ECLI:NL:RBDHA:2022:1957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
C/09/614825 / HA ZA 21-617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning tussen ex-samenwoners na beëindiging van de relatie

In deze zaak, uitgesproken op 9 maart 2022 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de verdeling van een woning tussen ex-samenwoners, de man en de vrouw, die samenwoonden tot 2018 en een minderjarige zoon hebben. De man heeft in september 2018 de woning verlaten en sindsdien betaalt de vrouw alle lasten van de woning. De man vordert dat de vrouw meewerkt aan de verkoop van de woning aan een derde partij, terwijl de vrouw verzoekt om de woning over te nemen zonder dat de man recht heeft op de overwaarde. De rechtbank behandelt de vorderingen van beide partijen en oordeelt dat de woning moet worden verkocht, omdat de vrouw niet in staat is de man uit te kopen tegen de huidige waarde van de woning. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de woning moet worden bepaald op het moment van verkoop en dat de man recht heeft op zijn deel van de overwaarde. De rechtbank wijst de vrouw ook op haar verplichting om mee te werken aan de verkoop en bepaalt dat een makelaar moet worden ingeschakeld. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/614825 / HA ZA 21-617
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[de man]te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam,
tegen
[de vrouw]te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel .
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 maart 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis in incident van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2021, waarin de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaart van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de zaak verwijst naar de rechtbank Den Haag;
  • het tussenvonnis van 1 december 2021, waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 januari 2022.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 januari 2022 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. De man heeft in de hierna te melden akte overleggen producties (zie 1.4) van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Naar aanleiding daarvan begrijpt de rechtbank de passage op pagina 3 van het proces-verbaal onder 9, over het rechttrekken van premies die door de vrouw ten behoeve van de man zijn betaald aldus, dat daarmee het (primaire) standpunt van de man dat hij niets hoeft te vergoeden niet is prijsgegeven. Verder gaat de rechtbank aan de opmerkingen voorbij omdat die niet zien op iets wat tijdens de zitting (anders) is gezegd maar daarbij een (nader) juridisch standpunt wordt ingenomen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen verwezen naar de rolzitting van 16 februari 2022 om partijen in de gelegenheid te stellen een akte te nemen over de hoogte van de hypotheekschuld en de daarbij opgebouwde spaardelen.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
- de akte overleggen producties, namens de man;
- de akte uitlaten na zitting, met producties, namens de vrouw.
1.5.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en samengewoond tot 2018. Zij hebben een minderjarige zoon, [de minderjarige] , die is geboren op [geboortedatum] .
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar, ieder voor de onverdeelde helft, van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De aankoop van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 262.571, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Aan de hypothecaire geldlening zijn twee bankspaarrekeningen gekoppeld.
2.3.
De man is in september 2018 uit de woning vertrokken en woont sindsdien in een huurwoning. De vrouw woont in de woning en betaalt sinds september 2018 alle aan de woning verbonden lasten, waaronder ook de inleg op voormelde bankspaarrekeningen.

3.Het geschil

inleiding

3.1.
De zaak gaat over de verdeling van de woning. Toen partijen uit elkaar gingen in 2018 is de vrouw in de woning blijven wonen met [de minderjarige] . Het was nog niet duidelijk of zij de woning – en met name de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening – zou kunnen overnemen.
3.2.
De vrouw heeft in 2020 voorgesteld dat zij de woning zou overnemen zonder dat de man een bedrag uit de (over)waarde zou toekomen. Daar is hij niet mee akkoord gegaan. Hij meent dat hij recht heeft op de helft van de huidige (over)waarde en dat de woning moet worden verkocht aan een derde. In deze procedure stelden zij daarom de volgende vorderingen in.
de vorderingen
3.3.
