalt over de reisdagvergoeding: “
De eerste dag waarop de shift start, geldt als de eerste zeedag van de Werknemer. De laatste dag op het schip, dus de dag waarop de Werknemer naar huis gaat, geldt als de eerste verlofdag. (…). De Werknemer ontvangt per reis, ongeacht de duur van de reis, een eenmalige allesomvattende bruto vergoeding als compensatie voor zowel het heen- als terugreizen. De reisvergoeding is inclusief eventuele kosten die gemaakt worden voor consumpties tijdens het reizen. De vergoeding wordt toegekend conform het vergoedingsschema reisdagen zoals opgenomen in bijlage 1”.
6.1
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de reisdagvergoeding ook verschuldigd was tijdens de ziekte van [verweerder]. Op basis van het schema van 4 weken op, 4 weken af, maakte [verweerder] 6,5 reizen per jaar. Het gaat dus om een bedrag van (6,5 x € 450,- =) in totaal € 4.630,50 bruto. Volgens Acta heeft [verweerder] geen aanspraak op deze vergoeding over de periode dat hij arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Hij is in die periode maar één keer aan boord geweest en heeft daarvoor de reisdagvergoeding gekregen. Verder heeft Acta aangevoerd dat het bedrag van de reisdagvergoeding van € 450,- bruto per reis ziet op de heen- en terugreis gezamenlijk, ongeacht de duur van de reis. Er vindt een betaling plaats van de eenmalige allesomvattende vaste bruto reisdagvergoeding (die op de heen- en terugreis gezamenlijk ziet), ongeacht de feitelijke duur van de reis. Omdat de werknemer moet reizen tijdens zijn verlof en hij geen vrije invulling aan die verlofdagen kan geven en er een of twee verlofdagen worden afgeschreven, worden deze vervallen dagen door middel van de gefixeerde vergoeding (deels) vergoed, samen met de kosten voor consumpties die de werknemer tijdens de reis maakt. Bij arbeidsongeschiktheid worden er echter geen verlofdagen afgeschreven. [verweerder] is er dus tijdens zijn periode van arbeidsongeschiktheid niet financieel op achteruitgegaan want er zijn geen verlofdagen afgeschreven. Er is geen sprake van “een naar tijdruimte vastgesteld loon” maar van een alles-in-een-vergoeding voor de tijdens de reis gemaakte onkosten en het afschrijven van verlofdagen die hij niet in vrijheid heeft kunnen besteden, aldus Acta.
6.11
Het hof oordeelt als volgt. Een arbeidsongeschikte werknemer heeft op grond van art. 7:629 BW in ieder geval recht op zijn (i) naar tijdruimte vastgestelde loon in geld en op het (ii) gemiddelde niet naar tijdruimte vastgestelde loon in geld. Hierbij moet allereerst de vraag beantwoord worden of de reisdagvergoeding moet worden aangemerkt als loon in de zin van art. 7:610 BW, of anders gezegd: is de reisdagvergoeding verschuldigd als tegenprestatie voor het verrichten van werkzaamheden van [verweerder] op grond van de arbeidsovereenkomst? Het hof gaat voor de kwalificatie van de reisdagen uit van art. 4.3 van het personeelshandboek zoals dat gold ten tijde van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] (overgelegd als productie 9 bij het beroepsschrift). Hieruit volgt dat op de dag van aankomst en aanmonstering bij het schip sprake is van een “zeedag”, een dag waarop de werknemer werkzaamheden verricht uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst. Hiertegenover staat dan de verplichting van de werkgever om aan de werknemer loon te betalen. De laatste dag op het schip, dus de dag waarop de werknemer naar huis gaat, geldt als de eerste verlofdag, zo blijkt uit art. 4.3 van het personeelshandboek. Dit is een verlofdag waarop de werknemer nog op het schip is en vervolgens (naar huis) reist. Die dag kan niet (volledig) ter vrije keuze worden ingevuld. Ook op die dag verricht de werknemer dus nog werkzaamheden uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst en dient de werkgever daarvoor loon te betalen. Dat Acta op die dag(en) niet het reguliere loon betaalt, maar een bedrag van € 450,- bruto (die voor de heen- en terugreis geldt en ter bestrijding van kosten van consumpties tijdens de reis) en dat daarvoor een of meer verlofdagen worden afgeboekt, doet daaraan geen afbreuk. Zoals Acta zelf te kennen geeft, gaat het hier om een allesomvattende vergoeding die onder meer is bedoeld voor de kosten die het reizen van en naar het schip met zich brengt en die voor iedere werknemer geldt ongeacht zijn concrete situatie. Ook het gegeven dat het om een bruto te betalen vergoeding gaat, duidt er op dat de reisdagvergoeding (mede) als loon geldt en niet als een zuivere onkostenvergoeding De conclusie is dan ook dat de reisdagvergoeding moet worden aangemerkt als loon.
