ECLI:NL:GHDHA:2025:1132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
200.339.792/01 & 200.339.794/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met finaal ‘alsof’ beding

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij ook de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden aan de orde is. De man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023 aangevochten, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw werd bepaald. De man verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen. Daarnaast vraagt hij om een herziening van de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij hij stelt dat hij recht heeft op vergoedingen uit privévermogen voor investeringen in de woning. Het hof heeft de grieven van de man besproken en de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van de kinderen bekrachtigd. De zorgregeling is aangepast, zodat de kinderen nu om de week bij de man en de vrouw verblijven, met een wijziging van het wisselmoment. De man heeft ook verzocht om een vergoeding voor hypotheekaflossingen, maar het hof heeft geoordeeld dat deze vergoedingen moeten worden verrekend bij de notariële levering van de woning. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd, en het hof heeft de verzoeken van de man afgewezen waar het gaat om de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.339.792/01 en 200.339.794/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-7808 (echtscheiding) en FA RK 23-2260 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
zaaknummer rechtbank : C/09/638339 (echtscheiding) en C/09/645113 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking van de meervoudige kamer van 28 mei 2025
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. T. Janssen te Rotterdam, thans mr. J.D. Bakker,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J. van der Vlis te Haarlem.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 13 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 12 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad is, overeenkomstig zijn brief van 2 oktober 2024, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een brief van de zijde van de man (met bijlagen), van 13 maart 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de man (met bijlagen), van 15 april 2024, ingekomen op 16 april 2024;
  • een brief van de zijde van de man van 6 mei 2024, ingekomen op 7 mei 2024;
  • een journaalbericht van de zijde van de man (met bijlagen) van 13 mei 2024, ingekomen op 14 mei 2024;
  • een journaalbericht van de zijde van de man (met bijlagen) van 24 mei 2024, ingekomen op 27 mei 2024.
  • een akte overlegging producties tevens vermeerdering verzoek van de zijde van de man (met bijlagen) van 6 oktober 2024, ingekomen op 7 oktober 2024;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 8 oktober 2024, ingekomen op 9 oktober 2024.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2024 plaatsgevonden. Tegenwoordig waren mr. A.R.J. Mulder (voorzitter), mr. E.A. Mink en mr. L. Koper, leden en mr. S. Richtersz als griffier.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben tijdens de zitting pleitnotities voorgedragen en overgelegd.
2.6
Bij brief van 19 december 2024 heeft het hof partijen geïnformeerd dat mr. A.R.J. Mulder niet in staat is de uitspraak mede te wijzen en dat daarom een rechterswissel zal plaatsvinden. Als bijlage bij deze brief is gevoegd het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 oktober 2024. Namens de vrouw is bij bericht van 10 januari 2025 te kennen gegeven dat geen nadere mondelinge behandeling behoeft plaats te vinden en dat er wat haar betreft uitspraak gedaan kan worden gedaan. Namens de man is bij journaalbericht van 17 januari 2025 verzocht een nadere mondelinge behandeling te plannen. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
2.7
De nadere mondelinge behandeling heeft op 11 april 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. J.D. Bakker heeft tijdens de zitting pleitnotities voorgedragen en overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn in [plaats] op [datum] 2018 onder huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] .
3.4
De vrouw heeft uit een eerder huwelijk de volgende kinderen:
  • [meerderjarige dochter] (hierna: [meerderjarige dochter] ), geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] .