De man vordert kort gezegd dat de rechtbank de vrouw beveelt om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan een derde onder leiding van een door hem in te schakelen makelaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom of vervangende hechtenis. Voor het geval de vrouw wordt gevolgd in haar uiterst subsidiaire vordering dat bij de verdeling van de woning de man alsnog moet delen in de lasten die zij voor haar rekening nam, vorder hij dat zij wordt veroordeeld om hem een gebruiksvergoeding te voldoen, gelijk aan de helft van de hypotheeklasten, over de periode van 1 september 2018 tot aan de datum van overdracht van de woning.
3.4.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man. Zij vordert op haar beurt
primairdat zij toestemming krijgt om de woning over te nemen (onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening) zonder verdere verrekening van de overwaarde van de woning. Zij voert daartoe aan dat er geen spaargeld is en dat de man en zij in het belang van [de minderjarige] hebben afgesproken dat zij de woning zou overnemen en alle kosten voor de opleiding van de nu nog minderjarige [de minderjarige] voor haar rekening zou nemen. De overwaarde zou daarom voor haar zijn.
3.5.
Als zij daarin niet wordt gevolgd, vordert zij (
subsidiair)te bepalen dat zij de woning kan overnemen tegen de waarde per 1 september 2018, waarbij voor wat betreft het aan de man over te maken deel van de overwaarde wordt uitgegaan van de hoogte van de hypotheekschuld op het moment van uiteengaan van partijen en het geldbedrag van € 8.000 dat de man van haar heeft ontvangen wordt verrekend met zijn aandeel. Daartoe voert de vrouw aan dat partijen niet hebben afgesproken hoe lang zij er zou kunnen blijven wonen en dat de man haar nooit een termijn heeft gesteld. Zij heeft – door te zorgen dat hij een urgentieverklaring kreeg – de man geholpen om woonruimte te vinden en alle lasten voor haar rekening genomen. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt daarom volgens de vrouw dat zij de woning kan overnemen tegen de waarde ten tijde van het uitgeengaan.
3.6.
Als zij ook daarin niet wordt gevolgd vordert de vrouw (
meer subsidiair)te bepalen dat de vrouw de woning kan overnemen voor € 280.000, waarbij voor wat betreft het aan de man over te maken deel van de overwaarde wordt uitgegaan van de hoogte van de hypotheekschuld op het moment van uiteengaan van partijen en het geldbedrag van € 8.000 dat de man van haar heeft ontvangen wordt verrekend met zijn vordering wegens overbedeling.
Tijdens onderhandelingen met de man (in 2020) is de vrouw uitgegaan van een waarde van de woning van € 280.000, waarbij zij is uitgegaan van de WOZ-waarde in 2019 (€ 269.000) en het bedrag dat zij kon financieren. Daar wil zij alsnog van uitgaan en zij wijst er op dat
de woning sinds september 2018 aanzienlijk in waarde is gestegen. Als de vrouw de man in september 2018 direct had uitgekocht, had de man niet zo’n groot rendement behaald op zijn vermogen als bij verdeling tegen de huidige marktwaarde of bij verkoop.
3.7.
Als zij ook daarin niet wordt gevolgd moet verdeling (
meer meer subsidiair)volgens de vrouw voor een periode van drie jaren worden uitgesloten zodat zij met [de minderjarige] in het huis kan blijven wonen.
3.8.
Voor het geval ook dat niet slaagt en de woning moet worden verkocht, vordert de vrouw (
meer meer meer subsidiair) te bepalen dat partijen samen een beslissing moeten nemen over de in te schakelen makelaar, waarbij [Makelaarskantoor 1] op voorhand wordt uitgesloten, te bepalen dat het geldbedrag van € 8.000 dat de man van de vrouw heeft ontvangen in het kader van de overwaarde van de woning wordt verrekend bij de verrekening van de waarde van de woning;
te bepalen dat de man gehouden is de helft van de eigenaarslasten over de periode van 1 september 2018 tot en met de datum van de overdracht van de woning zoals vermeld onder randnummer 24 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie aan de vrouw te voldoen;
te bepalen dat partijen bij de verrekening van de waarde van de woning aan de zijde van de man uitgaan van de waarde van de hypotheek per 1 september 2018, dan wel per datum van de overdracht van de woning onder de voorwaarde dat de man alsdan de helft van de hypotheeklasten met ingang van 1 september 2018 alsnog aan de vrouw dient te voldoen.
