ECLI:NL:GHDHA:2024:874

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
200.330.406/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en teruggaaf energiebelasting bij centrale aansluiting voor onzelfstandige huurders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, staat de vraag centraal of de teruggaaf van energiebelasting door Stadswonen aan huurders van onzelfstandige woonruimten onder de servicekosten valt. Stadswonen, de verhuurster van studentenwoningen, heeft een centrale aansluiting op het elektriciteitsnet en vraagt teruggaaf van energiebelasting aan. De kern van het geschil is of deze teruggaaf moet worden verdeeld onder de huurders en of de huurdersorganisatie SHS instemmingsrecht heeft over de verdeling. De kantonrechter heeft de verzoeken van Stadswonen afgewezen en die van SHS grotendeels toegewezen. Stadswonen is in hoger beroep gegaan, maar het hof bevestigt de eerdere beslissing. Het hof oordeelt dat de teruggaaf van energiebelasting wel degelijk onderdeel uitmaakt van de servicekosten en dat Stadswonen verplicht is deze teruggaaf te verdelen onder de huurders. Tevens heeft SHS instemmingsrecht over de verdelingsmethode. De kosten die Stadswonen maakt voor het aanvragen en verdelen van de teruggaaf worden als administratiekosten aangemerkt en vallen onder het plafond van 5% voor servicekosten. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en wijst de verzoeken van Stadswonen af, terwijl het de verplichtingen van Stadswonen ten aanzien van de teruggaaf en de rol van SHS bevestigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.330.406/01
Zaaknummer rechtbank : 10224412 VZ VERZ 22-14400
Beschikking van 21 mei 2024
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam handelend onder de naam Stadswonen Rotterdam,
gevestigd in Rotterdam,
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P. Eymaal, kantoorhoudend in Utrecht,
tegen
Stichting Huurdersbelang Stadswonen,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.I. de Haan, kantoorhoudend in Amersfoort.
Het hof zal partijen hierna noemen Stadswonen en SHS.

1.De zaak in het kort

1.1
Stadswonen is verhuurster van een aantal complexen met zelfstandige en onzelfstandige studentenwoningen. Elk complex heeft één centrale aansluiting op het elektriciteitsnet. De energieleverancier die op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) energiebelasting in rekening brengt, past daardoor ook maar één keer een heffingskorting toe, óók als zich achter de centrale aansluiting meerdere verbruikers met een eigen, zelfstandige onroerende zaak/WOZ-eenheid [1] bevinden. Stadswonen kan daarom, als degene op wiens naam de aansluiting staat, op grond van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2019 [2] (hierna: het Besluit) teruggaaf van een deel van de energiebelasting vragen. In deze zaak wordt aan de orde gesteld of Stadswonen verplicht is de teruggaaf te verdelen onder de huurders en of SHS instemmingsrecht heeft ten aanzien van de wijze van verdelen. Kernvraag is in dat verband of de teruggaaf kan worden aangemerkt als onderdeel van de servicekosten.
1.2
Beide partijen hebben een aantal verzoeken aan de kantonrechter voorgelegd. De kantonrechter heeft de verzoeken van Stadswonen afgewezen en die van SHS deels toegewezen. Het hof komt tot een vergelijkbaar resultaat.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het beroepschrift met daarin de grieven van 6 juni 2023 (met bijlagen), waarmee Stadswonen in hoger beroep is gekomen van de beschikking van 6 maart 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
  • het verweerschrift in hoger beroep van SHS (met bijlagen), met daarin ook een incidentele grief;
  • het verweerschrift in incidenteel appel van Stadswonen.
2.2
Op 8 april 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Stadswonen is een toegelaten instelling in de zin van artikel 19 van de Woningwet. SHS is een huurdersorganisatie als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder f van de Wet op het overleg huurders verhuurder (Wohv). SHS behartigt de belangen van de student-huurders die huren van Stadswonen.
3.2
Stadswonen is verhuurder van (onder meer) studentenwoningen die één centrale aansluiting hebben op het elektriciteitsnet, terwijl (sommige van) deze woningen wel een zelfstandige WOZ-eenheid vormen. Dit heeft gevolgen voor de (vermindering van de) energiebelasting die over elektraverbruik moet worden betaald. Bij verbruikers met een eigen aansluiting wordt door de energieleverancier op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) energiebelasting in rekening gebracht, waarop een heffingskorting wordt toegepast. Ook als er meer verbruikers, met ieder een eigen zelfstandige WOZ-eenheid, zijn aangesloten op één elektra-aansluiting, wordt slechts één keer heffingskorting toegepast. Omdat dit onwenselijk werd geacht, is het voor deze situaties mogelijk gemaakt voor degene op wiens naam de aansluiting staat (de afnemer, in dit geval Stadswonen) een teruggaaf van de energiebelasting te vragen. De mogelijkheid is (nu) opgenomen in het hierboven al genoemde Besluit. In dit Besluit staat in paragraaf 4.5., voor zover relevant (onderstreping hof):
“Energiebelasting is verschuldigd voor de levering van aardgas en elektriciteit via een aansluiting van een verbruiker (…). Er wordt een belastingvermindering[waarvoor in de praktijk de hierboven genoemde term ‘heffingskorting’ wordt gebruikt, hof]
toegepast per aansluiting (…).
