In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete voor het jaar 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2024 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de zetel, bestaande uit mrs. P.J.J. Vonk, M.J.M. van der Weijden en R.M. Hermans. Dit verzoek werd op 8 februari 2024 afgewezen. Op 16 april 2024 diende verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek in, ditmaal ook tegen de griffier, omdat hij meende dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden en er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting en het beschikbaar stellen van het dossier op een usb-stick procesbeslissingen zijn die geen aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking van de griffier werd niet-ontvankelijk verklaard, en het verzoek tot wraking van de zetel werd afgewezen. Tevens werd bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze hoofdzaak niet in behandeling zullen worden genomen.