ECLI:NL:GHDHA:2024:916

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
BK-23/862 en BK-23/863
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet 2017 met betrekking tot bedrijfslasten en zelfstandigenaftrek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2017 zijn vastgesteld. De belanghebbende, die werkzaam is als tolk en vertaler, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.629. De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar opgevoerde bedrijfslasten zakelijk zijn en dat zij voldoet aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de belanghebbende betoogd dat zij meer dan 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed en dat de kosten die zij heeft gemaakt, zoals representatiekosten, zakelijk zijn. De Inspecteur heeft echter betwist dat de kosten een zakelijk karakter hebben en dat de uren die belanghebbende heeft opgevoerd, voldoende zijn om aan het urencriterium te voldoen. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de Inspecteur de aanslagen terecht heeft gecorrigeerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/862 en BK-23/863

Uitspraak van 28 mei 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: W.D. Roos )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 juli 2023, nummers SGR 22/5310 en SGR 22/5312.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.629 (de aanslag IB/PVV 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 214 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 14.106 (de aanslag Zvw 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 25 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.451, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de aanslag Zvw 2017 verminderd tot een naar een bijdrage-inkomen van € 11.928 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van éénmaal € 50. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2017 een dienstverband van 38 uur per week bij de Ambassade van [land] . Daarnaast verricht belanghebbende activiteiten via haar eenmanszaak [naam] (de onderneming). De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verrichten van tolk- en vertaalwerkzaamheden en het geven van cursussen.
2.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.149 (de aangifte). Het in de aangifte opgenomen belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt gespecificeerd:
Belastbaar loon
Loon uit dienstbetrekking
€ 27.523
Belastbare winst uit onderneming
Opbrengsten
€ 17.549
Auto en transportkosten
-/- € 2.112
Andere kosten
-/- € 8.167
Financiële kosten
-/- € 116
Niet aftrekbare kosten
€ 854
Saldo fiscale winst
€ 8.008
Zelfstandigenaftrek
-/- € 7.280
MKB-winstvrijstelling
-/-
€ 102
€ 626
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 28.149
2.3.1.
Bij brief van 1 december 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om vóór 15 december 2020 informatie te verstrekken. De gemachtigde van belanghebbende heeft op dit verzoek bij e-mailbericht van 4 januari 2021, voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:
“(…)
Een paar vragen kan ik nu alvast beantwoorden.
1. Zoals de arbeidstijd die zij op de ambassade van [land] werkte. Dat waren er in 2017 ca 38 uur per week.
2. Daarnaast heeft zij voor haar eigen onderneming (vertaalbureau) een netto omzet behaald van € 17.549. Als uurtarief kunt u € 15 aanhouden en dan blijkt dat zij bijna 1170 uur voor haar onderneming heeft gedeclareerd. Als u daar de uren voor de eigen administratie, voor reistijden, e.d. bij optelt, blijkt dat zij ruim meer dan 1225 uur in 2017 voor de eigen onderneming heeft gewerkt.
3. Het aantal klanten is vast en zeker méér dan 2, dus voldoet zij ook aan de eis van het minimum aantal klanten.
(…)”
2.3.2.
De Inspecteur heeft bij e-mailbericht van 7 januari 2021 verzocht om aanvullende informatie, waarop de gemachtigde van belanghebbende bij e-mailbericht van 8 januari 2021, voor zover van belang, als volgt heeft gereageerd:
“(…)
U kunt blijkbaar niet goed lezen.
De vorige boekhouder heeft 2017 opgesteld. Vraagt u maar bij mw. [A] die voor haar activiteiten € 900,00 heeft ontvangen.
(…)
U krijgt van mij nu niet de informatie die u in onderstaande punten 1 t/m 5 vraagt. Gelet op de huidige negatieve houding tegenover de Belastingdienst zoals breed uitgemeten in de landelijke media kan ik niet inschatten wat u met de gevraagde gegevens gaat doen. (…)”
2.3.3
Bij brief van 28 januari 2021, gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de Inspecteur belanghebbende opnieuw verzocht om informatie. De verzochte informatie is niet verstrekt.
2.4.
