ECLI:NL:GHDHA:2024:751

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.326.156/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exhibitie vordering in kort geding over afgifte van documenten met betrekking tot de overname van een pizzeria

In deze zaak heeft [appellante] in september 2019 de pizzeria van [geïntimeerde] overgenomen, maar er is een geschil ontstaan over de afgifte van documenten die [appellante] nodig heeft als bewijs in een lopende procedure. Het kort geding is aangespannen om te vorderen dat [geïntimeerde] bepaalde documenten, zoals jaarstukken en belastingaangiftes, aan [appellante] verstrekt. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] verplicht is om kopieën van de jaarstukken en btw-aangiftes van zijn onderneming uit 2018 en 2019 te verstrekken, omdat [appellante] daar voldoende belang bij heeft. Het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter, dat de vorderingen van [appellante] afwees, wordt vernietigd. Het hof stelt dat [appellante] recht heeft op deze documenten om haar stellingen in de bodemzaak te onderbouwen. De vordering tot afgifte van andere documenten wordt afgewezen, omdat [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze bestaan. Het hof legt een dwangsom op voor het geval [geïntimeerde] niet aan het bevel voldoet. De proceskosten worden toegewezen aan [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.326.156/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/643882 / KG ZA 23/177
Arrest in kort geding van 7 mei 2024
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.P. Harten, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M. Prins, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] heeft in september 2019 de pizzeria van [geïntimeerde] in Den Haag overgenomen. Daarover is een geschil ontstaan tussen partijen en wordt een procedure gevoerd. Dit kort geding gaat over de vraag of [geïntimeerde] aan [appellante] documenten moet geven die zij wil gebruiken als bewijsstukken in die procedure.
1.2
Het hof oordeelt in dit arrest dat [geïntimeerde] [appellante] kopieën van de jaarstukken en btw aangiftes van zijn onderneming uit 2018 en 2019 moet verstrekken, omdat zij daar voldoende belang bij heeft. Het kort gedingvonnis van de voorzieningenrechter wordt daarom vernietigd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 april 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 23 maart 2023;
  • het arrest van dit hof van 16 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast, die is gehouden op 29 augustus 2023;
  • de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] .

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] heeft in 2019 de pizzeria en winkel van [geïntimeerde] aan de Wateringse Veld 122 in Den Haag overgenomen (hierna: de pizzeria). Partijen hebben hierover in september 2019 mondeling een overeenkomst gesloten (hierna: de overname-overeenkomst). [appellante] heeft ter uitvoering van die overeenkomst op 1 oktober 2019 een bedrag van € 48.000 contant betaald aan [geïntimeerde] .
3.2
In een document met de titel ‘Verklaring’ dat gedateerd is op 1 oktober 2019 en dat op of omstreeks 15 oktober 2019 is ondertekend door beide partijen (hierna: de overeenkomst van lening), is vermeld:
‘- [geïntimeerde] heeft [appellante] een lening verstrekt van € 17000,-.
- De lening is voor de inventaris overname van de winkel (...). De nieuwe huurder zal dit bedrag binnen 1 maand voldoen aan oude huurder.
- [appellante] heeft winkel aan de laan van Wateringse veld 122 te Den Haag overgenomen en heeft in verband hiermee ook de inventaris overgenomen. De betaling van de inventaris volgt alleen later, te weten binnen 1 maand voor 1 november 2019, totaal bedrag €17000,- te betalen door nieuwe huurder.’
3.3
[appellante] heeft de pizzeria per 1 november 2020 verkocht voor een bedrag van € 15.000, omdat de omzet tegenviel.