Dit alles met veroordeling van de man in de proceskosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.9.
De man voert verweer.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal, gelet op de samenhang, de conventie en de reconventie gezamenlijk behandelen.
Verkoop of toedeling van de woning
4.2.
Verdeling van een gezamenlijk goed kan door toedeling aan een van de deelgenoten (die dan de ander uitkoopt) of door verkoop aan een derde waarbij de verkoopopbrengst wordt verdeeld. In deze zaak hangt de wijze van verdelen af van de bij de verdeling te betrekken waarde van de woning. De vrouw wil de woning toebedeeld krijgen maar zij kan de man niet uitkopen tegen de huidige waarde. Daarom gaat het geschil in de eerste plaats over de (waarde)peildatum.
Peildatum
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat bij verdeling van een gezamenlijk goed in beginsel wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, dat is dus de huidige waarde van de woning. Partijen kunnen andere afspraken maken en de tussen hen geldende eisen van redelijkheid van billijkheid kunnen meebrengen dat van een andere peildatum wordt uitgegaan.
4.4.
In deze zaak is in de eerste plaats in geschil of partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning en de daarbij te betrekken waarde.
Volgens de vrouw spraken partijen af dat zij, als zij de lening zou kunnen overnemen, niets aan de man zou hoeven te betalen omdat zij de kosten van de opleiding van [de minderjarige] volledig voor haar rekening zou nemen. Daarbij hebben partijen volgens de vrouw ook meegenomen dat de vrouw tijdens de samenwoning meer heeft betaald aan kosten van de gezamenlijke huishouding dan de man. Tijdens de zitting heeft de vrouw toegelicht dat de constructie die partijen voor ogen hadden was dat de vrouw, door de man niet uit te kopen, lage maandlasten zou hebben waardoor zij maandelijks meer geld over zou houden om aan [de minderjarige] te besteden dan wanneer zij de man zou uitkopen en een hogere hypotheek zou moeten afsluiten. De man betwist dat. Hij voert aan dat hij de vrouw de tijd heeft gegund om uit te zoeken of zij de woning over kon nemen en dat zij in 2020 met een voorstel kwam om te verdelen zonder dat hij zijn deel van de overwaarde kreeg. Daarover is zeker geen afspraak gemaakt.
4.5.
De vrouw heeft de door haar gestelde afspraken naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Er staat niets over op papier en zij heeft ook niet duidelijk gemaakt wanneer en hoe partijen dit zo zouden hebben afgesproken. Dat het destijds feitelijk zo is gegaan dat zij de maandelijkse betalingen aan de bank deed, daardoor lagere lasten had en er meer financiële ruimte was voor de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , is niet genoeg om aan te nemen dat er is afgesproken dat dit ook in de toekomst zo zou blijven en dat de man dus geen aanspraak zou maken op zijn deel van de overwaarde.
4.6.
Dan beroept de vrouw zich op de eisen van redelijkheid en billijkheid die zouden meebrengen dat niet van de huidige (over)waarde van de woning moet worden uitgegaan, maar van de (over)waarde in 2018, of hooguit van € 280.000 als waarde van het huis (bij de stand van de hypotheekschuld in september 2018). Ook op die manier zou zij in staat zijn om in de woning te blijven, samen met [de minderjarige] . Dat de vrouw de maandelijkse lasten van de woning voldeed en daar graag met [de minderjarige] wil blijven wonen is naar het oordeel van de rechtbank niet genoeg om af te wijken van de hoofdregel over de peildatum voor de waarde. Het is heel ingrijpend om te verhuizen en het kan goed zijn dat de vrouw uiteindelijk hogere lasten heeft dan nu en er minder ruimte is voor kosten ten behoeve van [de minderjarige] , maar dit is een gebruikelijk gevolg van een scheiding en het niet langer voeren van een gezamenlijke huishouding. Dit rechtvaardigt niet dat de man niet deelt in de waardestijging van de woning sinds 2018 of boven het bedrag dat de vrouw kan financieren. Daar komt nog bij dat de vrouw niet heeft onderbouwd (met een hypotheekofferte of andere financiële stukken waaruit blijkt dat zij de overname van de woning in 2018, of op enig ander moment, wel kon financieren) dat zij in staat is om de lening over te nemen als wordt uitgegaan van deze waarde(s) en de man kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.7.