3.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Hetzelfde geldt voor de thans nog minderjarige kinderen uit het eerdere huwelijk van de vrouw: [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
3.6
Bij verzoekschrift van 14 november 2022 heeft de vrouw de echtscheiding verzocht. Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 30 januari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover in hoger beroep van belang):
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
  • bepaald dat als reguliere zorgregeling geldt dat de kinderen steeds een week bij de vrouw en daarna een week bij de man verblijven, waarbij de wissel plaatsvindt op woensdagmiddag;
  • (verkort weergegeven) bepaald dat de kinderen de helft van de voorjaarsvakantie, zomervakantie en kerstvakantie bij iedere ouder verblijven, bepaald dat de kinderen tijdens het Suiker- en Offerfeest bij de man verblijven en bepaald dat de reguliere zorgregeling blijft gelden tijdens de overige vakanties en tijdens de overige feestdagen;
  • bepaald dat de man met ingang van 14 december 2023 (de datum van de bestreden beschikking) € 240,- per kind per maand kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaald dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, € 538,- per maand partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaald dat de echtelijke woning een eenvoudige gemeenschap tussen partijen vormt, en de wijze van verdeling van de echtelijke woning gelast;
  • bepaald dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt op de gemeenschap van € 40.038,22;
  • de beschikking, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De grieven van de man zien op de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de Islamitische feestdagen, de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De man verzoekt het hof (na vermeerdering van zijn verzoek D bij brief van 6 oktober 2024) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man zullen hebben;
de tussen partijen overeengekomen zorgregeling op te nemen in de beschikking, alsmede te bepalen dat de kinderen op de volgende Islamitische feest- en gedenkdagen bij de man zullen verblijven: Muharram (Islamitisch nieuwjaar), Asjoera (10e dag), Mawlid-an-Nabi (geboortedag profeet), Lailat-ul-Miraj (hemelvaart profeet), Lailat-ul-Qadr (nacht van de beslissing), Eid-ul-Fitr (Suikerfeest) en Eid-ul-Adha (Offerfeest);
primair de vrouw te veroordelen:
tot nakoming van de afspraken in de tussen partijen gesloten overeenkomst getiteld “leningsovereenkomst” met de bepaling dat de eenvoudige gemeenschap (woning) aan de man wordt toebedeeld zonder verrekening;
binnen een week na betekening van de te wijzen beschikking medewerking te verlenen aan deze verdeling en de noodzakelijke leveringshandelingen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat de vrouw na sommatie zijdens de man geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, waarbij de beschikking in de plaats zal treden van een tot levering van de woning bestemde akte of een deel daarvan in het geval de vrouw niet aan deze veroordeling voldoet;
subsidiair: de wijze van verdeling van de woning aan [adres] te gelasten aldus dat deze woning aan de man wordt toebedeeld, zulks zonder verdere verrekening en onder de voorwaarde dat de man in staat is de financiering zelf rond te krijgen;
meer subsidiair:
a. indien en voor zover het de man niet lukt de financiering op de woning op eigen
naam te krijgen, een NVM geregistreerde makelaar in de omgeving van [plaats] aan
te wijzen die de opdracht zal krijgen tot het verkopen van de woning, waarbij
partijen gezamenlijk de vraag- en laatprijs bepalen en dat, wanneer zij het over die
vraag — en laatprijs niet eens worden, te bepalen dat de makelaar die naar beste weten
en kunnen bindend zal bepalen;
b. te bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan
met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide
partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de
best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de
vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en
kunnen bindend bepalen;
c. te bepalen dat beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de
verkoop en levering van de woning aan derden;
d. te bepalen dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
e. te bepalen dat de (eventuele) overige verkoopopbrengst aan de man zal toekomen;
f. te bepalen dat iedere partij bij overdracht aan een derde is gehouden de helft van de
kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop van de
levering te dragen;
(voorwaardelijk en met vermeerdering van verzoek) indien en voor zover de verzoeken onder C. primair en subsidiair worden afgewezen en het verzoek onder C meer subsidiair toegewezen, de vrouw te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking aan de man uit hoofde van zijn vergoedingsrechten uit te betalen de somma (€ 40.038,22 + € 15.068,75 + € 47.489,51 =) € 102.596,48, te vermeerderen met het verschil dat in het kader van de toepassing van de ex artikel 1:87 BW en artikel 4 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden vervatte beleggingsleer zou resulteren in geval van een hogere waardering van de woning dan € 517.000,- een en ander te vermeerderen met wettelijke rente over het aan de man verschuldigde vanaf de eerst dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door het hof in goede justitie vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling geheel heeft plaatsgevonden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2025 heeft de man nog een andere toelichting gegeven op zijn verzoek D. Het hof begrijpt hier uit dat hij zijn verzoek heeft verminderd, en wel in die zin dat hij nog een vergoedingsrecht op de vrouw heeft van (€ 40.038,22 aflossing overbruggingshypotheek + € 15.068,75 verbouwingskosten =) € 55.106,97. Voorts begrijpt het hof dat hij het vergoedingsrecht nog niet conform de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen beleggingsleer kan berekenen, aangezien hij op het moment van de mondelinge behandeling nog niet weet wat de waarde is van de woning die aan partijen in mede-eigendom toebehoort. Daarnaast vordert de man betaling van de vrouw van € 14.018,57 terzake door hem gedane aflossingen uit privévermogen op de hypothecaire geldlening na 14 november 2022 (de peildatum). Het hof verwijst specifiek naar de laatste alinea van zijn pleitnota van 11 april 2025.
