ECLI:NL:GHDHA:2024:812

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
BK-23/143
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag bpm met betrekking tot Lamborghini Huracán en waardevermindering door schade

Op 8 mei 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 januari 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd voor een bedrag van € 11.264. De Inspecteur had deze naheffingsaanslag verminderd tot € 7.750 na bezwaar, maar de Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de historische nieuwprijs en de inkoopwaarde van de Lamborghini Huracán ter discussie stonden, evenals de waardevermindering door schade aan de auto.

De feiten tonen aan dat belanghebbende op aangifte een bedrag van € 22.125 aan bpm had voldaan voor de registratie van de auto, met een historische nieuwprijs vastgesteld op € 323.322. Na taxatie door de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) werd de historische nieuwprijs verlaagd naar € 310.496. De Inspecteur berekende de naheffingsaanslag op basis van dit rapport, waarbij ook extra leeftijdskorting werd toegekend. De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog was vastgesteld en wees het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe.

In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de historische nieuwprijs van € 294.303 aanvaardbaar was. Het Hof concludeerde dat de belastingplichtige niet voldoende bewijs had geleverd voor een hogere schadevergoeding en dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt had gesteld dat de schade aan de motor en versnellingsbak niet in aanmerking kon worden genomen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/143

Uitspraak van 8 mei 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. Lammers)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 januari 2023, nummer SGR 21/6241.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 11.264 (de naheffingsaanslag). Bij beschikking is € 70 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 7.750. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft tevens een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 530.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 181 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een vergoeding wegens immateriële schade toegekend van € 1.000 en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten tot een bedrag van € 837 en het griffierecht.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 274 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 22.125 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Lamborghini Huracán, 5.2 V10 LP610-4, cabrio (de auto). De datum van eerste toelating is 24 mei 2017.
2.2.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 15 mei 2019 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 323.322 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 175.650 (op basis van koerslijst Eurotaxglass’s). Hierop heeft de taxateur € 68.380 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 107.270.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 27 mei 2019 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling), gedagtekend 31 mei 2019. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 310.496 (koerslijst AutotelexPro) en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 160.212 (koerslijst Eurotaxglass’s). De aftrek wegens schade is vastgesteld op € 2.047 (91% van € 2.244), zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 158.165 bedraagt. In het rapport staat voorts onder meer:
“Op basis van de toename van 1.432 km. is het niet aannemelijk dat de motor en transmissie vervangen dient te worden. De storingscodes in het voertuig diagnostisch rapport in de aangifte duiden niet op motorschade en de computer van de transmissie is storing vrij. Op basis van dit gegeven hebben wij deze onderdelen/componenten niet toegekend.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag de bpm berekend op basis van het rapport van DRZ en daarbij € 582 extra leeftijdskorting toegekend.
2.5.
In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de historische nieuwprijs verlaagd naar € 294.303 en alsnog de bijstellingen voor markt- en dealersituatie van de koerslijst Eurotaxglass’s in aanmerking genomen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“8. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat moet worden uitgegaan van de koerslijst van Eurotaxglass’s waarbij rekening moet worden gehouden met de markt- en dealersituatie. Bij de uitspraak op bezwaar is verweerder daaraan tegemoet gekomen. Verweerder is om die reden in de uitspraak op bezwaar ook uitgegaan van de historische nieuwprijs volgens de koerslijst Eurotaxglass’s. Eiser stelt in beroep dat hij erop mocht vertrouwen dat de historische nieuwprijs niet zou worden gewijzigd.
9. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Eiser heeft niets aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat verweerder bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat ook bij de uitspraak op bezwaar zou worden uitgegaan van de historische nieuwprijs zoals door eiser berekend.
10. In het taxatierapport van eiser wordt onder meer vermeld dat de motor en de versnellingsbak van de auto defect zijn. Aangenomen mag worden dat deze gebreken leiden tot een WOK-status (status “wacht op keuring”). Vaststaat dat de RDW die status niet heeft afgegeven. Het kan zijn dat de motor en de versnellingsbak na de keuring door de RDW kapot zijn gegaan gelet op het feit dat er een verschil is in kilometerstand zoals genoteerd door de RDW en in het latere taxatierapport van eiser.
11. Indien, zoals eiser stelt, er sprake is van een defecte motor en versnellingsbak, dan heeft verweerder zich terecht nader op het standpunt gesteld dat er sprake is van essentiële gebreken waardoor met de auto geen gebruik kan worden gemaakt van de weg. Uit de arresten van de Hoge Raad van 26 maart 2021 [1] en 9 april 2021 [2] blijkt dat ingeval aangifte wordt gedaan van een auto met essentiële gebreken er geen recht bestaat op een waardevermindering op grond van artikel 10 Wet Bpm. Dat betekent dat in een dergelijk geval geen aangifte kan worden gedaan met een taxatierapport.
