Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
4. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Hij heeft daartoe in beroep een matrix overgelegd. Uit deze matrix volgt dat de waarde is bepaald door een systematische vergelijking met woningen waarvan verkoopcijfers rond de waardepeildatum beschikbaar zijn.
5. In de matrix worden de volgende vergelijkingsobjecten genoemd:
- [adres 2] te [woonplaats] , verkocht op 6 oktober 2020 voor € 650.000;
- [adres 3] te [woonplaats] . verkocht op 9 augustus 2021 voor € 955.000;
- [adres 4] te [woonplaats] , verkocht op 5 november 2021 voor € 750.000;
- [adres 5] te [woonplaats] , verkocht op 16 december 2021 voor € 857.500.
6. De vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende vergelijkbaar met de woning. Met name de [adres 3] en de [adres 2] zijn goed vergelijkbaar met de woning. Het zijn beiden appartementen met bouwjaar 1977 en eenzelfde ligging en [adres 2] heeft ook dezelfde koudv factoren. De rechtbank is van oordeel dat de waarde van de woning niet in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten, mede gelet op het feit dat de woning een veel groter gebruiksoppervlak heeft. Met de matrix en hetgeen verweerder overigens heeft gesteld, heeft hij dan ook aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af.
8. Eiser heeft gesteld dat de vergelijkingsobjecten niet of onvoldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Hij heeft deze stelling evenwel op geen enkele manier onderbouwd. Verder heeft eiser gesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de onderhoudssituatie op de waardepeildatum en de eventueel lokaal aanwezige verpaupering/verloedering. Eiser heeft echter tegenover de weerspreking door verweerder niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onder gemiddelde staat van onderhoud en/of verloedering, dan wel verpaupering van de buurt. Eiser heeft verder enkel algemene, niet concreet op de woning betrekking hebbende stellingen aangevoerd. Als een en ander al aan de orde zou zijn, dan nog heeft eiser nagelaten om aan te geven welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van de woning. De rechtbank gaat daarom aan deze stellingen voorbij.
9. Voor zover eiser aanvoert dat ten onrechte geen hoorverslag is opgesteld overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Awb volgt echter dat daarvan kan worden afgeweken als uit de uitspraak op bezwaar blijkt van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat wat in de hoorzitting is besproken, in de uitspraak op bezwaar is opgenomen onder "grieven" en "overwegingen". Niet gesteld of gebleken is dat dit een onjuiste weergave van het hoorgesprek is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan het ontbreken van een apart hoorverslag gevolgen te verbinden.
10. De stelling van eiser dat verweerder heeft nagelaten om de taxatiekaart. Het taxatieverslag en de grondstaffel te verstrekken, vindt geen steun in de feiten. Uit de gedingstukken blijkt dat het taxatieverslag aan eiser is toegestuurd. De door de rechtbank ontvangen matrix, waarin ook de grondstaffel is opgenomen, is naar eiser doorgestuurd. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder alle stukken heeft overgelegd die zijn gebruikt bij de voorbereiding van het bestreden besluit en die van belang zijn voor de beoordeling van de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum. Voorts zijn de vergelijkingsobjecten in zowel het taxatieverslag als de matrix aangeduid inclusief adres.
11. Eiser heeft voorts verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep.
12. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 14 maart 2022. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, is de redelijke termijn derhalve overschreden met, afgerond naar boven, één maand.
13. Eiser heeft een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle vorderingen uit hoofde van vergoedingen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en immateriële schadevergoedingen ter zake van overschrijding van de redelijke termijn aan zijn gemachtigde worden gecedeerd en dat de genoemde vergoedingen rechtstreeks op de rekening van gemachtigde worden overgemaakt. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk wordt gecompenseerd voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen. dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”