6.12
Dat er bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer geen verlofdagen (mogen) worden afgeschreven, maakt het voorgaande niet anders. De werknemer die arbeidsongeschikt is, loopt loon mis, waaronder (zoals hiervoor is overwogen) de reisdagvergoeding moet worden begrepen. Hij behoudt ingevolge art. 7:629 BW zijn aanspraak op dat loonbedrag. Acta heeft niet gegriefd tegen de omvang van het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 4.630,50 bruto.
6.13
Acta heeft subsidiair aangevoerd dat zij de reisdagvergoeding niet hoeft te betalen omdat [verweerder] ingevolge art.12.3 van het personeelshandboek gedurende de eerste 52 weken van ziekte (alleen) recht heeft op 100% van zijn basissalaris (inclusief het pro rata vakantiegeld). Het hof verwerpt dit verweer omdat Acta niet heeft gedefinieerd (ook niet in het personeelshandboek) wat het basissalaris inhoudt. Uit het personeelshandboek volgt in ieder geval niet dat [verweerder] er rekening mee moest houden dat de reisdagvergoeding van het basissalaris is uitgesloten. Grond 1 van Acta in het principale beroep slaagt niet.
Reisdagvergoeding meenemen bij berekening transitievergoeding
6.14
Met grond 2 betoogt Acta dat bij de berekening van de transitievergoeding geen rekening moet worden gehouden met de reiskostenvergoeding. Zoals het hof hiervoor onder 6.11 heeft geoordeeld, is de reiskostenvergoeding loon. Ook is er sprake van een vaste looncomponent in de zin van art. 3 lid 1 sub b van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding en art. 4 Regeling Looncomponenten en arbeidsuur. De kantonrechter heeft de reisdagvergoeding daarom terecht betrokken bij de berekening van de transitievergoeding en het verzoek tot betaling van het restant van de transitievergoeding van € 82,67 terecht toegewezen. Grond 2 van Acta faalt daarom eveneens.
Verlofdagen
6.15
Grond 3 van Acta richt zich tegen de veroordeling van Acta tot betaling van een bedrag van € 35.847,00 bruto in verband met door [verweerder] verworven verlofdagen. Dit bedrag is erop gebaseerd dat [verweerder] gedurende zijn dienstverband geen vakantiedagen heeft genoten en nog aanspraak kan maken op uitbetaling van 105 niet genoten vakantiedagen.
6.16
Acta heeft grond 3 als volgt toegelicht. Bij Acta – en bij veel andere reders – wordt gewerkt op basis van een een-op-een-af-systeem. Dat betekent dat voor iedere gewerkte vaardag een verlofdag wordt verworven. Het uitgangspunt is dus dat de vaardagen en verlofdagen zich verhouden als 1:1. Het vaar-verlofrooster wordt vooraf vastgesteld, waarbij de vaardagen en de verlofdagen (daaronder begrepen de vakantiedagen) vooraf worden ingeroosterd. Vakantiedagen worden daarom niet afzonderlijk geregistreerd. Er wordt bij Acta gewerkt in een ‘4 weken op, 4 weken af’ systeem. De werknemer heeft dus de helft van het jaar verlof. Op die dagen krijgt hij gewoon zijn loon. Iedere dag in het jaar wordt daardoor gelijkelijk beloond. Op de vaardagen wordt het loon betaald voor een 12-urige werkdag en op een verlofdag wordt het loon betaald voor een 0-urige werkdag. Op de loonstrook wordt weliswaar vermeld dat er sprake is van 21,75 werkdagen per maand – zoals dat het geval is bij werknemers die een reguliere baan aan de wal hebben – bij een werkdag van 8 uur, en tegen een bepaald maandsalaris, maar dat is puur administratief. De arbeidsomvang is immers 365 dagen per jaar en daar zitten de verlofdagen en de vakantiedagen bij in. Het jaarsalaris moet dus door 365 worden gedeeld om het dagloon te kunnen bepalen.