4.3
Door de vrouw wordt gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Omvang van het appel
5.1
De man verzoekt in zijn petitum de gehele bestreden beschikking te vernietigen. Het hof begrijpt uit hetgeen de man in zijn grieven heeft gesteld dat het hoger beroep slechts ziet op de vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de vakantie- en islamitische feestdagen van de minderjarigen, de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft. Hetgeen overigens door de rechtbank is beslist, ligt daarom niet aan het hof voor.
Hoofdverblijfplaats
5.2
De man grieft dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen ten onrechte bij de vrouw heeft bepaald.
5.3
Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en maakt de motivering van de rechtbank, na een eigen afweging, tot de zijne. Het financiële argument dat de man in hoger beroep aanvoert, acht het hof niet relevant in het kader van de bepaling van de hoofdverblijfplaats.
Zorgregeling
5.4
Ter zitting op 11 april 2025 hebben partijen naar voren gebracht dat zij in onderling overleg de door de rechtbank vastgelegde reguliere zorgregeling hebben gewijzigd, en verzocht dit in de beschikking vast te leggen. De kinderen verblijven nog steeds om en om een week bij iedere ouder, maar het wisselmoment is gewijzigd van de woensdagmiddag naar zondag om 19:30 uur (na de zwemles). Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de reguliere zorgregeling vernietigen, en opnieuw rechtdoende deze zorgregeling vastleggen.
Islamitische feestdagen
5.5
De man verzoekt het hof om alsnog te bepalen dat de kinderen ook op de volgende islamitische feestdagen bij hem verblijven: Muharram (Islamitisch nieuwjaar), Asjoera (10e dag), Mawlid-an-Nabi (geboortedag profeet), Lailat-ul-Miraj (hemelvaart profeet) en Lailat-ul-Qadr (nacht van de beslissing). Het hof zal dit verzoek van de man afwijzen en de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank en maakt die, na een eigen afweging, tot de zijne.
Partneralimentatie
5.6
De man grieft tegen de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie maar verbindt er in zijn petitum niet expliciet een conclusie aan. Een redelijke uitleg van de grieven brengt met zich mede dat de man verzoekt de beslissing over de partneralimentatie integraal te vernietigen.
5.7
Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie bekrachtigen omdat de grieven van de man tegen de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie geen doel treffen. Dat betekent dat het hof het verzoek van de man over de partneralimentatie in het hoger beroep zal afwijzen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Heeft de vrouw afgezien van partneralimentatie?
5.8
De man is van mening dat de vrouw heeft afgezien van partneralimentatie. Hij beroept zich op hetgeen de vrouw tijdens de mondelinge behandeling van 3 oktober 2022 naar voren heeft gebracht.
5.9
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij heeft afgezien van partneralimentatie. Zij heeft toegelicht dat in het kader van de mediation de optie is besproken dat de vrouw van het recht op partneralimentatie zou afzien, maar dit moet volgens de vrouw worden gezien in de context van de onderhandelingen voor een echtscheidingsconvenant waarmee de echtscheiding in zijn geheel wordt afgewikkeld. Het is niet tot een echtscheidingsconvenant gekomen.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Op basis van wat partijen over en weer hebben gesteld, is het hof van oordeel dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen waarbij zij over en weer hebben afgezien van partneralimentatie. Het feit dat partijen daar tijdens een mediationtraject over hebben gesproken, doet daaraan niet af.