De wettelijke regeling roept problemen op als op één aansluiting meer dan één onroerende zaak is aangesloten. (…) In deze gevallen kan het energiebedrijf slechts één keer de belastingvermindering toepassen. Het isde bedoeling om zo veel mogelijk de uiteindelijke verbruiker, die beschikt over een zelfstandige onroerende zaak, als verbruiker aan te merken. Daarom is hetredelijk dat voor de toepassing van debelastingverminderingrekening wordt gehouden met het aantal zelfstandige onroerende zaken "achter één aansluiting". Dit gebeurt in de vorm van een teruggaafregeling. (.. . )
Met de hantering van het criterium “zelfstandige onroerende zaak” wordt aangesloten bij de praktijk van de onroerende zaakbelasting. Dit houdt in dat het feit dat meer “huishoudens” of meer gezinnen in één onroerende zaak gevestigd zijn niet van belang is en dan ook geen basis vormt voor deze tegemoetkomende regeling. Daardoor mist zij toepassing voor woongroepen, studentenhuizen, hospita’s die een kamer verhuren e.d.Basis voor deze regeling blijft het in de wet neergelegde uitgangspunt dat er sprake moet zijn van een zelfstandige onroerende zaak. (….).
Op verzoek kan teruggaaf van energiebelasting worden verleend voor een bedrag van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting per kalenderjaar per onroerende zaak die zich bevindt achter de elektriciteitsaansluiting (…). Aangezienhet doel van de teruggaaf is het wegnemen van de ongelijkheid met de situatie waarin iedere onroerende zaak een eigen aansluiting heeft(…).”
3.3
Stadswonen heeft een teruggaafverzoek gedaan bij de Belastingdienst voor de jaren 2010-2022. Hiervoor heeft zij Deloitte ingehuurd voor een totaalbedrag van, volgens Stadswonen, ruim € 445.000,-. Ten tijde van de mondelinge behandeling waren alle teruggaafverzoeken toegekend en uitbetaald. Stadswonen heeft uit dien hoofde een bedrag van in totaal ruim 7,8 miljoen euro ontvangen. Dit bedrag heeft Stadswonen nog onder zich.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
Stadswonen heeft een inleidend verzoekschrift ingediend en verzocht:
a. a) een verklaring voor recht dat de verzoeken om teruggaaf energiebelasting door Stadswonen en het ten goede laten komen van die teruggaaf aan de bewoners niet valt onder het begrip `servicekosten' in de zin van artikel 5a Wohv en artikel 7:237 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
b) een verklaring voor recht dat de vaststelling van de wijze van verdeling onder de
(oud-)huurders niet een `wijziging van beleid' is in de zin van artikel 5a en artikel 4 lid 1 jo. artikel 5 lid 1 Wohv;
c) een verklaring voor recht dat het Stadswonen in haar verhouding met SHS vrijstaat de teruggaafgelden onder de (oud-)huurders te verdelen zoals Stadswonen voorstaat, omdat SHS geen instemmingsrecht en/of adviesrecht toekomt;
d) een verklaring voor recht dat de door Stadswonen gemaakte kosten voor het verzoek tot teruggaaf mogen worden verrekend met de teruggaaf tot maximaal nul, ook als sprake is van servicekosten;
e) een verklaring voor recht dat de percentueel in rekening gebrachte of te brengen administratiekosten over de hoogte van de elektraverbruikrekening losstaan van eventuele verrekening met teruggaafgelden, zodat bij teruggaaf geen correctie van de percentuele administratiekosten over de elektraverbruikrekening hoeft plaats te vinden;
f) de veroordeling van SHS in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
4.2
SHS heeft verweer gevoerd en heeft op haar beurt de volgende verzoeken (in reconventie) ingediend:
a. a) een verklaring voor recht dat (i) het terugvragen van energiebelasting door Stadswonen behoort tot althans onderdeel vormt van de overeengekomen servicekosten, althans valt onder de (administratieve) handelingen om tot een correcte servicekostenafrekening te komen en dat (ii) de door Stadswonen voor het verzoek tot teruggaaf gemaakte kosten in de vergoeding voor administratiekosten zijn begrepen;
b) een verklaring voor recht dat Stadswonen verplicht is het door haar ontvangen bedrag aan teruggaaf energiebelasting aan de huurders uit te keren en dat dit bedrag niet mag worden aangemerkt als `eigen vermogen';