6.17
Acta heeft verder berekend dat [verweerder] op basis van het door Acta gehanteerde systeem het aantal verlof/vakantiedagen krijgt wat hem toekomt. Als gevolg van de 1:1 verhouding zijn er 182,5 verlofdagen per jaar. Hierop wordt het voor de zeevarende geldende aantal wettelijke vakantiedagen (30) in mindering gebracht. Er resteren dan 152,5 verlofdagen. Op 182,5 werkdagen wordt 4 uur per dag compensatieverlof verworven (in verband met een werkdag van 12 uur). In totaal gaat het om 730 uur, gedeeld door 12 werkuren is = 60,8 dagen. Ook weekenddagen waarop wordt gewerkt, worden gecompenseerd, dat zijn 52 dagen per jaar. In 2024 waren er 7 officiële feestdagen die niet in het weekend vielen en daarmee werden ook 7 verlofdagen verworven. Dit komt uit op: 60,8 + 52 + 7 = 149,8 (150) dagen verlof. Gelet op de 152,5 verlofdagen die resteren na aftrek van de wettelijke vakantiedagen, kan [verweerder] de wettelijke vakantiedagen en het opgebouwde verlof tijdens de periode dat hij niet aan boord werkzaam is, volledig genieten, onder doorbetaling van zijn loon.
6.18
Het hof oordeelt als volgt. Vanwege het specifieke karakter van het werk van zeevarenden zijn zij op grond art. 1 sub 3 van Richtlijn 2003/88/EG betreffende de organisatie van arbeidstijd (waaronder begrepen het recht op vakantie) uitgezonderd van het toepassingsbereik van die richtlijn. Voor de zeevarende wordt in art. 7:717 lid 1 BW (dat gebaseerd is op het Maritiem Arbeidsverdrag 2006) het recht op vakantie geregeld. De zeevarende heeft recht op (minstens) 30 kalenderdagen vakantie per jaar. Gedurende deze dagen heeft de zeevarende recht op loon.
6.19
Het hof is van oordeel dat het Acta vrijstond – gelet op de toepasselijke regelgeving – om te werken met een ander verlofdagensysteem dan wat voor werkzaamheden aan de wal te doen gebruikelijk is. Acta heeft gewezen op haar personeelshandboek waar in artikel 4.1 is bepaald dat er wordt gewerkt op basis van het principe één op, één af, wat betekent dat een werknemer 182,5 reguliere werkdagen (van 12 uur per dag) heeft en 182,5 verlofdagen. In artikel 6.1 is bepaald: “Onder verlofdagen zijn inbegrepen: compensatiedagen, feestdagen, verlofdagen [hier worden volgens Acta vakantiedagen mee bedoeld] en weekenddagen (alle wettelijke dagen)”. [verweerder] was hiermee bekend en heeft gedurende die vakantiedagen zijn gebruikelijke loon ontvangen.
6.2
Ook heeft Acta door middel van een berekening toegelicht dat [verweerder] jaarlijks de 30 vakantiedagen heeft gekregen die hem toekomen en dat daarnaast aan hem op correcte wijze compensatieverlof van ongeveer 150 dagen is toegekend, voor compensatie-uren, weekenddagen en feestdagen die niet in het weekend vielen. Hiermee heeft Acta uitvoering gegeven aan het systeem waarbij de werknemer die jaarlijks 182,5 dagen werkt, eveneens in totaal 182,5 dagen verlof geniet, daaronder begrepen 30 vakantiedagen. Zij heeft toegelicht dat zij de opgebouwde verlofdagen registreert, waarbij een positief saldo aan het einde van de arbeidsovereenkomst kan worden uitbetaald. Het hof is verder van oordeel dat het systeem geen afbreuk doet aan de recuperatiefunctie van de vakantiedagen, die immers periodiek, na ommekomst van de werkperiode aan boord, aaneengesloten en met doorbetaling van loon, kunnen worden genoten.
6.21
Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] mede als gevolg van zijn ziekte nog 47,5 niet-genoten vakantiedagen heeft en dat Acta voor deze dagen een vergoeding aan [verweerder] moet betalen. Partijen twisten over de vraag om welk bedrag het gaat. Volgens Acta is het dagloon van [verweerder] (€ 4.931,14 x 12 maanden) : 365 dagen = € 162,12 bruto. Volgens [verweerder] (grond 3 in incidenteel appel) moet worden uitgegaan van een jaarsalaris van € 66.761,98 bruto, welk bedrag moet worden gedeeld door 183 (werkdagen). Dit komt uit op een dagloon van € 364,82 bruto. Het jaarloon van [verweerder] is zoals hij met zijn grond 3 heeft betoogd,
inclusiefwinstdeling en reisdagvergoeding. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat de reisdagvergoeding als loon moet worden aangemerkt. Voor het bepalen van het vakantieloon geldt een ruim loonbegrip en beide bedragen moeten daarom worden meegenomen voor de berekening van het vakantieloon. Het jaarloon bedroeg € 59.173,68 bruto, exclusief winstdeling (€ 4.663,30 bruto) en reisdagvergoeding (€ 2.925,- bruto) = € 66.761,98 bruto. De stelling van Acta dat het jaarloon € 4.931,14 bruto x 12 = € 59.173,68 bruto bedraagt, is ongegrond.