De aanvullende behoefte van de vrouw
5.11
De man grieft dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij het redelijk acht ervan uit te gaan dat de vrouw in staat is om 24 uur per week te werken. De man vindt dat de vrouw, net als hij, fulltime (36 uur per week) kan werken. Dat zij de zorg voor de kinderen heeft doet daar volgens de man niet aan af. De man werkt ook fulltime en de kinderen zijn ook de helft van de tijd bij hem, aldus de man. De man vindt dat de vrouw voor haar kinderen uit haar eerdere huwelijk niet thuis hoeft te blijven, omdat zij al oud genoeg zijn om alleen thuis te zijn.
5.12
De vrouw heeft zich tegen de grief van de man verweerd. Zij is haar uren gaan opbouwen en werkt nu de ene week 19 uur en de andere week 21 uur. Zij ziet wel de mogelijkheid om in de komende tijd haar uren zo uit te breiden dat zij de ene week 19 uur en de andere week 28 uur werkt. Meer uren werken is volgens de vrouw niet haalbaar omdat zij alleen extra uren kan werken op de dagen dat zij de zorg voor de kinderen niet heeft.
5.13
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij 24 uur per week werkt, en niet meer dan dat. De man miskent dat de vrouw altijd kinderen in huis heeft waar zij zorg- en opvoedtaken voor heeft: de helft van de tijd twee pubers en de andere helft van de tijd twee kleine kinderen én twee pubers. Dat in tegenstelling tot de man die enkel de helft van de tijd de zorg heeft voor de twee kleine kinderen van partijen. Daarnaast acht het hof van belang dat de vrouw, anders dan de man, niet vanuit huis kan werken en haar uren niet flexibel kan indelen. Dit laatste heeft de man ter zitting onderkend. Voor zover de man vindt dat de vrouw gebruik moet maken van buitenschoolse opvang, acht het hof dat onredelijk. Partijen hebben tijdens het huwelijk geen gebruik gemaakt van buitenschoolse opvang. Het staat de vrouw vrij om zelf te bepalen of zij de kinderen buiten schooltijd zelf wil blijven opvangen. Daarnaast heeft de man zijn stelling dat de vrouw aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag en dat de vrouw daar weinig kosten aan zal hebben, onvoldoende onderbouwd. Zeker gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw luidende dat de kosten niet opwegen tegen het extra inkomen dat zij kan verwerven door fulltime te gaan werken.
De draagkracht van de man
5.14
De man grieft dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door de man opgevoerde kinderopvangkosten. Het hof overweegt als volgt. De ingangsdatum van de partneralimentatie is 30 januari 2024, omdat op die datum de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft niet aangetoond dat hij kosten voor oppas/kinderopvang heeft gemaakt in 2024. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij wel gebruik wil gaan maken van kinderopvang. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het de man vrij staat om gebruik te maken van kinderopvang, maar dat de kosten daarvan niet ten laste van de partneralimentatie mogen komen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank. In aanvulling daarop, acht het hof van belang dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat partijen een co-ouderschap zijn overeengekomen met als uitgangspunt dat de man zijn werkuren flexibel kan indelen, en altijd de kinderen na schooltijd kan opvangen. De man heeft toegelicht dat hij nog steeds flexibel kan werken, maar dat hij omdat hij zijn beroep als advocaat nu als zelfstandig ondernemer uitvoert, vaker te maken kan krijgen met zittingen op momenten dat de kinderen bij hem zijn. Voor zover hij om die reden kosten moet maken voor kinderopvang, acht het hof het niet redelijk om die kosten bij de draagkracht voor de partneralimentatie als extra kosten op te voeren.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
5.15
Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.16
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn voorafgaand aan het huwelijk huwelijkse voorwaarden met elkaar aangegaan. Uit deze huwelijkse voorwaarden volgt uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen (zie artikel 1). Echter uit artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen bij het einde van het huwelijk afrekenen als ware zij gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen, die gold voor 1 januari 2018. Uit artikel 12 lid 10 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat niet in de verrekening moeten worden betrokken de goederen en schulden die partijen hadden voor hun huwelijk, zoals opgenomen in de bijlage gehecht aan de akte van de huwelijkse voorwaarden. Uit de bijlage bij de akte volgt dat het appartement van de man privé is en privé blijft. Dit appartement is echter tijdens het huwelijk verkocht en de overwaarde heeft de man – althans zo heeft het hof begrepen – aangewend voor de financiering van de woning staande en gelegen aan [adres] , welke woning partijen in mede eigendom toebehoort en welke woning zich kwalificeert als een eenvoudige gemeenschap. Het hof begrijpt derhalve dat de man onder meer privégelden heeft geïnvesteerd in het aandeel van de vrouw, via zowel directe investeringen (verbouwingskosten) als indirecte investeringen (aflossingen op de hypothecaire geldlening). In de visie van de man betreft dit een bedrag van (€ 40.038,22 conform de beleggingsleer wegens aflossing uit privévermogen van de overbruggingshypotheek + € 15.068,75 conform de beleggingsleer wegens het betalen uit privévermogen van de verbouwingskosten =) € 55.106,97. Voorts volgt uit het verzoek van de man dat hij nog betaling vordert van de vrouw ter zake aflossing op de hypothecaire geldlening na datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding. Dit bedrag bedraagt € 14.018,57, zijnde de helft van de totale aflossingen die na de peildatum door de man zijn gedaan.