De conclusie is dan ook dat er onvoldoende grond is om af te wijken van de hoofdregel en dat bij de verdeling van de woning moet worden uitgegaan van de huidige waarde. Dat betekent dat de woning niet aan de vrouw kan worden toegedeeld en moet worden verkocht. Dit wil de vrouw voorkomen en zij vordert daarom dat de verdeling voor een periode van drie jaar wordt uitgesteld.
Uitstellen verdeling
4.8.
Uitgangspunt is dat niemand kan worden gedwongen om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Artikel 3:178 lid 1 BW bepaalt dan ook dat iedere deelgenoot in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. In lid 3 van dat artikel staat vervolgens dat de rechter een vordering tot verdeling (eventueel meermalen) voor hoogstens drie jaar kan uitsluiten indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend.
Partijen hebben beiden belang bij verdeling in die zin, dat het hen in staat stelt om zonder de gezamenlijke lening en onduidelijkheid over de lasten en lusten rond de eigendom verder te kunnen. De man heeft daar nu meer behoefte aan dan de vrouw, maar dat zij door de verdeling – en met name de verkoop van het huis – onevenredig wordt benadeeld is niet voldoende onderbouwd. Met name is niet duidelijk dat – zoals de vrouw heeft gesteld - zij geen betaalbare woonruimte voor haar en [de minderjarige] kan vinden. De man heeft dat betwist en uit de stukken blijkt hierover niets. Zo is niet gesteld of gebleken dat de vrouw zich bij een woningbouwvereniging heeft ingeschreven of anderszins op zoek is naar alternatieve woonruimte. Bovendien heeft de vrouw niet gesteld dat haar situatie over drie jaar anders zal zijn. Er is dan ook geen grond om in deze zaak de verdeling voor een periode uit te sluiten. De woning moet worden verkocht.
Verdeling door verkoop
4.9.
Ter voorkoming van geschillen tussen partijen over de in te schakelen makelaar, zal de rechtbank bepalen dat partijen opdracht tot verkoop van de woning dienen te geven aan [Makelaarskantoor 2] in [plaats 2] . De rechtbank zal bepalen dat partijen de makelaar alle medewerking dienen te verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning en dat partijen de adviezen van de makelaar terzake de vraagprijs en de laatprijs en de opleveringsdatum dienen op te volgen. Daarbij dienen partijen ook het advies van de makelaar op te volgen ten aanzien van hun aanwezigheid bij bezichtigingen door potentiële kopers. De man had dat uitgewerkt in zijn vorderingen onder II en III, dat zal voor het overige als onweersproken worden toegewezen.
4.10.
Om ook aan de belangen van de vrouw tegemoet te komen, zal de rechtbank bepalen dat de verkoopopdracht niet eerder dan drie maanden na betekening van het vonnis aan de makelaar verstrekt hoeft te worden. Dat geeft de vrouw nog enige tijd andere woonruimte te zoeken.
Reële executie en dwangsom
4.11.
De rechtbank zal de vrouw, op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 BW, veroordelen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning en bepalen dat – als de vrouw dat niet doet – deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is. Daarbij zal – zoals door de man gevorderd – een dwangsom worden verbonden aan de veroordeling van de vrouw om de adviezen van de makelaar op te volgen. Er is geen grondslag voor toewijzing van de door de man gevorderde vervangende hechtenis, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
Het bedrag van € 8.000
4.12.