Bij brief van 5 maart 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende kenbaar gemaakt voornemens te zijn om van de ingediende aangifte af te wijken. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 18 maart 2021 te reageren.
2.5.1.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende op het voornemen van de Inspecteur gereageerd. Het e-mailbericht vermeldt, voor zover van belang:
“(…)
Om tot een oplossing te komen heb ik afgelopen donderdag het gehele dossier over 2017 incl. de gevraagde documenten bij mw. [A] in [woonplaats] gebracht. Haar echtgenoot/vriend heeft voor ontvangst getekend. Vandaag blijkt dat mw. [A] niets heeft gedaan om het probleem op te lossen. (…)
Daarom heb ik de door mw. [A] ingediende aangifte IH 2017 afgelopen vrijdag opnieuw ingediend. Ik heb haar cijfers iets anders gepresenteerd.
Ook stuur ik een door haar opgesteld overzicht mee. Plus een notitie van de Belastingdienst over de verwerking van representatiekosten, de Oort kosten.
Mocht u toch nog vragen hebben, stuur die dan naar [belanghebbende] of naar mij en dus vooral niet naar mw. [A] .(…)”
Als bijlagen bij het e-mailbericht zijn de gewijzigde aangifte IB/PVV 2017, de door de voormalige boekhouder van belanghebbende opgestelde boekhouding 2017 en een notitie over Oort-kosten gevoegd. De boekhouding 2017 bestaat uit een balans en resultatenrekening, een specificatie van de omzet in de vorm van een lijst met verzonden facturen en een specificatie van de kosten.
2.5.2.
In de gewijzigde aangifte is dezelfde belastbare winst uit onderneming aangegeven als in de oorspronkelijke aangifte. Slechts de post “andere kosten” is onderverdeeld in personeelskosten (€ 4.271) en andere kosten (€ 3.895). Het in de gewijzigde aangifte IB/PVV 2017 vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt gespecificeerd:
Belastbaar loon
Loon uit dienstbetrekking
€ 27.523
Belastbare winst uit onderneming
Opbrengsten
€ 17.549
Personeelskosten
-/-€ 4.271
Auto en transportkosten
-/- € 2.112
Andere kosten
-/- € 3.895
Financiële kosten
-/- € 116
Niet aftrekbare kosten
€ 854
Saldo fiscale winst
€ 8.009
Zelfstandigenaftrek
-/- € 7.280
MKB-winstvrijstelling
-/-
€ 103
€ 626
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 28.149
2.6.1.
Bij brief van 29 maart 2021 informeert de Inspecteur belanghebbende over herziening van de voorgenomen afwijking van de aangifte IB/PVV 2017. De aanslag IB/PVV 2017 is vervolgens met dagtekening 28 april 2021 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.629. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van € 14.106 en heeft daarbij de bedrijfslasten vastgesteld op € 2.000, de door belanghebbende aangegeven zelfstandigenaftrek (€ 7.280) niet in aanmerking genomen en de MKB-winstvrijstelling vastgesteld op een bedrag van
€ 2.194.
2.6.2.
Bij brief van 28 april 2021 is de aanslag Zvw 2017 vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 14.106.
2.7.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 12 mei 2021 namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017, de aanslag Zvw 2017 en de beschikkingen belastingrente.
2.8.1.
Bij brief van 1 juni 2021 heeft de voormalige boekhouder van belanghebbende ( [A] ) namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Daarbij zijn als bijlagen een uitsplitsing van de in de aangifte opgevoerde kosten en een urenoverzicht, inclusief een korte weergave van de soort werkzaamheden en de duur van de werkzaamheden per dag, gevoegd. Voorts is een uitsplitsing van de kosten die in 2017 zijn gemaakt en zijn de daaraan ten grondslag liggende facturen en andere bescheiden verstrekt.
2.8.2.
Het urenoverzicht kan als volgt worden samengevat:
Maand
Aantal uren
Januari
103,0
Februari
96,5
Maart
96,5
April
119,0
Mei
109,0
Juni
97,5
Juli
100,5
Augustus
102,0
September
105,5
Oktober
102,0
November
106,5
December
90,5
Totaal aantal uren
1.228,5
Daarbij zijn de werkzaamheden als volgt verdeeld:
Werkzaamheden
Aantal uren
Administratie
115,5
Voorbereiding
224,5
Overige
888,5
Totaal aantal uren
1.228,5
2.8.3.
