ECLI:NL:GHDHA:2024:961

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
22-003164-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens wederrechtelijk verblijven op besloten plaatsen in havengebied met vrijspraak voor medeplegen en braak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor het wederrechtelijk verblijven op een besloten plaats in de haven van Rotterdam, in strijd met artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte samen met anderen in containers werd aangetroffen. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat de verdachte samen met anderen in een container aanwezig was, onvoldoende bewijs oplevert voor de conclusie dat hij in vereniging heeft gehandeld. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van medeplegen en braak, omdat er geen feitelijke en opzettelijke samenwerking kon worden vastgesteld. Het hof legt een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van negentig uur. Tevens wordt opgemerkt dat de verdachte niet als first offender wordt behandeld, gezien eerdere veroordelingen. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen gegrond verklaard, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde en veiligheid in de haven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003164-23
Parketnummers: 10-338402-22 en 10-175881-22
10-003299-22 (TUL) en 10-022318-21 (TUL)
Datum uitspraak: 14 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 september 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van voorarrest. Verder is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, te weten een locatieverbod, voor de duur van 3 jaren, welke dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Tot slot is er beslist op de vorderingen tenuitvoerleggingen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-338402-22:
hij op of omstreeks 28 december 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van Hutchison Ports ECT in de Rotterdamse haven, terwijl hij, verdachte, zich, al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container, door middel van braak en/of inklimming;
Zaak met parketnummer 10-175881-22 (gevoegd):
hij op of omstreeks 11 juli 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten op de Hutchison Ports ECT Delta aan de Europaweg 875 te Maasvlakte Rotterdam.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de straf. De advocaat-generaal vordert dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Verder vordert de advocaat-generaal dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, te weten een locatieverbod, voor de duur van 3 jaren, welke dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak strafverzwarende omstandigheden
Medeplegen
Aan de verdachte is de strafverzwarende omstandigheid tenlastegelegd dat hij de feiten tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. Ten aanzien van deze strafverzwarende omstandigheid overweegt het hof het volgende.
Zaak met parketnummer 10-175881-22:
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 11 juli 2022 omstreeks 11:45 uur vijf personen in donkere kleding in de container aantroffen in de haven van Rotterdam. Eén van deze vijf personen was de verdachte. In die container werden ook rugzakken en diverse gereedschappen, klimspullen, telefoons en levensmiddelen gevonden(p. 31 e.v.).
Zaak met parketnummer 10-338402-22:
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 28 december 2022 omstreeks 21:45 uur zes personen in donkere kleding in een container aantroffen in de haven van Rotterdam. Eén van deze personen was de verdachte. In die container werden verschillende sporttassen en losse spullen aangetroffen, zoals diverse soorten gereedschap, klimspullen, telefoons en levensmiddelen (p. 41 e.v.).
Oordeel van het hof
Het enkele samen met andere personen en goederen aangetroffen worden in een container op – kort gezegd – een besloten plaats als bedoeld in artikel 138aa Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het ‘tezamen en in vereniging’ plegen van het tenlastegelegde. Het deel uitmaken en deel uit blijven maken van een groep die zich wederrechtelijk bevindt op een besloten plaats, is daarvoor niet zonder meer voldoende. Daarbij heeft het hof allereerst betrokken dat uit de wetsgeschiedenis (zie de Memorie van Toelichting, vergaderjaar 2019-2020, kamerstuk 35564, nr. 3) volgt dat voor een bewezenverklaring van deze strafverzwarende omstandigheid een feitelijke en opzettelijke samenwerking is vereist. Voorts heeft het hof aansluiting gezocht bij de betekenis die de Hoge Raad geeft aan het begrip ‘in vereniging’ bij openlijk geweld (artikel 141 Sr). In dat verband is bepaald dat de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, niet zonder meer voldoende is om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt (zie HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2474). Het enkel getalsmatig versterken van een groep is daarvoor onvoldoende (zie HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9823).
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval ten aanzien van beide feiten onvoldoende komen vast te staan dat sprake was van de eerdergenoemde feitelijke en opzettelijke samenwerking en aldus van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het wederrechtelijk verblijven op het haventerrein, zodat het hof de verdachte ten aanzien van beide feiten vrijspreekt van het ‘in vereniging’ plegen van het tenlastegelegde.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof voorts niet worden vastgesteld dat de verdachte zich door middel van braak en/of inklimming de toegang heeft verschaft tot de container waarin hij is aangetroffen. Het hof spreekt de verdachte dan ook – zoals gevorderd door de advocaat-generaal – ook vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-338402-22 en in de zaak met parketnummer 10-175881-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-338402-22:
hij op 28 december 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van Hutchison Ports ECT in de Rotterdamse haven;
Zaak met parketnummer 10-175881-22 (gevoegd):
hij op 11 juli 2022 te Rotterdam wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten op de Hutchison Ports ECT Delta aan de Europaweg 875 te Maasvlakte Rotterdam.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal dat plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-338402-22 bewezenverklaarde levert op:
het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen.