De man heeft op 9 augustus 2020 een bedrag van in totaal € 8.000 (2 x € 4.000) van de vrouw ontvangen. Bij beide overschrijvingen staat als omschrijving vermeld: “
Huis en inboedel […]”. De vrouw vordert te bepalen dat het bedrag van € 8.000 wordt verrekend bij de verrekening van de overwaarde van de woning. Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat de vergoeding van € 8.000 bedoeld was zodat de man een nieuwe start kon maken en dat een deel van het bedrag vergoeding was voor de inboedel en verdeling en een deel voor de overwaarde van de woning. Ter onderbouwing verwijst de vrouw naar de door een notaris opgestelde concept akte van verdeling, waarin staat dat dit bedrag aan de man is overgemaakt wegens overbedeling.
Volgens de man zag de € 8.000 op verrekening van de waarde van inboedelgoederen en de auto die aan de vrouw zijn toebedeeld. De man heeft ter zitting toegelicht dat hij bij zijn vertrek uit de woning alleen zijn gereedschap heeft meegenomen en dat de vrouw verder alle inboedelgoederen heeft gehouden. Dit bedrag had niets met de overwaarde te maken; partijen wisten op dat moment ook niet wat de woning waard was, aldus de man.
4.13.
In de door een notaris opgestelde conceptakte van verdeling waar de vrouw zich op beroept staat onder meer: “
Wegens overbedeling door verkrijger aan vervreemder te voldoen een bedrag in contanten groot #.
Een bedrag van achtduizend euro (€ 8.000,00) is reeds door verkrijger aan de vervreemder voldaan door storting op het door vervreemder opgegeven bankrekeningnummer en het resterende bedrag van # (….).
4.14.
Uit de tekst van de conceptakte kan niet zonder meer worden afgeleid dat het bedrag van € 8.000 (geheel) zag op de overwaarde van de woning. Verder is door de vrouw niet weersproken dat de man niet bij het opstellen van de conceptakte betrokken was en het niet met de inhoud eens was. Het stuk biedt dan ook onvoldoende steun aan haar stelling dat het een voorschot was op de verrekening van de overwaarde. Daarbij is van belang dat ook niet is weersproken dat partijen op het moment dat de vrouw het bedrag van € 8.000 aan de man betaalde, niet wisten wat de waarde van de woning was en dus niet wisten hoe hoog de overwaarde was.
Hypotheeklasten, eigenaarslasten en gebruiksvergoeding
4.15.
De vrouw wil dat bij de verrekening van de waarde van de woning wordt uitgegaan van de hypotheekschuld per datum uiteengaan en vordert, voor het geval zij daar niet in wordt gevolgd, te bepalen dat de man de helft van de hypotheeklasten vergoedt over de periode sinds 1 september 2018. Daarnaast vordert zij vergoeding van de helft van de door haar betaalde eigenaarslasten over de periode vanaf 1 september 2018. Het gaat om de volgende lasten:
onroerende zaakbelasting (€ 274,65 in 2019);
rioolheffing (€ 247,20 in 2018);
watersysteemheffing (€ 101,85 in 2019, € 106,38 in 2020 en € 159,14 in 2021);
afvalstoffenheffing (€ 53,75 in 2018, € 215 in 2019 en € 249,72 in 2020);
premies overlijdensrisicoverzekering (€ 32,60 per maand);
premies opstalverzekering (€ 26,03 per maand, vanaf 2021 € 26,62 per maand);
investering in de woning van € 1.837 ten behoeve van noodzakelijk groot onderhoud (elektra, houtrot en dergelijke).
4.16.
De man gaat uit van de huidige hoogte van de hypotheekschuld en betoogt dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat de vrouw alle aan de woning verbonden lasten zou voldoen. De man betwist dat de vrouw in de woning heeft geïnvesteerd. De kosten die zij heeft gemaakt zien op de aanschaf van accessoires of inboedelgoederen en komen niet voor vergoeding in aanmerking. Bovendien is van noodzakelijk onderhoud aan de woning niet gebleken en is daar geen overleg over geweest zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, aldus de man.