De uitsplitsing van de in de aangifte IB/PVV 2017 (2.2) opgevoerde kosten is als volgt weergegeven:
Kosten
Bedrag
Kantoorartikelen
€ 625
Kleine aanschaffingen
€ 78
Vakliteratuur
€ 59
Administratiekosten
€ 900
Studiekosten
€ 893
Porti
€ 505
Algemene kosten
€ 232
Contributies en abonnementen
-
Telefoonkosten
€ 709
Representatiekosten
€ 4.271
Financiële kosten
€ 116
Totaal andere kosten
€ 8.272
Auto- en transportkosten
€ 2.112
Totale kosten
€ 10.499
2.9.
Bij brief van 11 september 2021 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de Inspecteur van 23 augustus 2021 en bevestigd dat [gemachtigde] namens belanghebbende bezwaar heeft ingediend. Bij e-mailbericht van 14 november 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende een op zijn naam gestelde machtiging van belanghebbende, gedagtekend 1 november 2021, verstrekt aan de Inspecteur.
2.10.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft de Inspecteur een vooraankondiging uitspraak op bezwaar aan belanghebbende gestuurd. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 26 juni 2022, voor zover van belang, als volgt gereageerd op de vooraankondiging:
“(…)
Laat ik beginnen met de mail die ik op 20 maart dit jaar stuurde waarin ik aangeef in een eerder stadium met mw. [B] van Belastingdienst P Den Haag/team IFB over exact dezelfde discussiepunten te hebben gecorrespondeerd. Meerdere malen heb ik proberen duidelijk te maken dat het belastingjaar 2017 door de vorige boekhouder is ingediend. Daarin staan zaken waarover mw. [B] vragen had en daarvoor heb ik haar verwezen naar de vorige boekhouder. Waarom kunt u niet bij haar de eerder ingediende documenten opvragen ! (…)
Ik heb een tweede aangepaste versie ingediend namens mijn relatie.
Ter verdere verduidelijking, over welke ingediende aangifte wilt u vragen stellen ?
Bijgevoegd een lijst met aftrekbare zakelijke kosten die ik gebruik.
Over het tarief dat relatie bij haar klanten in rekening brengt is met mw. [B] uitvoerig gecorrespondeerd en dat is € 15,00 per uur excl. Btw. (…)?”
Bij het e-mailbericht is een overzicht met de titel ‘Overzicht mogelijk aftrekbare zakelijke kosten’ gevoegd. Het overzicht ziet niet specifiek op de door belanghebbende opgevoerde kosten.
2.11.1.
Bij brief van 19 juli 2022 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de aanslag IB/PVV 2017, waarbij hij het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft verminderd tot € 39.451. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van € 11.928 en heeft daarbij de bedrijfslasten vastgesteld op € 3.679 (bestaande uit reiskosten van € 246,44 en overige kosten van € 3.432,59), de door belanghebbende aangegeven zelfstandigenaftrek (€ 7.280) niet in aanmerking genomen en de MKB-winstvrijstelling vastgesteld op een bedrag van € 1.942. De niet in aftrek toegelaten kosten van € 6.715 betreffen kosten van voedsel en drank (€ 4.271), kosten van tickets en hotels (€ 1.835), overige kosten (€ 462,41), kosten van openbaar vervoer (€ 30,20) en financiële kosten (€ 116).
2.11.2.
Bij brief van 19 juli 2022 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de aanslag Zvw 2017, waarbij het bijdrage-inkomen is verminderd tot € 11.928.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“4. In geschil is of de aanslagen tot het juiste bedrag zijn vastgesteld en of er terecht belastingrente in rekening is gebracht. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres heeft voldaan aan het urencriterium en of de bedrijfslasten terecht zijn gecorrigeerd.