3.4
[geïntimeerde] heeft in een procedure bij de kantonrechter in Den Haag (hierna: de bodemzaak) betaling gevorderd van € 17.000, vermeerderd met kosten, uit hoofde van de in 3.2 beschreven overeenkomst van lening. In reconventie heeft [appellante] onder andere vernietiging van de overname-overeenkomst en de overeenkomst van lening gevorderd. [appellante] is bij vonnis van 16 februari 2023 in de bodemzaak veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 17.000 (als hoofdsom) te betalen. De reconventionele vorderingen zijn afgewezen. [appellante] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij dit hof.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard. Zij vordert daarin, samengevat, in de eerste plaats afgifte aan haar van documenten zoals aankoopbewijzen, facturen en betalingsbewijzen, waaruit blijkt dat de inventaris van de pizzeria bestond en eigendom was van [geïntimeerde] ten tijde van de overname. In de tweede plaats vordert [appellante] dat [geïntimeerde] de jaarcijfers, btw- en vpb-belastingaangiftes van zijn eenmanszaak over de jaren 2018 en 2019 aan haar afgeeft. Daarnaast vordert zij een dwangsom van € 500 per dag voor het geval [geïntimeerde] geen gehoor geeft aan de op te leggen bevelen en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
[appellante] stelt dat zij recht heeft op afgifte van deze documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat deze stukken als bewijs kunnen dienen voor haar stellingen in het hoger beroep in de bodemzaak. Die stellingen houden kort samengevat in dat [geïntimeerde] haar onder valse voorwendselen de overeenkomst van lening heeft laten ondertekenen. De overname-overeenkomst betrof de hele onderneming inclusief de inventaris. Partijen hebben geen afzonderlijke overeenstemming bereikt over een lening en/of koop van de inventaris voor € 17.000. De in de pizzeria aanwezige inventaris bleek naderhand bovendien geen eigendom te zijn van [geïntimeerde] , maar van de verhuurder en een leasemaatschappij, Polat. Voor zover de inventaris al eigendom van [geïntimeerde] was, had deze een veel lagere waarde dan € 17.000. Daarnaast heeft [geïntimeerde] [appellante] onjuist geïnformeerd over de gemiddelde dagomzet van de pizzeria. Die bleek veel lager te liggen dan € 500 à € 600, wat [geïntimeerde] als dagomzet had genoemd. Op basis van die onjuiste mededeling is [appellante] de overname-overeenkomst aangegaan. In de bodemzaak beroept [appellante] zich op grond van deze stellingen op bedrog, subsidiair op dwaling en meer subsidiair op non-conformiteit van de koop en toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overname-overeenkomst.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld. Zij heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet verplicht kan worden documenten over zijn verkrijging van de inventaris over te leggen, omdat hij heeft verklaard dat hij de pizzeria en de inventaris daarvan krachtens een mondelinge overeenkomst heeft overgenomen van de vorige eigenaar voor een prijs van € 60.000. Voor zover de stelling van [appellante] dat de inventaris (gedeeltelijk) toebehoort aan de verhuurder en Polat juist is, kan zij zich tot die partijen wenden voor bewijsstukken daarvan. Ten aanzien van de jaarstukken en belastingaangiftes is de voorzieningenrechter van oordeel dat [appellante] haar belang bij inzage in en afschrift van die stukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, omdat zij niet heeft kunnen uitleggen hoe die documenten haar stellingen voldoende kunnen onderbouwen in het licht van de verklaring van [geïntimeerde] dat hij weliswaar heeft medegedeeld dat de dagomzet € 500 à € 600 bedroeg, maar daarbij ook aan haar heeft verteld dat het grootste deel daarvan buiten de boeken om werd behaald.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij voert verschillende bezwaren tegen het vonnis aan. [appellante] vordert hetzelfde als bij de voorzieningenrechter.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellante] op het volgende: [appellante] heeft belang bij de gevorderde afgifte van documenten, omdat zij die stukken nodig heeft om haar stellingen in de bodemzaak te onderbouwen. [geïntimeerde] beschikt over de gevraagde jaarstukken en belastingaangiftes en het is onaannemelijk dat hij niet zou beschikken over een schriftelijke overeenkomst waarin de overname van de pizzeria door [geïntimeerde] van de vorige eigenaar is vastgelegd. De voorzieningenrechter is ten onrechte uitgegaan van mondelinge verklaringen van [geïntimeerde] ter zitting over de wijze waarop hij zelf de pizzeria zou hebben overgenomen en over de mededelingen die hij aan [appellante] zou hebben gedaan over de gemiddelde dagomzet.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen (ook wel exhibitie genoemd) van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Voor de door [appellante] gevorderde
afgiftevan documenten biedt artikel 843a Rv derhalve geen grond. Het hof zal de vordering daarom zo opvatten dat [appellante] bedoeld heeft verstrekking van kopieën (afschrift) van de genoemde documenten te vorderen.
6.2
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij door een rechtsbetrekking aan [appellante] is verbonden. De beoordeling spitst zich daarom toe op de vraag naar het rechtmatig belang bij exhibitie en het bestaan van bepaalde bescheiden.
Dagomzet
6.3
Met betrekking tot de vraag of [geïntimeerde] onjuiste en/of onvolledige mededelingen heeft gedaan over de gemiddelde dagomzet, vordert [appellante] exhibitie van jaarstukken, btw- en vpb-aangiftes. [geïntimeerde] heeft bestreden dat [appellante] een rechtmatig belang heeft bij deze bescheiden.