c) een verklaring voor recht dat Stadswonen op grond van de Wohv alle informatie die betrekking heeft op de teruggave van energiebelasting, waaronder begrepen de beschikkingen van de Belastingdienst en de door Stadswonen ingediende verzoeken tot teruggave van energiebelasting, met SHS en/of de bewonerscommissies dient te delen;
d) een verklaring voor recht dat SHS instemmingsrecht heeft op grond van de Wohv over een door Stadswonen gewenste verdelingsmethode van de ontvangen teruggaaf, voor zover die verdeling afwijkt van de wettelijke regeling en de individuele beschikkingen per aansluiting;
e) voorwaardelijk, namelijk voor het geval de kantonrechter tot het oordeel komt dat energiebelasting niet onder het begrip servicekosten valt en derhalve de teruggaaf evenmin: de vaststelling van een maximumpercentage voor het doorberekenen van redelijke kosten om tot teruggaaf van de energiebelasting te komen, rekening houdend met het feit dat de huurder al 5% administratiekosten heeft betaald over de teruggaaf;
f) de veroordeling van Stadswonen tot terugbetaling van al in rekening gebrachte en ontvangen administratiekosten over de door de huurders te ontvangen teruggaaf aan deze huurders;
g) de veroordeling van Stadswonen in de proceskosten;
h) de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking.
4.3
Partijen hebben hun verzoeken primair op basis van artikel 8 Wohv aan de kantonrechter voorgelegd en de kantonrechter gevraagd om hoe dan ook op alle verzoeken te beslissen, hetzij op grond van artikel 8 Wohv, hetzij op grond van artikel 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor het laatste geval hebben beide partijen het recht van hoger beroep voorbehouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeken van Stadswonen sub a) tot en met c) en de verzoeken van SHS sub c) en d) onder de reikwijdte van artikel 8 Wohv vallen en dat op de overige verzoeken op grond van artikel 96 Rv zal worden beslist. De kantonrechter heeft de verzoeken van Stadswonen afgewezen en die van SHS grotendeels toegewezen, met dien verstande dat voor recht is verklaard dat:
  • (5.2.) het terugvragen van energiebelasting door Stadswonen valt onder de (administratieve) handelingen om tot een correcte servicekostenafrekening te komen en dat de door Stadswonen in verband met het gedane verzoek tot teruggave van energiebelasting gemaakte kosten in de vergoeding voor administratiekosten zijn begrepen;
  • (5.3.) dat Stadswonen verplicht is het door haar ontvangen bedrag aan teruggaaf energiebelasting aan de huurders uit te keren en dat dit bedrag niet mag worden aangemerkt als `eigen vermogen';
  • (5.4.) dat SHS instemmingsrecht op grond van de Wohv heeft over een door Stadswonen gewenste verdelingsmethode van de ontvangen teruggaaf van belastingen.
De overige verzoeken van SHS zijn afgewezen en Stadswonen is in de kosten veroordeeld.

5.De grieven en aanvullende verzoeken

5.1
Stadswonen is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de beschikking. Zij heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen die beschikking aangevoerd. Zij wil dat het hof haar verzoeken alsnog toewijst en die van SHS alsnog afwijst.
5.2
Stadswonen voert aan dat zij níet verplicht is om de teruggaaf aan te vragen en te verdelen. De teruggaafregeling is een fiscale faciliteit ten behoeve van haar en zij mag als eigenaar over de baten beschikken zoals het haar goeddunkt. Er is in elk geval geen sprake van servicekosten (zie grief 1 hieronder). Mocht zij al wel verplicht zijn tot de aanvraag en verdeling, dan is dat hooguit op grond van de aanvullende eisen van de redelijkheid en billijkheid. Stadswonen stelt dat haar voorstel het meest redelijk is. Dit voorstel houdt het volgende in: uitgegaan wordt van de totale teruggaaf over álle complexen van Stadswonen in een bepaald kalenderjaar, daarvan worden vervolgens afgetrokken de totale kosten die Deloitte heeft moeten maken om tot die teruggaaf te komen en het resultaat wordt gelijkelijk verdeeld onder álle huurders van zelfstandige én onzelfstandige woonruimten in alle complexen samen. De teruggaaf per huurder per kalenderjaar wordt vervolgens berekend in dagen naar rato van de bewoningsduur van de desbetreffende woonruimte. Volgens Stadswonen is dit de redelijkste verdelingsmethode.
5.3
Meer in het bijzonder houden de grieven van Stadswonen het volgende in.
