ECLI:NL:GHDHA:2024:948

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
200.334.463/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep betreffende loonvordering en kostenveroordeling in arbeidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een beschikking in een incident betreffende een loonvordering van [verzoeker] tegen zijn werkgever, Bolidt Kunststoftoepassing B.V. [verzoeker] was in dienst bij Bolidt KT en had een arbeidsovereenkomst met Bolidt Cruise Control Corporation. Na een kort geding waarin Bolidt KT werd veroordeeld tot betaling van een salaris van € 12.598,94 netto per maand, heeft [verzoeker] een bodemprocedure aangespannen. Bolidt KT verzocht de kantonrechter om ontheffing van de verplichting tot uitvoering van het kortgedingvonnis voor een hoger bedrag dan € 3.605,32 bruto per vier weken. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep van [verzoeker]. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 1 mei 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in de bodemprocedure heeft aangegeven dat bewijslevering noodzakelijk is om te bepalen of er nog een arbeidsovereenkomst bestaat. Het hof concludeert dat het hoger beroep van [verzoeker] geen kans van slagen heeft en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter. Tevens wordt bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt, in lijn met artikel 7:629a lid 6 BW.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
zaaknummer: 200.334.463/01
zaaknummer rechtbank Rotterdam: 10487907 HA VERZ 23-34
beschikking van 25 juni 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. C.C. Roza, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
BOLIDT KUNSTSTOFTOEPASSING B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.A. Tan, kantoorhoudend te Rotterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Bolidt KT genoemd.

1.De zaak in het kort

Nadat Bolidt KT in kort geding was veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van (in hoofdsom) € 12.598,94 netto per maand aan salaris, heeft [verzoeker] een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Op de voet van artikel 223 Rv heeft Bolidt de kantonrechter verzocht haar te ontheffen uit de verplichting tot uitvoering van het kortgedingvonnis voor zover dat vonnis haar verplicht aan [verzoeker] meer loon te betalen dan € 3.605,32 bruto per vier weken. De kantonrechter heeft deze voorziening toegewezen. Van deze beslissing in het incident is [verzoeker] in hoger beroep gekomen.

2.Procesverloop in hoger beroep

[verzoeker] is bij beroepschrift (met producties), ontvangen ter griffie van het hof op
25 augustus 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2023 in het incident in de zaak onder bovenvermeld zaaknummer.
Op 10 april 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep (met producties) van Bolidt KT ingekomen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 1 mei 2024. Van de zijde van [verzoeker] zijn twee producties in het geding gebracht. Bij de mondelinge behandeling hebben de hiervoor genoemde advocaten (alsmede, aan de zijde van Bolidt KT, mr. F.L. Bakker, advocaat te Rotterdam) het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in de beschikking onder 2 (2.1 t/m 2.4) een aantal feiten vermeld. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen, met dien verstande dat het hof de vermelding onder 2.4 hierna zal aanpassen omdat deze niet meer actueel is.
Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.1.
[verzoeker] is in 1998 bij Bolidt KT in dienst getreden. Op verzoek van Bolidt KT is hij in 2001 naar Amerika verhuisd en heeft hij een arbeidsovereenkomst met Bolidt Cruise Control Corporation (‘BCC’) getekend. In 2020 is [verzoeker] teruggekeerd naar Nederland. In april 2022 is [verzoeker] arbeidsongeschikt geworden.
3.2.
Bij brief van 2 februari 2023 heeft BCC de arbeidsovereenkomst tussen BCC en [verzoeker] opgezegd.
3.3.
Bij vonnis in kort geding van 26 april 2023 heeft de kantonrechter Bolidt KT onder meer veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van € 12.598,94 netto per maand (met vakantiegeld en emolumenten) met ingang van de maand maart 2023 tot en met de datum waarop het dienstverband rechtsgeldig beëindigd is.
3.4.
Het door Bolidt KT ingestelde hoger beroep tegen het kortgedingvonnis is ingetrokken.

