Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 29 mei 2024
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Vaststaande feiten
€ 1.842 -
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 26 juni 2023 een beroep van belanghebbende gegrond verklaarde. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.345 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33.281 had. De Inspecteur had de aanslag later verminderd, maar belanghebbende ging in beroep omdat hij geen uitkeringen had ontvangen uit zijn deelnemingsrechten in het Central American Timber Fund (CATF), dat failliet was verklaard. De Rechtbank oordeelde dat het werkelijk rendement van de deelnemingsrechten nihil was, en dat de belastingheffing in box 3 in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, oordelend dat de Wet rechtsherstel box 3 geen adequate compensatie bood voor de situatie van belanghebbende. Het Hof stelde vast dat de belastingheffing niet meer mocht zijn dan het werkelijk behaalde rendement, dat in dit geval negatief was. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de Inspecteur werd ongegrond verklaard.