  • Grief 1: De teruggaaf en de verdeling daarvan vallen niet onder het begrip ‘servicekosten’ in de zin van artikel 5a Wohv en artikel 7:237 lid 3 BW. Van een levering of dienst in verband met bewoning is geen sprake. Alleen de kosten vermeld op de factuur van Eneco, waarop één keer heffingskorting is toegepast, zijn servicekosten. De beschikking van de Belastingdienst op de aanvraag van teruggaaf staat daar los van. Het is systematisch niet passend om een fiscale, compenserende regeling die baten oplevert, te ‘proppen’ in een huurrechtelijk systeem over servicekosten. Het is appels met peren vergelijken. De factuur van Eneco heeft een andere grondslag en andere berekeningsmethode dan de beschikking van de Belastingdienst. Stadswonen verwijst naar een memo van Deloitte (productie 6). Als de redenering van de kantonrechter en SHS zou worden gevolgd levert dit ook strijd op met het dwingendrechtelijke voorschrift dat binnen 6 maanden na afloop van elk kalenderjaar een definitieve, volledige afrekening over dat jaar moet worden verstrekt (artikel 7:259 lid 1 BW en Wet goed verhuurderschap). Het niet-handelen conform dit voorschrift is zelfs een strafbaar feit. Beschikkingen van de Belastingdienst laten verder vaak zo lang op zich wachten dat het Stadswonen niet zal lukken om binnen de vervaltermijn van 30 maanden van artikel 7:260 lid 2 BW de baten te verdelen. In geval van een meningsverschil kan dit dan niet meer worden voorgelegd aan de huurcommissie. Bovendien staat het een toegelaten instelling niet vrij om beschikte bedragen buiten de vervaltermijn aan bewoners te doen toekomen, want zij zou dan financiële middelen verstrekken zonder grondslag.
  • Grief 2: Als al sprake zou zijn van servicekosten geldt dat in elk geval géén sprake is van wijziging van beleid als bedoeld in artikel 5a Wohv. Er is dan namelijk sprake van een eerste vaststelling van nieuw beleid. SHS heeft dus geen instemmingsrecht ten aanzien van de wijze van verdeling.
  • Grief 3: De kantonrechter heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat grotendeels sprake is van onzelfstandige wooneenheden
  • Grief 4: De kosten van Deloitte zijn niet inbegrepen in de 5% administratiekosten en mogen dus worden verrekend met de opbrengst van de totale teruggaaf, tot maximaal nul. Dit geldt ook als de plicht tot verdeling wordt gebaseerd op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Er is geen sprake van kosten voor administratieve werkzaamheden in verband met de toedeling van het verbruik en de verbruikskosten aan de individuele huurders zoals bedoeld in artikel 11 van de Bijlage bij het Besluit Servicekosten. Het gaat om daadwerkelijke kosten die Stadswonen noodgedwongen moet maken om de teruggaaf aan te vragen en te verdelen. Er is daarvoor een bepaalde expertise nodig die Stadswonen redelijkerwijs niet in huis kan hebben. Het door de Huurcommissie gehanteerde plafond van 5% is een begroting van de werkelijke kosten.
  • Grief 5: De vooraf op de factuur in rekening gebrachte administratiekosten hoeven achteraf niet te worden gecorrigeerd bij een te verdelen teruggaaf. Huurders hebben dus geen recht op restitutie van een deel van de al betaalde administratiekosten als de totale kosten aan energiebelasting per saldo lager uitvallen na aftrek van de teruggaaf. Deze grief bouwt voort op grief 4 en ook – wat betreft de problemen samenhangend met de afreken- en vervaltermijn – op grief 1.
  • Grief 6: tegenverzoek sub c) van SHS is ten onrechte toegewezen. De kantonrechter is buiten de rechtsverhouding getreden door voor recht te verklaren dat Stadswonen verplicht is de ontvangen gelden te verdelen. De huurders zijn immers geen partij in deze procedure. Bovendien is geen sprake van ‘eigen vermogen’. Stadswonen is eigenaar van de ontvangen gelden.
5.4
SHS heeft verweer gevoerd tegen de grieven van Stadswonen. Zij voert kort gezegd aan dat wel sprake is van servicekosten, dat Stadswonen (daarom) wel verplicht is de teruggaaf aan te vragen en te verdelen en dat Stadswonen daarbij moet aansluiten bij het Besluit. Dat laatste houdt volgens SHS in dat de totale teruggaaf
per complexgelijkelijk moet worden verdeeld over het aantal
zelfstandigeWOZ-eenheden achter de centrale aansluiting van dat complex. Tot zover ligt de verdeling vast en is dus geen sprake van beleidsvrijheid. Voor zover een of meerdere van die WOZ-eenheden kamergewijs zijn verhuurd, moet een nadere verdeling over de huurders van de onzelfstandige woonruimten binnen zo’n WOZ-eenheid plaatsvinden. Alleen in zoverre bestaat beleidsvrijheid en – omdat sprake is van wijziging van beleid – instemmingsrecht van SHS. De kosten van Deloitte mogen niet worden afgetrokken van de teruggaaf omdat dergelijke kosten zijn inbegrepen in de 5% administratiekosten. Er moet bovendien wel degelijk restitutie van betaalde administratiekosten plaatsvinden als bij de verdeling van de teruggaaf blijkt dat te veel is betaald.
