Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
11. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is vereist dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten op eiser hebben gedrukt. Alleen de uitgaven die limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17 Wet IB 2001 kunnen in aftrek worden genomen, mits is voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden. Op eiser rust, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast aannemelijk te maken dat recht bestaat op de door hem in aftrek gebrachte bedragen.
Uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen
12. De rechtbank overweegt dat uit de door eiser overgelegde facturen blijkt dat het desbetreffende farmaceutische hulpmiddel - het geneesmiddel Sotalol - is voorgeschreven door een arts van eiser. Hoewel daarmee is voldaan aan de in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 gestelde voorwaarde dat het farmaceutisch hulpmiddel is verstrekt op voorschrift van een arts, geldt voorts dat eiser aannemelijk moet maken dat sprake is van op hem drukkende kosten. Eiser heeft facturen van het geneesmiddel overgelegd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het voorgeschreven medicijn een duurdere variant van het medicijn is omdat de goedkope variant van dit medicijn bijwerkingen veroorzaakt. Eiser heeft verklaard dat de facturen zien op bijbetalingen die niet worden vergoed door de zorgverzekeraar, omdat alleen de kosten van de goedkopere variant van het medicijn worden vergoed. Het verschil tussen de duurdere variant en goedkopere variant van het medicijn komt voor eigen rekening, aldus eiser. De rechtbank acht aannemelijk dat de kosten van de bijbetalingen op eiser zelf drukken. Verweerder heeft deze kosten van € 61 daarom ten onrechte niet in aftrek geaccepteerd.
Uitgaven voor andere hulpmiddelen
13. Op grond van artikel 6.17, eerste lid en onder d, van de Wet IB 2001 zijn aftrekbaar de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. Gelet hierop is voor de kwalificatie als hulpmiddel beslissend of het apparaat een bijzondere hoedanigheid bezit welke meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of gehandicapte personen. Eiser dient derhalve aannemelijk te maken dat het hulpmiddel een zodanig bijzondere hoedanigheid bezit dat dit middel hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen. Het is dus niet voldoende dat eiser aannemelijk maakt dat hij of zijn echtgenote zelf het middel alleen gebruikt door ziekte of invaliditeit.
14. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van eiser voor onderhoud van beveiliging (oproepingsignalering) niet aangemerkt kunnen worden als uitgaven voor andere hulpmiddelen, omdat geen sprake is van hulpmiddelen van zodanige aard dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt.[1] Verder heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het hydro-systeem in verband met allergieën, de sta-op-stoel en de schouder pulley hulpmiddelen van zodanig aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt, omdat de hulpmiddelen geen lichaamsfunctie overnemen, maar sprake is van algemeen - ook door gezonde personen - gebezigde gebruiksvoorwerpen. Verweerder heeft deze kosten daarom terecht niet in aftrek geaccepteerd.
15. Ten aanzien van de door eiser gestelde vervoerskosten overweegt de rechtbank dat deze slechts tot de uitgaven voor specifieke kosten dienen te worden gerekend voor zover zij overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als de belastingplichtige.[2]
16. De rechtbank stelt voorop dat de werkelijke kosten zo goed mogelijk moeten worden benaderd. Bij de berekening van de afschrijvingskosten van de Peugeot 308 SW is verweerder terecht uitgegaan van een degressieve berekeningsmethode, waarbij wordt uitgegaan dat een auto in de eerste jaren na aanschaf hogere afschrijvingskosten heeft dan in latere jaren. Verder heeft verweerder terecht rekening gehouden met een restwaarde van € 14.500, namelijk de waarde. De aanschafprijs van de auto bedraagt € 18.900,71. In de belastingjaren 2015 tot en met 2017 is respectievelijk een bedrag van € 4.147, € 3.702 en € 3.780 afgeschreven. De cumulatieve afschrijving op de auto is derhalve hoger dan de feitelijke waardedaling van deze auto. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de reële economische waarde van de auto heeft verweerder terecht geen rekening gehouden met de afschrijving voor het onderhavige jaar.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de aangevoerde rentekosten van de financiering van de Citroën Grand Picasso van € 244,12 en de aflossing van de lening van € 1.191,58 onvoldoende gesteld. De kosten heeft eiser niet onderbouwd met een overeenkomst van geldlening of andere bescheiden, zodat verweerder deze kosten terecht niet in aftrek heeft gebracht.
18. Eiser neemt het standpunt in dat de contributie van de ANWB van € 105 tot de vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit kunnen worden gerekend. De rechtbank is van oordeel dat de contributie van de ANWB niet tot de met de auto samenhangende vervoerskosten kan worden gerekend, mede omdat op de door eiser aangeschafte auto al pechhulp zit voor een periode van twee jaar na aflevering.[3] De rechtbank is van oordeel dat deze kosten door verweerder terecht niet in aftrek zijn toegestaan.
19. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen dienen de uitgangspunten van het CBS tot maatstaf te worden genomen om een deugdelijke vergelijking met de in de CBS-/Nibudtabellen vermelde besteedbare inkomen mogelijk te maken.[4] Het netto besteedbaar inkomen wordt derhalve berekend door de bruto inkomsten uit (vroegere) arbeid, uitkering en/of vermogen te verminderen met de op dit inkomen drukkende belastingen en netto uitgaven inkomensvoorzieningen. Hierbij moet eventueel ontvangen huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderbijslag, kindgebonden budget, tegemoetkoming studiekosten en partneralimentatie nog worden opgeteld en ziektekostenpremie en eventueel betaalde partneralimentatie worden afgetrokken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder terecht geen rekening houdt met de door eiser in zijn berekening van het netto besteedbaar inkomen in aanmerking genomen vaste lasten zoals huur/hypotheek, elektriciteit en gas, verzekeringen, telefoonabonnement en extra maandelijkse uitgaven. Daarnaast geldt dat eiser geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de door hem geraadpleegde site “berekenen.nl”, nu dit geen overheidspublicatie is.[5] Verweerder heeft onweersproken gesteld dat op grond van het door hem berekende gezamenlijke netto besteedbare inkomen van eiser en diens partner van afgerond € 48.385, de volgens de cijfers van het CBS/Nibud gebruikelijke autokosten € 6.060 bedragen.
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de inspecteur de vervoerskosten in het jaar 2018 terecht vastgesteld op € 7.531. Die kosten moeten allereerst worden verminderd met de reeds in aftrek toegestane vervoerskosten ter verkrijging van geneeskundige hulp, in dit geval € 505, en verder worden afgezet tegen de vervoerskosten van vergelijkbare belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn. Met in achtneming van voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bedrag aan meerkosten voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit van eiser € 966 bedraagt (€ 7.531 – € 505 – € 6.060). In de uitspraak op bezwaar is reeds toegestaan in aftrek een bedrag van € 1.472 voor vervoerskosten, bestaande uit de meerkosten voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit van € 966 en de vervoerskoten ter verkrijging van geneeskundige hulp van € 505. Eiser komt daarom niet voor een hogere aftrek van vervoerskosten in aanmerking.
24. Hangende het beroep heeft verweerder erkend dat de giften van eiser aan de [naam instelling] ten aanzien van de bibliotheek en het kerkblad alsnog in aanmerking als gift kunnen worden genomen.
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag naar een te hoog bedrag vastgesteld en dient het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning te worden verminderd met overeenkomstige vermindering van de vastgestelde belastingrente. Het beroep is derhalve gegrond verklaard.
27. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 17,40 aan reiskosten.