6.22
Het dagloon moet echter, anders dan [verweerder] aanvoert, berekend worden door het jaarloon te delen door 365. Dit volgt uit de door Acta gevolgde systematiek van werk- en verlofdagen en strookt met (bijvoorbeeld) de berekeningswijze die is vermeld op p. 15 van het Personeelshandboek. Het dagloon komt daarmee uit op € 182,91 bruto. De vergoeding voor 47,5 verlofdagen bedraagt dan € 8.688,23 bruto. [verweerder] moet voor de vergoeding verlofdagen het door Acta te veel betaalde bedrag van € 35.847,00 -/- € 8.688,23 = € 27.158,78 aan Acta terugbetalen. Grond 3 van Acta is dus gegrond en de grond 3 van [verweerder] in incidenteel beroep is slechts deels gegrond.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
6.23
Grond 4 van [verweerder] in incidenteel hoger beroep betoogt dat Acta de wettelijke verhoging verschuldigd is voor het te laat betalen van de vergoeding van de vakantiedagen, de reisdagvergoeding en de (totale) winstdelingsuitkering. Van Acta had – mede op basis van het bepaalde in art. 7:641 BW – verwacht mogen worden dat zij deze vergoedingen correct en volledig zou hebben betaald bij de eindafrekening die zij in juli 2023 heeft opgemaakt. Het hof concludeert daarom dat er sprake is van een te late betaling van het loon in de zin van art. 7:625 BW en bepaalt dat Acta daarover de wettelijke verhoging verschuldigd is. In zoverre slaagt grond 4 in incidenteel beroep. Acta heeft het hof echter verzocht tot matiging over te gaan nu er geen sprake is geweest van betalingsonwil. Het hof neemt dit in ogenschouw en beperkt de wettelijke verhoging tot 25% over de vergoedingen zoals door [verweerder] gevraagd (€ 8.688,23 + € 4.630,50 + € 3.474,97 = € 16.793,70). Ook de wettelijke rente is hierover verschuldigd vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van voldoening.
6.24
De wettelijke rente is verder verschuldigd over het totaalbedrag van de toe te wijzen vergoedingen € 82,75 + € 8.688,23 + € 4.630,50 + € 3.474,97 = € 16.876,45,- vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van voldoening. Grond 5 van [verweerder] in incidenteel beroep slaagt daarom.
Conclusie en proceskosten
6.25
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van Acta deels slaagt. Ook het incidenteel hoger beroep van [verweerder] slaagt deels. Het hof de beschikking vernietigen, [verweerder] veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij op basis van deze beschikking van de kantonrechter heeft ontvangen en Acta veroordelen tot betaling aan [verweerder] van hetgeen [verweerder] op basis van de onderhavige beschikking behoort te ontvangen.
6.26
Partijen zijn over en weer zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk gesteld. Het hof ziet hierin aanleiding om de veroordeling van partijen in de eigen kosten van de eerste aanleg te bekrachtigen en compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat deze worden gecompenseerd en partijen elk de kosten dragen van het hoger beroep. Grond 5 van Acta en grond 6 van [verweerder] in incidenteel beroep falen daarom.

7.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 13 september 2023;
  • veroordeelt [verweerder] tot terugbetaling van al hetgeen hij op grond van de bestreden beschikking van Acta heeft ontvangen;
  • veroordeelt Acta tot betaling aan [verweerder] van:
a. € 82,67 bruto (restant van de transitievergoeding);
b. € 8.688,23 bruto voor 47,5 vakantiedagen;
c. € 4.630,50 bruto voor de reisdagvergoeding, ook tijdens ziekte;
d. € 3.474,97 bruto (restant van de winstdelingsregeling);
  • veroordeelt Acta tot betaling van de wettelijke verhoging van 25% over € 16.793,70 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van voldoening;
  • veroordeelt Acta tot betaling van de wettelijke rente over € 16.876,45,- bruto, vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag van voldoening.
  • veroordeelt [verweerder] tot (terug)betaling aan Acta van € 27.158,78 bruto voor de door Acta te veel betaalde vergoeding van verlofdagen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 22 september 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen van de procedure in eerste aanleg en in principaal en incidenteel hoger beroep;
  • verklaart de veroordelingen uitvoerbaat bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, C.A. Joustra en G.J.J. Heerma van Voss en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.