5.5
Voor het geval grief 6 zou slagen, dat wil zeggen – zo begrijpt het hof – voor het geval het hof zou oordelen dat inderdaad geen sprake is van eigen vermogen, heeft SHS door middel van een voorwaardelijke grief het hof verzocht aan te geven wat de status van het door Stadswonen terugontvangen bedrag aan energiebelasting in het kader van het geschil en de rechtsverhouding tussen partijen is. Verder heeft SHS een incidentele grief aangevoerd, die inhoudt dat de kantonrechter ten onrechte onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag op welke punten Stadswonen beleidsvrijheid heeft. Het standpunt dat SHS in dat verband inneemt is hierboven al weergegeven. SHS heeft de volgende aanvullende verzoeken gedaan in hoger beroep:
i. het verzoek om een redelijke termijn te bepalen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, waarbinnen Stadswonen de restitutie van de afgegeven beschikkingen door de Belastingdienst afgewikkeld dient te hebben;
(indien en voor zover (onderdelen van) grief 6 van Stadswonen mocht(en) slagen) het verzoek om te bepalen wat de status is van het bedrag van het door Stadswonen terugontvangen bedrag aan energiebelasting en of Stadswonen de vrije beschikking over dat bedrag heeft, dan wel gehouden is de gelden aan te wenden conform de Wbm en het Besluit.
5.6
Op de grieven, de verweren daartegen en de aanvullend verzoeken van SHS wordt hierna ingegaan.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Er is geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen belang bestaat bij een bespreking van verzoek sub c) van SHS (omdat partijen hier al afspraken over hadden gemaakt). Evenmin is een grief gericht tegen de afwijzing van verzoek sub f) van SHS. Deze verzoeken liggen dus niet ter beoordeling aan het hof voor.
Sprake van servicekosten?
6.2
De belangrijkste vraag die partijen verdeeld houdt is de vraag of de teruggaaf die op aanvraag van Stadswonen is verleend en de verdeling daarvan onderdeel zijn van de servicekosten als bedoeld in artikel 5a Wohv en, daaruit voortvloeiend, of de kosten die Stadswonen daarvoor maakt, moeten worden beschouwd als administratiekosten in het kader van de servicekosten. Voor de uitleg van het begrip servicekosten moet worden aangesloten bij artikel 7:237 lid 3 BW. Het gaat dus om kosten bestaande uit “de vergoeding voor de overige zaken en diensten die geleverd worden in verband met de bewoning van de woonruimte”.
6.3
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de hierboven genoemde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Grief 1 van Stadswonen faalt dus. Anders dan Stadswonen betoogt, hangt de teruggaaf van energiebelasting wel degelijk samen met de verplichting tot betaling van energiebelasting en vormt die teruggaaf wel een onderdeel van de servicekosten zodat ook de kosten die voor het verkrijgen en verdelen van die teruggaaf worden gemaakt, administratiekosten in de zin van de servicekosten zijn. Bij een huurder met individuele aansluiting wordt de heffingskorting direct in mindering gebracht op de energiebelasting. De kantonrechter overweegt terecht dat het niet logisch is om de heffingskorting in dat geval wel als onderdeel van de servicekosten te zien, maar dat niet te doen als het gaat om een teruggaaf achteraf in geval van huurders achter een centrale aansluiting. Dat die teruggaaf via de Belastingdienst gaat en dus niet via de factuur van de leverancier, en dat degene op wiens naam de centrale aansluiting staat degene is die de aanvraag moet doen, doen daar niet aan af. Dat is het gevolg van het feit dat het gaat om een reparatie van een ongerijmdheid in het systeem. Het betekent niet dat de teruggaaf een fiscale faciliteit ten gunste van die aanvrager is, in dit geval Stadswonen. Uit de tekst van artikel 4.5. van het Besluit blijkt dat het de bedoeling is dat de teruggaaf ten goede komt aan de huurders van zelfstandige onroerende zaken/WOZ-eenheden achter een centrale aansluiting. Het doel is immers om die huurders gelijk te schakelen met de huurders achter een individuele aansluiting en aldus een ongerijmdheid van het oorspronkelijke systeem te repareren. Er is daarom ook geen sprake van een ongerechtvaardigde kostenverlegging (zie ook hieronder: 6.12), nog daargelaten dat SHS terecht heeft aangevoerd dat ook Stadswonen profiteert van een collectieve aansluiting (verweerschrift in beroep sub 10).