5.17
In grief 6 en 7 stelt de man ook nog aan de orde de leningsovereenkomst die hij in oktober 2021 met de vrouw heeft gesloten. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat hij van mening is dat de leningsovereenkomst een nadere uitwerking en geen afwijking is van de huwelijkse voorwaarden en dat hij derhalve niet gebonden is aan het vormvereiste van artikel 1:115 BW. Uit zijn primaire verzoek volgt derhalve dat hij toedeling verzoekt van de echtelijke woning, zonder enige verrekening. Door de vrouw is verweer gevoerd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wijziging van de huwelijkse voorwaarden alleen kan geschieden bij notariële akte. Uit de huwelijkse voorwaarden volgt expliciet dat partijen een finaal verrekenbeding met elkaar zijn overeengekomen en in dat kader dient ook de woning die partijen in mede-eigendom toebehoort in de finale verrekening te worden betrokken. Het hof is van oordeel dat de leningsovereenkomst inzake de vergoedingsrechten geen nadere uitwerking maar een afwijking van de huwelijkse voorwaarden bevat. Indien partijen hiervan hadden willen afwijken, had zulks dienen te geschieden bij notariële akte, hetgeen in het onderhavige geval niet is gebeurd. Op basis van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden dient derhalve de echtelijke woning mede te worden betrokken. De leningsovereenkomst kan derhalve de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden niet opzij zetten. De verplichting en de prestatie met betrekking tot die leningsovereenkomst dienen conform het finaal verrekenbeding in de verrekening te worden betrokken. De verplichting en de prestatie vallen derhalve tegen elkaar weg.
5.18
In het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen, zijn zij gebonden aan de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Dat de man mogelijke andere intenties daarbij heeft gehad, doet daaraan niet af. Het had op de weg van de man gelegen om tezamen met de vrouw de huwelijkse voorwaarden aan te passen, en nu zulks niet is geschied zijn beide partijen aan de huwelijkse voorwaarden gebonden. Het hof ziet geen grond voor het verzoek van de man om de wijze van verdeling van de woning zo te gelasten dat de volledige overwaarde enkel aan de man toekomt. Het hof zal het subsidiaire en het meer subsidiaire verzoek C van de man daarom afwijzen.