Bedrijfslasten
5. Op eiseres rust de bewijslast om de in aanmerking genomen kosten in haar aangifte aannemelijk te maken. Na de gemotiveerde betwisting van deze kosten door verweerder, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij deze kosten gemaakt heeft in het kader van haar onderneming. Verweerder heeft derhalve terecht het restant van de bedrijfslasten voor een bedrag van € 6.599 niet in aanmerking genomen. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure bonnetjes van restaurants, cafés, lunchrooms, hotels en vliegtickets overgelegd. Zij heeft echter op geen enkele wijze toegelicht waarom dit zakelijke kosten betreffen.
Zelfstandigenaftrek
6. Een ondernemer die voldoet aan het urencriterium heeft recht op zelfstandigenaftrek in de zin van artikel 3.76 Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3.6 van de Wet IB 2001 wordt onder het urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
7. Volgens vaste jurisprudentie geldt als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming, alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.[1] Het staat in beginsel ter beoordeling van de ondernemer of bepaalde werkzaamheden nut hebben voor de onderneming.[2]
8. De bewijslast dat wordt voldaan aan het urencriterium rust op eiseres. Zij hoeft niet het exacte aantal uren dat zij heeft besteed aan de werkzaamheden voor haar onderneming aan te tonen, maar moet aannemelijk maken dat zij in het jaar ten minste 1.225 uren aan die werkzaamheden heeft besteed. Daarvoor geldt de vrije bewijsleer.
9. Eiseres heeft gesteld dat zij 1.170 directe uren heeft gemaakt voor haar onderneming uitgaande van haar omzet van € 17.549 en haar uurtarief van € 15. De overige ruim 55 uren zijn indirecte uren voor gemaakte reizen en het bijhouden van de administratie. Als onderbouwing heeft eiseres maandoverzichten opgesteld, waarin de uren per dag vermeld staan met een summiere beschrijving van de betreffende werkzaamheden. Daarbij staan geen namen van opdrachtgevers vermeld. Verweerder heeft betwist dat daarmee aannemelijk is gemaakt dat aan het urencriterium is voldaan en wijst erop dat eiseres ook 38 uur per week in loondienst werkzaam is. De rechtbank is van oordeel dat met enkel het overleggen van een (later) opgemaakt schema van gemaakte hele en halve uren per dag, zij de gewerkte uren niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het door eiseres opgestelde urenoverzicht is namelijk niet op te maken aan welke opdracht zij gewerkt heeft en in hoeverre deze uren ook verband houden met haar onderneming. Eiseres heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van verweerder om de (handgeschreven) agenda, opgemaakte facturen, overeenkomsten met klanten en een overzicht van de werktijden en werkdagen bij de ambassade te overleggen. Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij tenminste 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed, waardoor zij niet voldoet aan het urencriterium en derhalve geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Verweerder heeft terecht de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd.
10. Ter zitting heeft eiseres verzocht om aanhouding om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om facturen te overleggen, zodat de gewerkte uren alsnog aannemelijk gemaakt kunnen worden. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen aangezien eiseres gedurende de bezwaar- en beroepsprocedure, waarbij zij is bijgestaan door een gemachtigde, voldoende in de gelegenheid is gesteld om voornoemde stukken te overleggen. De stelling van eiseres ter zitting dat niet duidelijk was dat de gewerkte uren ook aannemelijk gemaakt moesten worden, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien verweerder hier (onder meer) in de voorgenomen uitspraak op bezwaar, de uitspraak op bezwaar en het verweerschrift op heeft gewezen.
11. Nu gelet op het voorgaande de aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld en evenmin gesteld noch gebleken is dat de belastingrente onjuist zou zijn berekend, zijn de beroepen ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslag IB/PVV 2017 naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of (i) de Inspecteur terecht een bedrag van € 6.599 niet in aanmerking heeft genomen als kosten van de onderneming, (ii) belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en (iii) de belastingrente ter zake van de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag Zvw 2017 tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.
Belanghebbende beantwoordt de vragen (i) en (iii) ontkennend en vraag (ii) bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vragen in tegenoverstelde zin.
4.1.2.