6.4
Dat Stadswonen op grond van een dwingendrechtelijke bepaling (artikel 7:259 lid 2 BW) verplicht is om binnen 6 maanden een definitieve kostenafrekening te versturen en dat het zelfs strafbaar zou kunnen zijn om dit niet te doen, maakt evenmin dat de teruggaaf niet gezien kan worden als onderdeel van de servicekosten. Het gaat om een bepaling in het voordeel van de huurder en het zou in strijd zijn met de bedoeling van die bepaling als in het nadeel van de huurder geoordeeld zou worden dat vanwege die termijnstelling de teruggaaf niet kan worden aangemerkt als onderdeel van de servicekosten. Huurders zijn gebaat bij een eventuele teruggaaf, ook als die na afloop van bedoelde termijn van 6 maanden zou plaatsvinden. Daar komt bij dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat de
kostenduidelijk moeten zijn binnen 6 maanden. Een aanvraag teruggaaf kan voor de huurder hooguit leiden tot een baat, niet tot extra kosten (zie hieronder: 6.12).
6.5
Ook het feit dat het kan gebeuren dat pas na afloop van de vervaltermijn van (6 plus 24 is) 30 maanden (artikel 7:260 BW) tot verdeling van baten aan individuele huurders kan worden overgegaan, betekent niet dat geen sprake kan zijn van servicekosten. Waar het gaat om de vraag of huurders buiten die termijn een verschil van mening nog aan de huurcommissie of de rechter kunnen voorleggen, geldt dat in concrete gevallen zal moeten worden beoordeeld of een beroep van Stadswonen op die vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is. Het argument dat Stadswonen in zo’n geval niet meer zal kunnen uitkeren omdat zij als toegelaten instelling niet mag uitkeren zonder grondslag, faalt eveneens. Ook hier past een redelijke wetsuitleg. Uitgangspunt is dat de termijn in zo’n situatie (late beschikking Belastingdienst buiten schuld huurder) niet ten nadele van de huurder mag strekken. Bovendien kan Stadswonen de Autoriteit woningcorporaties vragen om toepassing van de antihardheidsclausule van artikel 118a Woningwet. Stadswonen heeft een dergelijk verzoek ook al gedaan en heeft ter zitting opgemerkt dat de Autoriteit haar beslissing aanhoudt in afwachting van deze uitspraak.
6.6
De beslissingen van de kantonrechter ten aanzien van verzoek a) van Stadswonen en verzoek a) sub (i) van SHS zijn dus juist. Het hof is het ook eens met de kantonrechter dat gegeven deze uitkomst aan verzoek sub e) van SHS niet wordt toegekomen.
Wijze van verdeling; wettelijke regeling en ten aanzien van onzelfstandige huurders beleidsvrijheid met instemmingsrecht
6.7
Partijen hebben ook nog gedebatteerd over de vraag of de baten gezien kunnen worden als eigen vermogen van Stadswonen, respectievelijk of zij eigenaar is van de gelden of slechts houder (grief 6 van Stadswonen en voorwaardelijke grief van SHS resp. een deel van aanvullend verzoek j) van SHS). Het hof laat dat verder in het midden, omdat partijen bij een oordeel hierover geen belang hebben. Uit het gevoerde debat blijkt immers dat het partijen er in de kern om gaat dat het hof vaststelt of het Stadswonen vrijstaat met de eventuele baten te doen wat haar (binnen de grenzen van de Woningwet) goeddunkt, dan wel of Stadswonen verplicht is om de teruggaaf te verdelen onder de huurders. Zoals uit de voorgaande (en hierna volgende) overwegingen blijkt, is het hof met SHS van oordeel dat Stadswonen inderdaad verplicht is de teruggaaf te verdelen en dat zij dus niet zelf mag bepalen wat zij met de gelden doet. Het hof zal dat voor recht verklaren.
6.8
Wat betreft de vraag in hoeverre sprake is van beleidsvrijheid van Stadswonen, respectievelijk van wijziging van beleid en dus van een instemmingsrecht van SHS (grief 2 en deels ook grief 3 van Stadswonen en de incidentele grief van SHS) overweegt het hof als volgt. Uit paragraaf 4.5 van het Besluit volgt dat de wijze van verdeling in zoverre vastligt dat Stadswonen de teruggaaf per centrale aansluiting – en dus
per complex– moet verdelen over het aantal
zelfstandigeWOZ-eenheden binnen dat complex. In het Besluit staat immers (zie 3.2.) dat het doel van de teruggaaf is het wegnemen van de ongelijkheid met de situatie waarin iedere zelfstandige onroerende zaak een eigen aansluiting heeft, dat het de bedoeling is dat zoveel mogelijk de uiteindelijke verbruiker die beschikt over een zelfstandige onroerende zaak als verbruiker wordt aangemerkt en dat het daarom redelijk is dat voor de toepassing van de belastingvermindering rekening wordt gehouden met het aantal zelfstandige onroerende zaken “achter één aansluiting”. Uitgangspunt is dus dat sprake is van een zelfstandige onroerende zaak.