4.17.
Voorwaardelijk, voor het geval de vordering van de vrouw ten aanzien van de hypotheeklasten en de eigenaarslasten wordt toegewezen, vordert de man de vrouw te veroordelen een gebruiksvergoeding aan de man te voldoen, gelijk aan de helft van de hypotheeklasten (en – naar de rechtbank begrijpt – van de eigenaarslasten), over de periode van 1 september 2018 tot aan de datum van overdracht van de woning, zodat de vorderingen tegen elkaar wegvallen.
4.18.
Ten aanzien van de door de vrouw gestelde investering in de woning van € 1.837 ten behoeve van noodzakelijk groot onderhoud (elektra en houtrot) geldt dat de vrouw deze post onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij is ook van belang dat niet is gesteld of gebleken dat er overleg is geweest tussen partijen over de werkzaamheden en/of dat het hier ging om werkzaamheden die geen uitstel konden lijden.
4.19.
Voor wat betreft de woonlasten stelt de rechtbank voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW na beëindiging van de samenleving en tot aan de datum van verkoop en levering van de woning, in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning. Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (Hoge Raad 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
4.20.
Vast staat dat de man de woning in september 2018 heeft verlaten en dat de vrouw sindsdien de hypotheeklasten en overige eigenaarslasten volledig voldoet. De man woont sinds het uiteengaan van partijen in een huurwoning en heeft zijn eigen woonlasten. Bij deze stand van zaken is het redelijk dat de gebruiksvergoeding gelijk is aan de helft van de hypotheeklasten en overige woonlasten. Daarbij is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat partijen daarmee onredelijke woonlasten hadden en/of dat de een daarmee ten opzichte van de ander onredelijk wordt bevoordeeld of juist benadeeld. De man hoeft de vrouw geen vergoeding te betalen en de vrouw hoeft de man geen vergoeding te betalen, met uitzondering van de premies voor de overlijdensrisicoverzekering en de bedragen die zijn voldaan ten behoeve van de bankspaarrekeningen.
4.21.
In de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekeringspolis en bankspaarrekeningen is waarde opgebouwd. Daarvan kan de man niet profiteren zonder dat hij bijdraagt aan de (premie)betalingen daarvoor. Dat partijen toen zij uit elkaar gingen hebben afgesproken dat de vrouw alle lasten zou voldoen betekent niet zonder meer dat de man zou delen in rendement dat is gevormd zonder zijn inbreng, en dat partijen hierover concreet hebben gesproken is niet gesteld of gebleken.
De man zal, zoals door hem toegezegd, de vrouw de helft van de door haar betaalde premies voor de overlijdensrisicoverzekering voldoen vanaf 1 september 2018 tot de datum van overdracht van de woning (€ 16,30 per maand). De rechtbank zal bepalen dat de man dit moet betalen op het moment van overdracht van de woning. Over de maandelijkse inleg voor de bankspaarrekeningen en wat daarin is opgebouwd hebben partijen na de zitting nog en akte genomen.
4.22.
De vrouw heeft financiële jaaroverzichten van de hypotheek en van de bankspaarrekeningen overgelegd over de jaren 2018 tot en met 2021. Zij betoogt daarbij dat de bankspaarrekening met rekeningnummer [nummer 1] op haar naam staat en dat de opgebouwde waarde volledig aan haar toekomt omdat zij de inleg volledig heeft voldaan. De bankspaarrekening met rekeningnummer [nummer 2] staat op naam van de man. Vanaf september 2018 heeft de vrouw ook de maandelijkse inleg voor de man voldaan. De vrouw heeft berekend dat van de bankspaarrekening ten name van de man een bedrag van € 16.217,76 aan de man toekomt en het restant aan de vrouw.
4.23.