Belanghebbende heeft tegen het niet in aftrek toelaten van financiële kosten van
€ 116 en kosten van openbaar vervoer van € 30,20 en € 462,41 van de overige kosten geen (hoger)beroepsgronden aangevoerd. Deze posten maken daarom geen onderdeel uit van het geschil in hoger beroep.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.149, tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag Zvw 2017 alsmede tot vermindering van de rentebeschikkingen. Voorts verzoekt belanghebbende om een vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht voor de fase van beroep en hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Bedrijfslasten
5.1.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte een bedrag aan bedrijfslasten van € 6.599 niet in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende stelt dat die kosten zijn gemaakt tijdens het onderhandelen met haar relaties in restaurants, waarbij voedsel en drank is genuttigd. Het betreft zogeheten Oort-kosten, die op grond van artikel 3.15, lid 1, aanhef en letter a, lid 2 en lid 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voor 80% aftrekbaar zijn, aldus belanghebbende.
5.2.1.
Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het door haar voorgestane bedrag aan kosten een zakelijk karakter heeft. Daartoe is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat de kosten een oorzakelijk verband hebben met de onderneming.
5.2.2.
Belanghebbende stelt dat de door haar aangegeven ‘personeelskosten’ (€ 4.271) als zakelijk kunnen worden aangemerkt, omdat deze kosten zijn gemaakt voor lunch tijdens of avondeten na een cursusdag. Ook betreft het volgens belanghebbende kosten die zijn gemaakt voor versnaperingen gedurende de reis naar of tijdens een afspraak met een cliënt. Belanghebbende heeft echter nagelaten inzicht te verschaffen in het kader van welke afspraken of welke cursussen de kosten zijn gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat met deze uitgaven een zakelijk doel is gediend. De vraag of sprake is van Oort-kosten, zoals belanghebbende stelt, komt dan niet meer aan de orde.
5.2.3.
Ook ten aanzien van de niet in aftrek toegelaten reis- en transportkosten (€ 1.835; hotels en tickets) heeft belanghebbende geen inzicht gegeven in de cursussen waarvoor deze kosten zijn gemaakt. Dit gevoegd bij het feit dat veel van deze kosten in en rond weekends zijn gemaakt, hetgeen belanghebbende desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen verklaren, leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten een zakelijk karakter hebben.
5.2.4.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de Inspecteur de aangifte terecht op deze punten gecorrigeerd.
Zelfstandigenaftrek
5.3.
Op grond van artikel 3.76 Wet IB 2001 (tekst 2017) wordt de zelfstandigenaftrek toegekend aan de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Aan het urencriterium wordt ingevolge artikel 3.6 Wet IB 2001 voldaan indien gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren worden besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
5.4.
Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij ten minste 1.225 uren heeft besteed aan haar onderneming. Ter onderbouwing van het aantal uren dat belanghebbende heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming, heeft zij een urenoverzicht en vijf facturen overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij niet met een uurtarief werkt en de aan de werkzaamheden bestede uren op de facturen ontbreken, omdat zij met haar opdrachtgevers een bedrag afspreekt dat is gebaseerd op het aantal woorden. Daarnaast heeft zij verklaard dat het urenoverzicht (2.8.2) achteraf is opgemaakt door haar voormalige boekhouder en op een schatting is gebaseerd. Belanghebbende houdt het aantal uren die zij aan een opdracht besteedt niet bij, zo heeft zij verklaard. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij niet weet hoeveel uren ze aan een opdracht besteedt en dat ze dat ook niet bijhoudt. Het overzicht is dus geen schatting op basis van primaire aantekeningen van belanghebbende zelf. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen zelfstandigenaftrek verleend voor het jaar 2017 en de aangifte op dit punt terecht gecorrigeerd.
5.5.
Voor zover belanghebbende stelt dat het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw anderszins op een te hoog bedrag is vastgesteld, heeft zij daarvoor geen zelfstandige gronden aangevoerd.
5.6.
Belanghebbende heeft tegen de bij de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag Zvw in rekening gebrachte belastingrente evenmin afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze is vastgesteld. De beschikkingen ter zake van de in rekening gebrachte belastingrente blijven daarom eveneens in stand.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, M.J.M. van der Weijden en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.