6.9
In zoverre vloeit de verdelingswijze dus voort uit de tekst/bedoeling van het Besluit, zodat er in zoverre ook geen beleidsvrijheid is en daarom hoe dan ook geen instemmingsrecht van SHS. Anders ligt het voor zover één of meer zelfstandige WOZ-eenheden kamergewijs zijn verhuurd, althans zijn onderverdeeld in meerdere onzelfstandige woonruimtes. Er is dan niet één huurder van die WOZ-eenheid aan te wijzen, zodat de teruggaaf op een of andere manier moet worden verdeeld over de huurders binnen die eenheid. Met SHS is het hof van oordeel dat op dit niveau beleidsvrijheid bestaat.
6.1
Daarmee rijst de vraag of SHS op dat punt een instemmingsrecht heeft. Artikel 5a Wohv bepaalt dat de verhuurder een voorgenomen wijziging in het door hem gevoerde beleid ten aanzien van de vaststelling van (onder meer) servicekosten slechts mag uitvoeren met voorafgaande instemming van de huurdersorganisatie. De wetgever geeft als reden voor dit instemmingsrecht dat het servicekostenbeleid geen strategische beleidskeuze of een investeringskeuze voor de verhuurder betreft en dat servicekosten volledig voor rekening van de huurder komen. Feitelijk gaat het om een aanvullende dienst die huurders bij de verhuurder inkopen. Daarom is het volgens de wetgever redelijk dat huurdersorganisaties moeten instemmen met beleidswijzigingen ten aanzien van de vaststelling van servicekosten. Volgens Stadswonen gaat het hier echter niet om een wijziging van beleid, maar om een eerste vaststelling van beleid en heeft SHS dus geen instemmingsrecht. Het hof volgt haar daarin niet. Het gaat per saldo om een wijziging in de berekening van een bestaande post (energiebelasting) die onderdeel is van de servicekosten.
6.11
De verzoeken van Stadswonen sub b) en c) zijn dus terecht afgewezen zodat grief 2 en grief 3 van Stadswonen ter zake van deze verzoeken falen en de incidentele grief in zoverre opgaat. De verzoeken sub b), d) en j) van SHS overlappen elkaar deels. Het hof zal voor recht verklaren dat
- Stadswonen verplicht is het door haar ontvangen bedrag aan teruggaaf energiebelasting te verdelen onder haar huurders;
- dat Stadswonen daarbij moet aansluiten bij de wettelijke regeling (verdeling van de totale teruggaaf per centrale aansluiting, dus per complex, over het aantal zelfstandige WOZ-eenheden binnen dat complex), en
- dat SHS instemmingsrecht heeft ten aanzien van de door Stadswonen gewenste methode van verdeling van de teruggaaf over huurders van onzelfstandige woonruimtes binnen een WOZ-eenheid.
Kosten Deloitte zijn inbegrepen in de administratiekosten waarvoor een plafond van 5% geldt, dus geen verrekening met teruggaaf
6.12
Uit hetgeen onder 6.3.-6.5. is overwogen, vloeit al voort dat het aanvragen van de teruggaaf en het verdelen ervan wel degelijk vallen onder de “administratieve werkzaamheden in verband met de toedeling van het verbruik en de verbruikskosten aan de individuele huurders” als bedoeld in de Bijlage bij het Besluit Servicekosten onder 11. Dit betekent dat de kosten van Deloitte zijn inbegrepen in de administratiekosten waarvoor het door de Huurcommissie gehanteerde plafond van 5% geldt. Stadswonen voert aan dat het onredelijk is dat zij wel extra kosten moet maken in verband met de teruggaaf, maar deze kosten vervolgens niet op de opbrengst in mindering mag brengen. Kennelijk stelt Stadswonen daarmee dat het percentage van 5% onvoldoende dekking biedt voor alle gemaakte kosten, inclusief die van Deloitte. Voor zover Stadswonen wil betogen dat het plafond van 5% tot een onredelijk resultaat leidt omdat de werkelijke (volgens haar in redelijkheid gemaakte) kosten in totaal veel hoger zijn, geldt dat de stukken onvoldoende basis bieden voor die conclusie. In dat verband is ook van belang dat partijen twisten over de vraag of de te verrichten werkzaamheden (blijvend) zo ingewikkeld zijn dat de expertise van Deloitte onmisbaar is, terwijl Stadswonen ook geen inzicht heeft gegeven in de berekening van de kosten van Deloitte en in de hoogte van de overige kosten. Dat sprake is van een ongerechtvaardigde kostenverlegging kan mede gelet daarop evenmin worden vastgesteld.
