ECLI:NL:GHDHA:2025:1109

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BK-24/88
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan recente volmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belastingzaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de WOZ-waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 301.000 voor het jaar 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, maar dit werd afgewezen. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft [Y] hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geconstateerd dat er geen recente volmacht was overgelegd. Het Hof heeft de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] betwijfeld, omdat de eerder overgelegde volmacht niet meer geldig was. Ondanks verzoeken om een recente volmacht en een identiteitsbewijs van de volmachtgever, heeft [Y] deze niet kunnen overleggen. Het Hof heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat [Y] niet bevoegd was om namens de belanghebbende op te treden. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige volmacht in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/88

Uitspraak van 24 april 2025

in het geding tussen:
[Y],
als beweerdelijk gemachtigde van [X]te [Z] , belanghebbende,
(vertegenwoordiger: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 20 december 2023, nummer ROT 23/1401.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats 1] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 301.000 (de beschikking) en bekendgemaakt aan belanghebbende. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Rotterdam (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslag gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[Y] dan wel belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 7 maart 2025.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 18 maart 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
1.
2.1.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank is door [Y] beweerdelijk namens [belanghebbende] hoger beroep ingesteld en bij het (pro-forma)hogerberoepschrift is een machtiging gevoegd. Deze machtiging vermeldt onder meer:

“De ondergetekende:

[naam]
[adres]
[postcode 1]
[woonplaats 1]
hierna te noemen: “volmachtgever”

Verleent hierbij volmacht aan:

Mr. A. Bakker, [Y]
[postbus]
[postcode 2] [woonplaats 2]
hierna te noemen: “gevolmachtigde”
om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking.
Deze volmacht houdt onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar of beroep in te dienen of daartegen, al dan niet bijwege van voorlopige voorziening, beroep tegen aan te tekenen, waaronder mede begrepen (administratief) beroep, hoger beroep of cassatie.
Tevens kan op basis van deze volmacht bestuursorganen verzocht worden om een besluit te nemen tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade, om hoorzittingen bij te wonen en daarin namens volmachtgever het woord te voeren, om een aanhangig bezwaar of (hoger) (cassatie) beroep in te trekken, het bestuursorgaan in gebreke te stellen middels een dwangsomverzoek, een WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) verzoek te doen en voorts al datgene te doen wat de gevolmachtigde in het belang van volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen. Dit alles met het recht van substitutie.
Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, wettelijke vergoedingen voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.
21-02-2023 te [woonplaats 1] ”
2.2.
Bij brief van het Hof van 27 januari 2025 is [Y] het volgende bericht:
“Door deze brief deel ik u mee dat gerechtshof Den Haag (Hof) heeft besloten u per zaak om een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever te vragen, zo nodig in combinatie met een recent uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit geldt voor zowel de hoger beroepen die u vanaf de dagtekening van deze brief instelt als de al aanhangige zaken. Dit besluit is genomen om de hierna te noemen redenen.
Verschillende gerechten hebben inmiddels geconstateerd dat uw kantoor ook procedeert op basis van een ongeldige of een niet langer geldige volmacht, bijvoorbeeld als gevolg van het overlijden van de volmachtgever. Een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie:
o de uitspraak van het Hof van 7 november 2024 (BK-23/715);
o de uitspraak van 8 maart 2024 van de rechtbank Noord-Holland (HAA 22/1753);
o de uitspraak van 4 april 2024 van de rechtbank Rotterdam (ROT 23/1527);
o de uitspraak van 26 april 2024 van de rechtbank Noord-Holland (HAA 23/2756)
o de uitspraak van 28 mei 2024 van de rechtbank Noord-Nederland (LEE 23/942).
Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend gelet op het beperkte geschil in hoger beroep en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor uw kantoor gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na een zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van uw kantoor, waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is (zaak HAA 22/1753).
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij stelt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.”
2.3.
Bij brief van 3 februari 2025 is [Y] door het Hof verzocht om uiterlijk 3 maart 2025 een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende in te dienen. In de brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Ik verzoek u naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van [27] januari 2025 de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig ID-bewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend.
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief te herstellen. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.4.
[Y] heeft bij brief van 3 maart 2025 verzocht om nader uitstel voor het indienen van een recente machtiging en een kopie van het paspoort. Bij bericht van 11 maart 2025 is door het Hof uitstel verleend voor het indienen van de gevraagde stukken tot uiterlijk op de zitting van 18 maart 2025.
2.5.
Ter zitting heeft A. Bakker van [Y] verklaard geen recente volmacht over te kunnen leggen.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

2.
3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek aan de orde is de vraag of A. Bakker van [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Heffingsambtenaar heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.

Beoordeling van het hoger beroep

3.
4.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.3.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 31 januari 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 21 februari 2023. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, de omstandigheid dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 3 februari 2025 en bij brief van 11 maart 2025 verzocht om (uiterlijk op de zitting) een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift, en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende in te dienen.
4.4.
[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. [Y] stelt voorts dat in de onderhavige procedure ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid geen gerede twijfel kan bestaan. Zij heeft daarbij verwezen naar de door [Y] overgelegde recente machtigingen in de andere die middag bij het Hof behandelde zaken en gewezen op de omstandigheid dat nu eenmaal niet alle belastingplichtigen die [Y] vertegenwoordigt vlot reageren. Verder heeft [Y] gewezen op de uitspraken van de Raad van State van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4885 en de Hoge Raad van 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2757, r.o. 2.5. A. Bakker van [Y] heeft ter zitting verklaard geen recente machtiging en geldig identiteitsbewijs van belanghebbende te kunnen indienen.
4.5.
Gelet op de onder 5.3 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Tijdens de zitting is echter vastgesteld dat het aanslagbiljet is gericht aan [belanghebbende] en dat de tot de gedingstukken behorende volmacht is ondertekend door [naam] , hetgeen niet door partijen is betwist. A. Bakker van [Y] heeft hieromtrent ter zitting verklaard dat dit twee verschillende personen betreft. De tot de gedingstukken behorende volmacht is derhalve niet ondertekend door [belanghebbende] . Dat is te meer reden een recente machtiging te verlangen. Nu daaraan geen gevolg is gegeven en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.6.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. De twijfel omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in de onderhavige zaak wordt niet weggenomen doordat [Y] , zoals zij stelt, in de andere die middag door het Hof behandelde zaken waarin [Y] gevolmachtigd is, wel recente machtigingen heeft overgelegd. Wat telt zijn de omstandigheden van het onderhavige geval. Ook de verwijzing van [Y] naar de uitspraken van de Raad van State en de Hoge Raad kan haar niet baten, aangezien dit andere situaties dan de onderhavige betrof. Deze uitspraken beletten het Hof niet om in dit geval een recente volmacht te vragen.
4.7.
Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk (zie 5.5). Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdeel a en c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1, van de Gemeentewet).
Slotsom
4.8.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten en griffierecht

5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, P.J.J. Vonk en C. Maas, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon.
De griffier, de voorzitter,
T.S.K.L. Tjon T.A. de Hek
De beslissing is op 24 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.