4.Beoordeling

4.1.
Na de uitspraak van het hiervoor genoemde kortgedingvonnis (hierna: het kortgedingvonnis) heeft [verzoeker] een bodemprocedure tegen Bolidt KT aanhangig gemaakt bij verzoekschrift dat is gedateerd 2 mei 2023. Hij heeft daarin verschillende verzoeken gedaan, samengevat: een verklaring voor recht dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hem en Bolidt KT, althans dat de arbeidsovereenkomst tussen hen nimmer rechtsgeldig is geëindigd, vernietiging van de opzegging indien en voor zover er met de opzegging door BCC tevens de opzegging door Bolidt KT is bedoeld, veroordeling van Bolidt KT tot betaling van het salaris van [verzoeker] van € 12.598,94 netto per maand (met vakantiegeld en emolumenten) tot de datum van het rechtsgeldige einde van het dienstverband, veroordeling van Bolidt KT tot wedertewerkstelling zodra [verzoeker] is hersteld van zijn ziekte, veroordeling van Bolidt KT tot het verschaffen van toegang aan [verzoeker] tot het kantoor en diverse systemen, tot het versturen van een rectificatiebericht en tot betaling van achterstallige tantième (met proceskosten).
4.2.
Bolidt KT heeft in de bodemzaak geconcludeerd tot, samengevat, afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] en tot veroordeling van [verzoeker] tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het kortgedingvonnis (teveel) aan [verzoeker] heeft betaald (met proceskosten). In de bodemprocedure heeft Bolidt ook een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Ook heeft Bolidt een vordering tot inzage op de voet van artikel 843a Rv ingediend.
4.3.
Bolidt KT heeft daarnaast een incidenteel verzoekschrift op de voet van artikel 223 Rv ingediend. Daarin heeft zij de kantonrechter verzocht te oordelen dat zij wordt ontheven uit haar verplichting tot uitvoering van het kortgedingvonnis voor zover dat vonnis Bolidt KT verplicht aan [verzoeker] meer loon te betalen dan € 3.605,32 bruto per vier weken (met proceskosten).
4.4.
Bij beschikking van 30 juni 2023 heeft de kantonrechter in het incident Bolidt KT ontheven uit haar verplichting tot uitvoering van het kortgedingvonnis voor zover dat vonnis Bolidt KT verplicht aan [verzoeker] meer loon te betalen dan € 3.605,32 bruto per vier weken, met compensatie van de proceskosten. In de hoofdzaak heeft de kantonrechter partijen gelegenheid gegeven tot uitlating of zij gebruik van mediation willen maken. Op 5 april 2024 heeft bij de kantonrechter een tweede mondelinge behandeling plaatsgehad. Er zal nog een derde mondelinge behandeling plaatshebben.
4.5.
Hetgeen de kantonrechter in het incident heeft overwogen, kan als volgt worden weergegeven. Het staat vast dat [verzoeker] sinds april 2022 arbeidsongeschikt is. Het verweer dat hij nooit bij het UWV is ziekgemeld en het daarom de vraag is of het eerste ziektejaar wel is gaan lopen, wordt daarom verworpen. Van een loondoorbetalingsverplichting in het tweede jaar van 100% is niet gebleken. [verzoeker] heeft evenmin feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat hij ook na het verstrijken van het eerste ziektejaar nog aanspraak zou kunnen maken op 100% van zijn salaris. Bolidt KT wordt daarom gevolgd in haar standpunt dat de wettelijke bepalingen van artikel 7:629 BW van toepassing zijn. Het belang van Bolidt KT in verband met het restitutierisico wanneer het aan [verzoeker] betaalde achteraf (deels) onverschuldigd mocht blijken te zijn, weegt zwaarder dan het belang van [verzoeker] .
4.6.
Tegen de beslissing in het incident en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [verzoeker] op in dit hoger beroep met verschillende klachten. Naar aanleiding daarvan overweegt het hof als volgt.
4.7.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig waarin een van de vragen die moeten worden beantwoord, is of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat (althans of de arbeidsovereenkomst tussen hen nimmer rechtsgeldig is geëindigd). Ter zitting in hoger beroep hebben beide partijen, daarnaar gevraagd, bevestigd dat de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling in de bodemprocedure op 5 april jl. heeft meegedeeld dat zij voor de beantwoording van deze vraag waarschijnlijk bewijslevering noodzakelijk acht. Deze prognose van de kantonrechter is voor de beoordeling van het hoger beroep van belang. Vernietiging van de beschikking van de kantonrechter in het incident en (zoals het hof het petitum van het beroepschrift begrijpt) het alsnog geheel afwijzen van de door Bolidt KT in het incident verzochte voorziening zou immers nog meer dan de bestreden beschikking vooruitlopen op een uitkomst van de bodemprocedure waarbij de hiervoor geformuleerde vraag wordt beantwoord in voor [verzoeker] positieve zin. Daarvoor zou aanleiding kunnen bestaan indien in dit hoger beroep voldoende aannemelijk zou kunnen worden geoordeeld dat tussen partijen nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat. Nu de