5.19
Het verzoek D van de man is een voorwaardelijk verzoek voor het geval verzoek C wordt afgewezen. Het hof wijst verzoek C af, en zal daarom verzoek D beoordelen.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de man ten tijde van de huwelijkssluiting een appartement in eigendom had. Dit appartement staat op de lijst van goederen die van de finale verrekening zijn uitgesloten. Dit appartement is tijdens het huwelijk verkocht. Na aflossing van de hypothecaire geldleningen, bedroeg de overwaarde € 56.524,-. Daarmee heeft de man via de notaris het overbruggingskrediet van € 33.220,- (voor de financiering van de echtelijke woning van partijen aan [adres] ) afgelost en de overige met de verkoop samenhangende kosten betaald. Dit blijkt uit de nota van afrekening. Ter verduidelijking verwijst het hof naar rechtsoverweging 5.16 waarbij de man conform de beleggingsleer een vergoeding vordert van € 40.038,22. De notaris heeft het restant van de overwaarde ad € 20.701,15 uitbetaald op de bankrekening van de man, welke eindigt op de cijfers 280. Niet in debat is de aflossing door de man van het overbruggingskrediet van € 33.220,- waarvoor de rechtbank een vergoedingsrecht heeft toegekend van € 40.038,22. Wel in debat is het bedrag dat de man heeft aangewend ter zake de verbouwing van de woning. De man stelt dat hij aan verbouwingskosten uit privé vermogen heeft betaald een bedrag van € 12.533,-. Dit bedrag is volgens de man afkomstig uit de € 20.701,15 die afkomstig is uit de overwaarde van zijn appartement. Dit vermogen is uitgesloten van het finaal verrekenbeding, en aldus stelt hij een vergoedingsrecht te hebben. Dit leidt volgens de man via de beleggingsleer tot een vergoedingsrecht van € 15.068,75.
5.21
De vrouw verweert zich tegen de grief van de man. De vrouw vindt dat de man ook in hoger beroep onvoldoende heeft aangetoond dat hij de gestelde verbouwingskosten daadwerkelijk heeft gemaakt, en zo ja, dat hij deze kosten uit privévermogen heeft betaald.
5.22
Het hof merkt allereerst het volgende op. Het hof kan net als de rechtbank niet vaststellen dat de man voor een bedrag van € 12.533,- investeringen heeft gedaan in de echtelijke woning, uit zijn van het finale verrekenbeding uitgesloten (privé)vermogen. De man heeft allerlei facturen, bonnen en bankafschriften van zijn bankrekening eindigend op de cijfers 280 overgelegd, die volgens hem bij elkaar opgeteld € 12.533,- aan door hem gemaakte verbouwingskosten inzichtelijk maken. Van de vele bonnen en facturen die de man heeft overgelegd, ziet een deel op uitgaven die zijn gedaan vóórdat de notaris op 5 februari 2019 het bedrag van € 20.701,15 uit de overwaarde op de bankrekening van de man, eindigend op de cijfers 280, stortte. Op een aantal bonnen en facturen is de datum onleesbaar. Aan die bonnen en facturen gaat het hof voorbij. Van de bonnen en facturen van ná 5 februari 2019, zien de meeste niet op kosten die te kwalificeren zijn als investeringen in de woning. Veel bonnen en facturen zien op de aanschaf van goederen (bijvoorbeeld een boor, schroeven, hogedrukreiniger) of de verlening van diensten (bijvoorbeeld een inspectie van de rookgasafvoer, diagnostisch onderzoek naar een lekkage of het aansluiten van internet) die vallen onder de normale kosten van de huishouding. Slechts enkele bonnen en facturen die op de bankafschriften terug te zien zijn, zien op kosten die te kwalificeren zijn als investeringen in de woning, zoals het plaatsen van zonnepanelen ad € 4.289,57, het aanbrengen van dakleer ad € 3.365,-, de aanschaf van een toilet en bijbehorende onderdelen ad € 565,50, een loopslot en plinten ad € 24,71, kozijnonderdelen ad € 24,71 en dergelijke. Maar het hof kan niet vaststellen dat die kosten zijn betaald uit de overwaarde van het appartement, namelijk de overwaarde die is gestort op de bankrekening van de man waarop ook andere gelden stonden die in de finale verrekening moeten worden betrokken. De man heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat hij de door hem gestelde kosten van € 12.533,- heeft betaald uit de € 20.701,15 van de overwaarde van zijn appartement.
5.23
Het hof zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Aflossing hypotheek na de peildatum
5.24
De man heeft ter zitting op 11 april 2025 in zijn pleitnota zijn verzoek gewijzigd, ten aanzien van de door hem gedane aflossingen op de hypotheek na de indiening van het echtscheidingsverzoek. Hij verzoekt te bepalen dat aan hem een regresvordering toekomt van € 14.018,57.