6.13
Het voorgaande betekent dat grief 4 van Stadswonen faalt. De kantonrechter heeft verzoek sub d) van Stadswonen terecht afgewezen en verzoek SHS sub a) deel (ii) terecht toegewezen.
Indien teruggaaf daartoe aanleiding geeft, moet er correctie van betaalde administratiekosten plaatsvinden ten gunste van huurders
6.14
Hiervoor is al overwogen dat de kosten voor het aanvragen van de teruggaaf en het verdelen ervan als administratiekosten in de zin van de Bijlage bij het Besluit servicekosten onder 11 moeten worden aangemerkt. Een logisch uitvloeisel daarvan is dat Stadswonen een herberekening van de administratiekosten zal moeten uitvoeren bij huurders die recht hebben op een teruggaaf. Het hof is het ook op dit punt eens met de kantonrechter en dat betekent dat grief 5 faalt. Voor zover de kosten van elektra na verrekening met de teruggaaf lager uitkomen dan bij de oorspronkelijke afrekening, hebben de desbetreffende huurders recht op restitutie van het te veel betaalde. Daarbij geldt het plafond van 5% als uitgangspunt.
6.15
Ook het verzoek sub e) van Stadswonen is dus terecht afgewezen
Aanvullend verzoek redelijke termijn
6.16
Tot slot heeft SHS nog het aanvullende verzoek gedaan om een redelijke termijn te bepalen waarbinnen Stadswonen de restitutie van de afgegeven beschikkingen door de Belastingdienst afgewikkeld dient te hebben (aanvullend verzoek i). In het midden kan blijven of dit verzoek ontvankelijk is, omdat het hoe dan ook te vaag is om te worden toegewezen. De snelheid van de afwikkeling is van vele factoren afhankelijk, die niet alle binnen de invloedsfeer van Stadswonen vallen. Het hof heeft onvoldoende aanknopingspunten om een termijn vast te stellen.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van Stadswonen niet slaagt en dat het incidentele beroep van SHS (deels) succes heeft. Hoewel de beschikking voor een deel bekrachtigd zou kunnen worden, zal het hof voor de duidelijkheid de hele beschikking vernietigen en opnieuw recht doen zoals hierna te vermelden. Het hof zal Stadswonen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
6.18
De proceskosten in hoger beroep worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II ad € 1.214,-)
Totaal € 3.211,-

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2023;
en, opnieuw rechtdoende
  • wijst de verzoeken van Stadswonen af;
  • verklaart voor recht dat het terugvragen van energiebelasting en het verdelen van de opbrengst daarvan vallen onder de administratieve handelingen om tot een correcte servicekostenafrekening te komen en dat de kosten die Stadswonen in verband daarmee moet maken in de vergoeding voor administratiekosten zijn begrepen;
  • verklaart voor recht dat Stadswonen verplicht is het door haar ontvangen bedrag aan teruggaaf energiebelasting te verdelen onder haar huurders en dat Stadswonen daarbij moet aansluiten bij de wettelijke regeling (verdeling van de totale teruggaaf per centrale aansluiting, dus per complex, over het aantal zelfstandige WOZ-eenheden binnen dat complex);
  • verklaart voor recht dat SHS op grond van de Wohv instemmingsrecht heeft ten aanzien van de door Stadswonen gewenste methode van verdeling van de teruggaaf over huurders van onzelfstandige woonruimten binnen een WOZ-eenheid;
  • wijst de verzoeken van SHS voor het overige af;
  • veroordeelt Stadswonen in de kosten van de procedure bij de rechtbank, aan de zijde van SHS begroot op € 512,-.
  • veroordeelt Stadswonen in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van SHS begroot op € 3.211,-;
  • verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Dousma-Valk, mr. J.E.H.M. Pinckaers en mr. P. van der Kolk-Nunes en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het hierna genoemde Besluit gebruikt de term zelfstandige onroerende zaak. Partijen spreken veelal over zelfstandige woonruimte of zelfstandige WOZ-eenheid. Hier wordt hetzelfde bedoeld namelijk een woonruimte die beschikt over een eigen keuken, toilet en wasgelegenheid (douche/bad) en een eigen op- of ingang. Het hof zal hierna vooral de term zelfstandige WOZ-eenheid gebruiken.
2.Besluit met nr. 2019-98996, Stcr. 2019, 36800.
3.Volgens Stadswonen verhuurde zij op 1 juni 2023 1.988 zelfstandige woonruimten en 3.925 onzelfstandige woonruimten achter een centrale aansluiting (beroepschrift 45).