ECLI:NL:GHDHA:2024:845

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/229
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en waardebepaling van een Porsche Macan

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die is opgelegd aan belanghebbende, die een Porsche Macan 2.9 Turbo heeft geregistreerd. De naheffingsaanslag van € 9.750 werd door de Inspecteur verminderd tot € 6.872 na bezwaar, maar belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende stelde dat de taxateur van de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) niet erkend was en dat de schade aan de auto niet correct was vastgesteld. De Rechtbank oordeelde dat de taxateur van DRZ als deskundige kon worden beschouwd en dat de Inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld.

In hoger beroep werd de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd opnieuw aan de orde gesteld. Belanghebbende betwistte de vastgestelde historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde, en voerde aan dat er meer schade in aanmerking genomen moest worden. Het Hof bevestigde de eerdere oordelen en oordeelde dat de bewijslast voor de waardevermindering bij belanghebbende lag. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de schade correct had vastgesteld en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/229

Uitspraak van 23 mei 2024

in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 februari 2023, nummer SGR 22/74.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 9.750 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 6.872 en een kostenvergoeding toegekend van € 530.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 184 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 274 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 april 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt. Ter zitting heeft belanghebbende via het digitale portaal de eerste pagina van een factuur van 9 december 2020 ingediend.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 6.917 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Porsche Macan 2.9 Turbo (de auto). De datum van eerste toelating is 17 maart 2020.
2.2.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 29 september 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 152.688 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 82.500 (marktonderzoek). Hierop heeft de taxateur € 57.500 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 25.000.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 23 oktober 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling), gedagtekend 26 oktober 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 151.921 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 86.549 (XRAY). De aftrek wegens schade is vastgesteld op € 23.479 (100% van € 23.479), zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 63.070 bedraagt. In het rapport staat onder meer:
“Het voertuig heeft een toename van 700 meter op de dagteller. In de schadecalculatie van de aangifte wordt een vervangingsmotor opgegeven. In de aangifte vinden wij geen enkele aanwijzing of onderbouwing waaruit blijkt dat de volledige motor vervangen dient te worden. Het voertuig geeft aan in het display dat er te weinig koelmiddel (koelvloeistof) in het systeem zit. Dit is echter nog geen aanleiding om de complete motor te vervangen. Tijdens de controle van DRZ loopt de motor goed, en er is 700 meter mee gereden. Op basis van deze feiten is het niet noodzakelijk om de complete motor te vervangen en hebben wij de vervangingsmotor niet opgenomen in de schadecalculatie.
Naar aanleiding van onze bevindingen hebben wij een nieuwe schadecalculatie gemaakt.
Wij hebben het schadebedrag uit de schadecalculatie van DRZ voor 100% berekend als waardevermindering. Het betreft een zeer jong voertuig met een lage kilometerstand uit het hogere segment.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de bpm berekend op basis van het rapport onderzoek waardebepaling en heeft rekening gehouden met een extra leeftijdskorting van € 873.
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat verlaagd naar € 75.650 op basis van de koerslijst Eurotaxglass’s met bijstellingen voor markt- en dealersituatie. De naheffingsaanslag is naar aanleiding daarvan verminderd tot € 6.872.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
6. Eiser heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiser moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiser stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
7. Het staat verweerder vrij om een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiser heeft zijn standpunt dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
Historische nieuwprijs
8. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, lid 1, van de Wet BPM bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
9. De auto heeft geen type dat ooit op de Nederlandse markt in de handel is gebracht. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op de gekozen koerslijst van een wel in Nederland in handel gebrachte auto van hetzelfde merk, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto).
10. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Eiser stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van 262 gr/km (WLTP) van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde Bpm.
11. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen.
12. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.
Schade
13. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser.[1] Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte en naar een factuur. De door eiser genoemde schade is slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat dit alleen het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze. DRZ heeft zijn schadecalculatie gebaseerd op een fysieke schouw van de auto. In hetgeen eiser heeft aangevoerd en overgelegd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan die schadecalculatie te twijfelen. Uit de door eiser overgelegde factuur blijkt onvoldoende duidelijk in hoeverre de daarin genoemde werkzaamheden betrekking hebben op herstel van daadwerkelijke schade aan de onderhavige auto. Eiser is daarom niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs.
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
15. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 23.479 als schade in aanmerking genomen.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek of de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde juist zijn vastgesteld en of de Inspecteur te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