Het in de zaak met parketnummer 10-175881-22 bewezenverklaarde levert op:
het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Strafmaat
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk begeven op het haventerrein van Hutchison Ports ECT als bedoeld in artikel 138aa Sr. Dit is een strafbaar feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij deze containerterminal en bij andere havenbedrijven. Zo komen bijvoorbeeld werkzaamheden vaak tijdelijk stil te liggen als indringers zijn gesignaleerd en moeten de douane en havenbedrijven veel investeringen doen om het terrein te controleren en te beveiligen. Ook is het een schending van de openbare orde. Het zich ophouden op een haventerrein gebeurt overigens veelal met het doel om drugs uit containers te halen en is daarmee een onmisbare schakel in de keten rond de invoer en verdere verspreiding van drugs en heeft daarmee een ontwrichtende invloed op de samenleving.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf verwijst het hof naar de algemene lijn die in recente jurisprudentie rond artikel 138aa Sr is uitgezet. In beginsel is de oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aangewezen voor zogeheten
first offenders. De duur van die taakstraf kan oplopen tot 160 uren, afhankelijk van de vraag of sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals medeplegen en/of inklimming/braak. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan van dit uitgangspunt worden afgeweken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2022:985, herhaald en nader genuanceerd in onder meer ECLI:NL:GHDHA:2023:461 en ECLI:NL:GHDHA:2023:1818).
In deze zaak is sprake van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Die bestaat erin dat de verdachte tegelijkertijd wordt vervolgd wegens een tweetal overtredingen van artikel 138aa Sr. In deze zaak wordt de verdachte veroordeeld wegens het zich (binnen een tijdsbestek van 6 maanden) tot tweemaal toe wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. In die herhaalde overtreding van artikel 138aa Sr ziet het hof aanleiding om de verdachte niet te bestraffen als ware hij (in beide gevallen) een
first offender. Het hof acht het daarentegen opportuun om de verdachte – naast een taakstraf – een forse en ook gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 21 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof voorkomt dat ook indien sprake is van een niet-onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van artikel 138aa Sr in een andere zaak, het de strafrechter - gelet op het specifieke karakter van dit delict – in beginsel vrijstaat om die veroordeling in strafverzwarende zin te betrekken bij de strafoplegging (zie hierover eerder ook ECLI:NL:GHDHA:2023:554). Dat bijzondere karakter houdt verband met de kern van het verweten handelen, te weten het zich wederrechtelijk ergens bevinden, hetgeen eenvoudig is vast te stellen en in de praktijk redelijkerwijs niet valt te ontkennen, zodat algehele vrijspraak in dit soort zaken zelden wordt bepleit en nog minder volgt. Daarbij overweegt het hof dat, hoewel de Hoge Raad heeft bepaald dat indien het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk dient te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen (zie onder meer ECLI:NL:HR:2017:2391), het voorgaande aanleiding geeft bij vervolging wegens dit specifieke delict daarop een uitzondering te maken.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Door de advocaat-generaal is de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr geëist. Het hof zal een dergelijke maatregel niet opleggen en overweegt, in lijn met de door dit hof eerder gehouden themazittingen omtrent artikel 138aa Sr, daartoe als volgt.
In dit soort zaken gaat het om een ‘slachtofferloos’ delict en de onderliggende strafbepaling van het bewezenverklaarde feit bevat bovendien in feite reeds een gebiedsverbod. Het door middel van een gebiedsverbod trekken van een grotere ‘verboden cirkel’ rond de havengebieden in Rotterdam beperkt de bewegingsvrijheid van de verdachte zonder dat de noodzaak daarvan (anders dan dat een verdachte nog eerder kan worden opgepakt, immers ook buiten het besloten terrein dat reeds door de strafbaarstelling van art. 138aa Sr wordt bestreken) voor het hof is komen vast te staan. Het hof ziet zodoende geen reden tot oplegging daarvan.
De politierechter heeft bij vonnis van 29 september 2023 een bevel gegeven tot dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v Sr. Nu het hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot een andere beslissing komt, zal het hof dat bevel opheffen.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tenuitvoerlegging
Zaak met parketnummer 10-003299-22
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2022 onder parketnummer 10-003299-22 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op de grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf is daarom gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Zaak met parketnummer 10-022318-21
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2021 onder parketnummer 10-022318-21 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op de grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf is daarom gegrond. Het hof ziet – anders dan de politierechter – geen aanleiding voor omzetting van deze straf in een taakstraf.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-338402-22 en in de zaak met parketnummer 10-175881-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-338402-22 en in de zaak met parketnummer 10-175881-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Heft ophet bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank van 29 september 2023 opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2022, parketnummer 10-003299-22, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2021, parketnummer 10-022318-21, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. W.J. van Boven en mr. E.R.F. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. M. van der Bom.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2024.
Mr. B.P. de Boer en mr. E.R.F. van Engelen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.