prognose van de bodemrechter inhoudt dat bewijslevering nodig zal zijn, kan bezwaarlijk binnen het bestek van dit incident worden aangenomen dat in voldoende mate aannemelijk is dat tussen partijen nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat en het daarom gerechtvaardigd is vooruit te lopen op het oordeel van de rechter in de bodemzaak. Ook op basis van de wederzijdse stellingen van partijen ziet het hof daartoe onvoldoende ruimte. De omstandigheid dat het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis is ingetrokken en dat vonnis onherroepelijk is (spreekaantekeningen van mr. Roza in hoger beroep onder 5) leidt niet tot een ander oordeel, omdat in een kort geding geen bindende vaststelling van de rechtsverhouding van partijen kan plaatsvinden waaraan ook in een ander geding tussen dezelfde partijen gebondenheid bestaat. Anders dan [verzoeker] kennelijk meent, komt aan het kortgedingvonnis dus geen gezag van gewijsde toe.
4.8.
Los hiervan overweegt het hof nog het volgende. Tegenover het beroep van Bolidt KT op het wettelijke uitgangspunt van artikel 7:629 lid 1 BW heeft [verzoeker] gesteld dat, kort gezegd, er geen enkele werknemer geweest is van Bolidt KT die tijdens ziekte, ook tijdens het tweede ziektejaar, slechts het wettelijke maximum van artikel 7:629 lid 1 BW heeft ontvangen. Ook op dit punt bestaat onvoldoende grond om vooruit te lopen op het oordeel van de rechter in de bodemzaak. Wel merkt het hof hierover op dat het standpunt van Bolidt KT vragen oproept. Na de aanvang van de ziekteperiode van [verzoeker] op 25 april 2022 is aan [verzoeker] 100% van zijn salaris doorbetaald (naar het hof begrijpt tot de datum waartegen BCC de arbeidsovereenkomst had opgezegd). Uit niets volgt dat aan [verzoeker] destijds op enig moment is kenbaar gemaakt dat de doorbetaling van het volledige loon tijdens zijn ziekte na een jaar zou eindigen. Onbestreden is gebleven dat hierover van de zijde van Bolidt KT niets is aangevoerd in de kortgedingprocedure tussen partijen. Kennelijk heeft Bolidt KT eerst bij verweerschrift in eerste aanleg een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 BW. Deze bepaling heeft zij ook ten grondslag gelegd aan haar verzoek in het incident. Noch in haar spoedappeldagvaarding tevens memorie van grieven (overgelegd als productie 13 bij verweerschrift in eerste aanleg), noch in haar verweerschrift in eerste aanleg noch in haar verzoekschrift in het incident heeft Bolidt KT naar voren gebracht dat haar beleid inhoudt dat doorbetaling van loon tijdens ziekte boven het in artikel 7:629 lid 1 BW bepaalde maximum beperkt is tot het eerste ziektejaar. Bolidt KT heeft dat eerst gedaan bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Niet alleen de inconsistentie van een en ander wekt verbazing, maar ook de omstandigheid dat, zoals gezegd, aan [verzoeker] kennelijk niet op enig moment is meegedeeld dat doorbetaling van het volledige loon na een jaar ziekte zou eindigen, wat gelet op de eis dat Bolidt KT zich als goed werkgeefster heeft te gedragen wel op haar weg gelegen had. Het hof heeft ook twijfels over de houdbaarheid van het verweer van Bolidt KT dat, samengevat, het op de weg ligt van [verzoeker] de gegevens te verstrekken ten aanzien van de wijze waarop Bolidt KT zich pleegt op te stellen wat betreft de betaling van loon aan langdurig zieken. Het betreft hier bij uitstek gegevens die in het domein liggen van Bolidt KT, hetgeen des te meer geldt nu [verzoeker] lange tijd in het buitenland heeft verbleven. Het hof houdt rekening met de mogelijkheid dat in de bodemprocedure ook op dit punt, indien aan de orde, nader onderzoek aangewezen zal zijn.
4.9.
In antwoord op de klacht van [verzoeker] (beroepschrift onder 4.16) dat als aanvangsmoment van het eerste ziektejaar moet gelden 5 juli 2023 omdat Bolidt KT pas op dat moment de ziekte van [verzoeker] serieus begon te nemen, overweegt het hof nog dat deze klacht ongegrond is. Er is geen rechtsregel die steun kan bieden aan deze klacht.
4.10.
De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van [verzoeker] geen succes heeft. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen. Bij verdere bespreking van de klachten van [verzoeker] tegen de beschikking bestaat onvoldoende belang.
4.11.
Het hof zal, evenals de kantonrechter heeft gedaan, bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt. Redengevend daarvoor is dat het geschil in het onderhavige incident op één lijn kan worden gesteld met de situatie die is geregeld in artikel 7:629a lid 6 BW. Hoewel [verzoeker] in het incident in beide instanties in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij daarom niet in de kosten van Bolidt KT veroordeeld.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van 30 juni 2023 in het incident;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, M. Verkerk en G.J.J. Heerma van Voss, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.