De man heeft een brief met bijlagen overgelegd van de ABN AMRO Bank aan partijen van 14 februari 2022. Daaruit blijkt dat de inleg op de bankspaarrekeningen € 475,61 (€ 223,33 en € 252,28) per maand bedraagt en dat het gespaarde bedrag op die datum € 55.376,54 (€ 30.477,21 + € 24.899,33) bedraagt.
4.24.
Uit de door partijen overgelegde stukken kan de rechtbank niet opmaken op wiens naam de bankspaarrekeningen staan. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat partijen delen in de waarde van beide rekeningen en de lasten daarvoor ook samen moeten dragen. Daarbij wijst de rechtbank op artikel 3:172 BW, waarin staat dat, tenzij een regeling anders bepaalt, de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen delen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert en dat zij in dezelfde evenredigheid moeten bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Omdat partijen over de inleg op de bankspaarrekeningen geen afwijkende afspraak hebben gemaakt, mogelijk zelfs een gelijkluidende afspraak, is de man gehouden bij helfte bij te dragen in de maandelijkse bijdrage aan de bankspaarrekeningen. Het saldo van de bankspaarrekeningen moet bij levering van de woning, voor zover dit saldo niet nodig is om de hypotheekschuld af te lossen, bij helfte tussen partijen worden verdeeld. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de man de helft van de (totale) maandelijkse inleg op de bankspaarrekeningen over de periode van 1 september 2018 tot de datum van overdracht van de woning aan de vrouw moet betalen en dat hij dat moet doen op het moment van de overdracht van de woning aan derden.
Proceskosten
4.25.
In het feit dat partijen gewezen samenwoners zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat onvoldoende grond.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdelen van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) aldus vast dat de woning zal worden verkocht en geleverd aan derden, waarbij de hypothecaire geldlening die op de woning rust dient te worden afgelost met de verkoopopbrengst van de woning en de alsdan vrijkomende waarde van de levensverzekeringspolis en bankspaarrekeningen van partijen,
en de eventuele overwaarde per de datum van overdracht (de verkoopopbrengst, de waarde van de polis en de bankspaarrekeningen, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening, alsmede de verkoopkosten) bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
5.2.
bepaalt dat de man, op het moment van de overdracht van de woning aan derden, aan de vrouw moet betalen:
de helft van de premies levensverzekering over de periode van 1 september 2018 tot de datum van overdracht van de woning;
de helft van de maandelijkse inleg op de bankspaarrekeningen over de periode van 1 september 2018 tot de datum van overdracht van de woning;
5.3.
veroordeelt partijen om binnen drie maanden na betekening van het vonnis een opdracht tot verkoop van de woning aan [Makelaarskantoor 2] (hierna: de makelaar) te verstrekken;
5.4.
bepaalt dat partijen de makelaar alle medewerking dienen te verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning en dat partijen de adviezen van de makelaar terzake de vraagprijs en de laatprijs en de opleveringsdatum dienen op te volgen;
5.5.
gebiedt de vrouw de woning open te stellen voor bezichtigingen door potentiële kopers en adviezen van de makelaar op te volgen en alles na te laten dat aan de totstandkoming van een koopovereenkomst in de weg staat, op straffe van een direct te verbeuren dwangsom van € 500 per keer per dag, met een maximum van € 50.000;
5.6.
gebiedt de vrouw om de adviezen van de makelaar terzake (het aanpassen van) de vraagprijs en laatprijs en de opleveringstermijn op te volgen en derhalve zodra er een kandidaat-koper is die bereid is een prijs te betalen tussen die laat- en vraagprijs, mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en de koopovereenkomst te tekenen;
5.7.
gebiedt de vrouw mee te werken aan de notariële levering van de woning;
5.8.
bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw, als zij – nadat zij daartoe is gesommeerd door of namens de man, de betrokken makelaar of notaris en haar een termijn van een week is gegeven om alsnog mee te werken – nalaat de opdracht tot verkoop en de koopovereenkomst te tekenen en haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2339