In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, waarbij de Heffingsambtenaar de waarde op 1 januari 2021 heeft vastgesteld op € 1.250.000 voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [Y], heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar de Rechtbank Den Haag heeft het beroep ongegrond verklaard.
Bij het indienen van het hoger beroep heeft [Y] een machtiging overgelegd die dateert van 30 maart 2023. Het Hof heeft echter gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] geuit, omdat de machtiging niet recent genoeg was en er geen recente volmacht was overgelegd. Het Hof heeft [Y] verzocht om een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever, maar [Y] heeft hieraan geen gevolg gegeven.
Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat [Y] niet bevoegd was om namens de belanghebbende hoger beroep in te stellen. De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van een geldige en recente machtiging voor gemachtigden die namens belanghebbenden procederen. De beslissing is genomen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof de noodzaak van een schriftelijke machtiging voor niet-advocaten onderstreept.