In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2017 zijn vastgesteld. De belanghebbende, die werkzaam is als tolk en vertaler, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.629. De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar opgevoerde bedrijfslasten zakelijk zijn en dat zij voldoet aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de belanghebbende betoogd dat zij meer dan 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed en dat de kosten die zij heeft gemaakt, zoals representatiekosten, zakelijk zijn. De Inspecteur heeft echter betwist dat de kosten een zakelijk karakter hebben en dat de uren die belanghebbende heeft opgevoerd, voldoende zijn om aan het urencriterium te voldoen. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de Inspecteur de aanslagen terecht heeft gecorrigeerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.