4.2.
Belanghebbende concludeert:
- tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
- tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
- primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
- subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 47.729, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 154.433, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 12.410 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.493;
- meer subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 50.729, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 154.433, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 13.190 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 6.273;
- meest subsidiair tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 52.171, tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 154.433, tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 13.565 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 6.648.
Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de historische nieuwprijs te laag heeft vastgesteld en dat deze € 154.433 in plaats van € 151.921 dient te bedragen.
5.2.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1703) bepaalt de Wet bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. De historische nieuwprijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan bpm dat voor het te registreren voertuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen (historische bruto bpm). Uitgaande van een datum van eerste toelating van 17 maart 2020 en een CO₂-uitstoot van 224 gram per kilometer (NEDC), bedraagt de historische bruto bpm € 42.257. Daarvan dient dus te worden uitgegaan bij de vaststelling van de historische nieuwprijs.
5.3.
Tijdens de zitting van het Hof heeft de Inspecteur voor het eerst de koerslijst en de daaruit voortvloeiende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat betwist. Het Hof gaat hieraan voorbij, nu de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar akkoord is gegaan met de toepassing van de koerslijst Eurotaxglass’s met bijstellingen en hij daarnaast zijn stelling niet heeft gesubstantieerd. Het Hof gaat daarom uit van de eerdere, tot de zitting van het Hof niet in geschil zijnde, netto catalogusprijs van € 90.631. Vermeerderd met btw en een historische bruto bpm van € 42.257 bedraagt de historische nieuwprijs € 151.921. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bedraagt € 75.650.
Waardevermindering wegens schade
5.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.5.
De beoordelaar van DRZ heeft, naast normale gebruikssporen, schade tot en bedrag van € 23.479 aangetroffen en dit bedrag volledig in aanmerking genomen. Het betreft hier diverse onderdelen, loonkosten en spuitkosten. De toekenning / afwijzing van de schade, in het bijzonder de afwijzing van het vervangen van de motor (zie 2.3), is in het rapport onderzoek waardebepaling toegelicht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat meer schade in aanmerking genomen moet worden en verwijst daarbij naar het taxatierapport, een aantal reparatienota’s en een bestelbon. Volgens belanghebbende moet de handelsinkoopwaarde in ieder geval worden verminderd met € 1.442, zijnde kosten voor een claxon, dashboardbekleding, een ledkoplamp en een drukleiding.
5.6.
De Inspecteur stelt dat de auto op 15 oktober 2020 ter keuring is aangeboden bij de RDW en dat er toen een wachten op keuring-status (WOK-status) aan de auto is toegekend. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 25 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:415) en van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:507) heeft belanghebbende daarom geen recht op enige vermindering en is de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog vastgesteld, aldus de Inspecteur.
5.7.
Tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de motor van de auto vervangen diende te worden. Het Hof merkt daarbij op dat, zo de motor wel dringend vervangen had moeten worden, de vraag rijst of de auto met de defecte motor van de weg gebruik had kunnen maken. Hoewel belanghebbende met de twee facturen (de bestelbon accepteert het Hof niet) aannemelijk heeft gemaakt dat de auto iets meer schade had dan DRZ heeft begroot, kan dit niet tot een extra waardevermindering leiden. De Inspecteur heeft immers gesteld dat te veel schade in aanmerking is genomen, omdat de auto ten tijde van de aangifte een WOK-status had en essentiële gebreken had, die eerst moesten worden hersteld. Het Hof onderschrijft dit standpunt en wijst in dit verband op onder andere de airbags en autogordels. Het beroep van de Inspecteur op interne compensatie staat aan het in aanmerking nemen van extra schade in de weg. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Zowel in de kennisgeving van de naheffingsaanslag, de voorgenomen uitspraak op bezwaar en de uitspraak op bezwaar staat vermeld dat de Inspecteur de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde in beschadigde staat “vooralsnog” accepteert. Aan deze mededeling kan niet het vertrouwen worden ontleend dat de Inspecteur de schade definitief heeft geaccepteerd en geen beroep meer zal doen op interne compensatie. Dat de Inspecteur gebonden is aan beleid over het wel accepteren van WOK-gerelateerde schade heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. De Inspecteur heeft het bestaan van dergelijk beleid betwist onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad. Als het beleid was geweest om WOK-schade in aanmerking te nemen, waren deze procedures niet gevoerd, aldus de Inspecteur. Het Hof komt tot de conclusie dat het standpunt van de Inspecteur aannemelijker is dan dat van belanghebbende. De voorbeelden die belanghebbende heeft overgelegd onderbouwen nog niet dat de desbetreffende beslissingen zijn genomen op basis van beleid. Dat kunnen beslissingen zijn geweest in individuele gevallen, die verschillen van het geval van belanghebbende. Het beleid waarop belanghebbende doelt, gaat niet verder dan het accepteren van schade, andere dan WOK-schade, ingeval voor een auto met de WOK-status in laatstbedoelde toestand aangifte is gedaan. Dan wordt op basis van onderzoek naar de aangifte een onderscheid gemaakt tussen WOK-schade en overige schade. Slechts de laatstbedoelde schade komt voor aftrek in aanmerking. Dat sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel is evenmin aannemelijk gemaakt. Het enkele verwijzen naar andere cases is hiertoe onvoldoende, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier
M.G. Kastelein. De beslissing is op 23 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.