12. Uit het voorgaande volgt dat de naheffingsaanslag, zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd over de waarde van de auto, hoeft dan geen behandeling meer.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 9 maart 2020. Ten tijde van deze uitspraak zijn derhalve twee jaar en, naar boven afgerond, elf maanden verstreken. De redelijke termijn is dus overschreden met elf maanden. Deze termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan verweerder. Dat betekent dat verweerder een schadevergoeding dient te betalen aan eiser van € 1.000.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek op welke bedragen de historische nieuwprijs en de inkoopwaarde van de auto dienen te worden vastgesteld. Hierbij is voorts in geschil of voldoende schade in aanmerking is genomen, en in het bijzonder schade aan de motor en aan de versnellingsbak.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de naheffingsaanslag en van de beschikking belastingrente. Voorts verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Historische nieuwprijs
5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de netto catalogusprijs die volgt uit de koerslijst bij zijn taxatierapport dient te worden overgenomen, aangezien in die koerslijst alle opties die op de auto aanwezig zijn, zijn meegenomen. De Inspecteur bestrijdt dit standpunt. Kennelijk zijn opties in het gebruikte koerslijstprogramma van Eurotaxglass’s niet relevant. De gemachtigde van belanghebbende heeft geprobeerd de eigen koerslijst te manipuleren door waardevermeerderende factoren aan te vinken die de auto niet heeft. Voorts voert de Inspecteur aan dat de netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde uit dezelfde koerslijst dienen te komen.
5.2.
Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur uit had mogen gaan van de netto catalogusprijs in de koerslijst van Eurotaxglass’s, die in bezwaar op verzoek van belanghebbende als uitgangspunt is genomen. Belanghebbende wil de hogere historische nieuwprijs uit de koerslijst AutotelexPro in aanmerking nemen en zo tot een hogere afschrijving komen. Om het juiste afschrijvingspercentage te kunnen vaststellen, moeten zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, BNB 2022/101). Het is dus van belang vast te stellen welke koerslijst het beste bij de auto past en daaruit de voor de afschrijving relevante elementen halen. Het Hof stelt na het debat ter zitting vast dat de auto opties heeft ter waarde van € 15.763, die wel zijn meegenomen in de koerslijst die belanghebbende in hoger beroep voorstaat maar niet in de koerslijst die in de uitspraak op bezwaar is geaccepteerd. Het Hof is van oordeel dat gegevens in koerslijsten (in casu de netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde) niet gemengd mogen worden en dat belanghebbende moet kiezen. Het is dus niet mogelijk om, zoals belanghebbende wil, de opties wel mee te nemen bij het berekenen van de historische nieuwprijs en deze niet mee te nemen bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde. Het gaat hier vooral om de speciale kleur van de auto die nog steeds aanwezig is, zodat er geen aanleiding is om toch een asymmetrische behandeling van de opties toe te staan. Ter zitting heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat de door hem in de uitspraak op bezwaar geaccepteerde koerslijst als geheel het voordeligst is voor belanghebbende. Het Hof zal daarom uitgaan van de netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde in de uitspraak op bezwaar en de historische nieuwprijs van € 294.303 aanhouden. Dit standpunt van belanghebbende faalt.
Waardevermindering wegens schade
5.3.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.4.
De beoordelaar van DRZ heeft, naast normale gebruikssporen, schade tot een bedrag van € 2.244 aangetroffen, en hiervan € 2.047 (91%) in aanmerking genomen. Het betreft hier de frontspoiler, een band, een zijscherm en spuitkosten. De schade aan de motor en de versnellingsbak is afgewezen gelet op de tussen de keuring bij de RDW en de hertaxatie afgelegde afstand. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat meer schade in aanmerking genomen moet worden, waaronder met name vervanging van de motor en de versnellingsbak. Deze schade dient volgens belanghebbende voor 100% in aanmerking te worden genomen.
5.5.1.
De Rechtbank heeft in haar overwegingen 10 en 11 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde – al dan niet in beschadigde staat – verder dient te worden verlaagd. Het Hof sluit zich hierbij aan.
5.5.2.
Dat het boekenpakket zou ontbreken, staat niet in het taxatierapport. Dit is op zich al voldoende om deze post te weigeren, maar het Hof voegt hieraan toe dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat handleidingen op internet beschikbaar zijn. Belanghebbende heeft bovendien niet onderbouwd welk effect het ontbreken van een boekenpakket heeft.
5.5.3.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geconstateerde sporen op de velgen, sierlijst en spatschermen voor de koper van een tweedehands exemplaar van dit type auto een schadepost vormen die een meer dan gemiddeld benedenwaarts effect heeft op de handelsinkoopwaarde. De enkele verwijzing naar het taxatierapport en de daarbij behorende foto’s is daartoe onvoldoende.
5.5.4.
Uit de offerte van 8 mei 2019 van [A B.V.] , die in het taxatierapport zit, volgt niet dat de motor en de versnellingsbak per se vervangen moeten worden. Op de offerte staat immers de volgende opmerking van de taxateur:
Prijzen opgenomen in schadecalculatie. Daar er geen zekerheid bestaat tot noodzaak vervanging complete versnellingsbak / transmissie pas ik een korting van 25% toe op deze onderdelen.” De taxateur van belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat de motor niet is geopend, wat wel nodig is om vast te stellen of vervanging noodzakelijk is. Soms is revisie voldoende, waarvan belanghebbende geen kostenopgave heeft gedaan. Bovendien is het opmerkelijk dat ruim 1.400 kilometer is gereden tussen de RDW-keuring en de hertaxatie bij DRZ. Tot slot merkt het Hof op dat, zo beide onderdelen wel dringend vervangen hadden moeten worden, de vraag rijst of de auto met de defecte onderdelen van de weg gebruik had kunnen maken. Van een voertuig dat niet de weg op kan, kan geen aangifte worden gedaan.
5.5.5.
Er bestaat dus geen reden om met meer schade rekening te houden. Het Hof acht de op de door DRZ vastgestelde schade aangebrachte afslag van 9% aannemelijk en redelijk. Die schade komt niet voor 100% in aftrek op de handelsinkoopwaarde. Het betreft immers een gebruikte auto. Dat kopers van auto’s in dit segment een perfecte auto verwachten, is niet realistisch en kan niet als uitgangspunt dienen bij de beoordeling van een gebruikte auto.
Beschikking belastingrente
5.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 8 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.