5.25
In de periode tussen de datum van het verzoekschrift tot echtscheiding en de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, gold de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening ten aanzien van voorlopige partneralimentatie. Bij de vaststelling van de voorlopige partneralimentatie heeft de voorzieningenrechter in de beschikking van 17 oktober 2022 rekening gehouden met de aflossing op de hypotheek. Het hof acht het derhalve niet redelijk en billijk om aan de man een regresvordering toe te kennen, aangezien de door hem verschuldigde voorlopige partneralimentatie op een lager bedrag is gesteld omdat hij de lasten met betrekking tot de woning voor zijn rekening diende te nemen. De vrouw had een hogere partneralimentatie kunnen verkrijgen indien zij zelf had zorg gedragen voor de aflossing.
5.26
Vanaf 30 januari 2024, de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, geldt de voorlopige voorziening niet meer, maar de partneralimentatie. Bij de berekening van de partneralimentatie is geen rekening gehouden met door de man namens de vrouw te betalen aflossingen. De man kan de sinds 30 januari 2024 door hem en voor de vrouw betaalde hypotheekaflossingen daarom verhalen op de vrouw. De vrouw vindt dat deze voor haar betaalde aflossingen moeten worden weggestreept tegen een gebruiksvergoeding, die de man jegens haar verschuldigd is omdat hij alleen het genot van de woning heeft. De vrouw beroept zich op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1957). Anders dan in die casus, heeft de vrouw zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen gebruiksvergoeding verzocht. Een gebruiksvergoeding kan alleen worden toegewezen als deze wordt gevorderd (HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:502 (https://www.inview.nl/document/idb28e9c6248914a7ca9833bf831f6698e)). Het hof kan de door de man voor de vrouw betaalde hypotheekaflossingen daarom niet wegstrepen tegen een aan de vrouw toekomende gebruiksvergoeding. Dat betekent dat de man hetgeen hij na 30 januari 2024 tot aan de levering van de woning aan hem of aan een derde, voor de vrouw betaalde en nog te betalen aflossingen op de hypothecaire schuld kan terugvorderen van de vrouw. Het gaat in dit geval om een nominale vergoeding.
Wanneer moet de vrouw het vergoedingsrecht aan de man betalen? En wat is de omvang?
5.27
De woning staande en gelegen aan [adres] , behoort aan partijen in mede eigendom toe en zich kwalificeert als een eenvoudige gemeenschap. Een kenmerk van een eenvoudige gemeenschap is dat dit een breukdelengemeenschap is, welke gemeenschap geen schulden kan omvatten. De rechtbank heeft het vergoedingsrecht met betrekking tot de aflossing op de hypothecaire geldlening, nominaal € 33.220,- conform de beleggingsleer vastgesteld op € 40.038,22 uitgaande van een waarde van de woning van € 517.000,-. De rechtbank heeft in het dictum opgenomen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap van € 40.038,22. Dit impliceert dus dat de man slechts een vordering heeft op de vrouw van de helft van dit bedrag. Nu partijen beiden er van uit zijn gegaan dat de man een vordering heeft op de eenvoudige gemeenschap, hetgeen juridisch onjuist is, zal het hof partijen en de rechtbank in dezen volgen. De waarde van de woning kan inmiddels gestegen zijn. Derhalve kan het vergoedingsrecht hoger zijn. Maar het hof kan dat nu niet vaststellen. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw het vergoedingsrecht aan de man moet betalen binnen 14 dagen na deze beschikking. Het hof acht het redelijk en billijk dat het vergoedingsrecht wordt verrekend bij het notariële transport van de woning.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023 waar het gaat over de reguliere zorgregeling, en bepaalt opnieuw rechtdoende dat tussen partijen de volgende reguliere zorgregeling geldt:
de kinderen verblijven steeds een week bij de vrouw en daarna een week bij de man, waarbij de wissel plaatsvindt op zondag om 19:30 uur (na de zwemles);
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023 voor het overige;
bepaalt dat de vrouw de helft van de door de man betaalde hypotheekaflossingen vanaf 30 januari 2024 tot aan de notariële levering van de echtelijke woning aan de man of aan een derde koper, aan de man moet betalen;
wijst het meer of anders in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Koper, A.N. Labohm en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 28 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.