6.4
Bij de jaarstukken heeft [appellante] een rechtmatig belang, gelet op haar stellingen in de bodemzaak (zie 4.2). [geïntimeerde] heeft bevestigd dat hij € 500 à 600 als gemiddelde dagomzet heeft genoemd. Hij heeft daarbij verklaard dat hij ook zou hebben gezegd dat die omzet deels buiten de boeken om werd behaald, maar [appellante] betwist dat en stelt te beschikken over een geluidsopname van het gesprek met [geïntimeerde] . Tegen deze achtergrond heeft [appellante] belang bij bewijsstukken die onderbouwen dat de gestelde mededeling onjuist en/of onvolledig is. Zij heeft ook belang bij die stukken om het verschil te kunnen bepalen tussen de in de boeken verwerkte omzet van de pizzeria en het bedrag dat [geïntimeerde] haar heeft genoemd. De jaarstukken van [geïntimeerde] over de jaren 2018 en 2019, en met name de winst- en verliesrekening die daarvan onderdeel uitmaakt, zijn daarvoor relevant, zodat [appellante] een concreet en gerechtvaardigd belang heeft bij de exhibitie daarvan. Datzelfde geldt voor de btw-aangiftes van de pizzeria door [geïntimeerde] over 2018 en 2019.
6.5
[appellante] heeft ook exhibitie van aangiften vennootschapsbelasting gevorderd. [geïntimeerde] heeft er echter op gewezen dat die aangiften niet bestaan, omdat [geïntimeerde] een eenmanszaak dreef en de pizzeria niet door een vennootschap werd uitgebaat. [appellante] stelt zelf ook dat [geïntimeerde] de onderneming als eenmanszaak dreef. Het is dan ook onvoldoende aannemelijk dat er aangiften vennootschapsbelasting met betrekking tot de onderneming bestaan. Met betrekking tot die bescheiden wordt de vordering dus afgewezen.
Inventaris
6.6
Eén van de (subsidiaire) stellingen van [appellante] in de bodemzaak is dat de inventaris die zij van [geïntimeerde] heeft overgenomen, geen waarde van € 17.000 vertegenwoordigt. [appellante] heeft voor de onderbouwing van die stelling eveneens een rechtmatig belang bij de jaarstukken van 2018 en 2019, met name bij de balans met een waardering van de inventaris.
6.7
Het hof vat grief 1 van [appellante] zo op, dat zij daarin niet alleen grieft tegen de afwijzing van de vordering tot exhibitie van de jaarstukken, maar ook tegen de afwijzing van exhibitie van bewijsstukken van eigendomsverkrijging van de inventaris, hetzij in de vorm van een schriftelijke overname-overeenkomst, hetzij in de vorm van een betalingsbewijs van € 60.000 voor die overname. In zoverre slaagt die grief niet. [appellante] heeft voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dergelijke bescheiden bestaan. De overname-overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] is mondeling tot stand gekomen. Waarom het dan hoogst onaannemelijk zou zijn dat [geïntimeerde] met zijn eigen voorman ook een mondelinge overeenkomst heeft gesloten en geen betalingsbewijs daarvan meer heeft, heeft [appellante] niet uitgelegd. [appellante] stelt ook niet dat er aanwijzingen zijn dat de inventaris op een andere manier door [geïntimeerde] is verworven dan krachtens een overname van de vorige eigenaar, zodat ook onvoldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] beschikt over andere aankoopbewijzen, facturen en/of betalingsbewijzen van (delen van) de inventaris. De gevorderde exhibitie van dergelijke documenten kan dan ook niet worden toegewezen.
Conclusie en proceskosten
6.8
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot het verstrekken van afschriften van de jaarstukken van de onderneming van [geïntimeerde] die (geheel of gedeeltelijk) betrekking hebben op de jaren 2018 en 2019, zal worden toegewezen. Ook van de btw-aangiftes van die onderneming uit 2018 en 2019 moet [geïntimeerde] afschrift verstrekken.
6.9
[appellante] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt bevolen binnen drie dagen na dit arrest aan een exhibitie-bevel te voldoen. Die termijn is te kort, gelet op de mate van spoedeisendheid. Het hof is er ambtshalve mee bekend dat [appellante] in de bodemzaak al een memorie van grieven heeft genomen. De bodemzaak staat nu voor beraad partijen, nadat [geïntimeerde] zijn memorie van antwoord heeft genomen. Het hof acht een termijn van een week proportioneel. Die termijn zal ingaan vanaf de datum van betekening van dit arrest, niet vanaf de datum van uitspraak van het arrest.
6.1
Aan het bevel zal een dwangsom worden verbonden van € 100 per dag met een maximum van € 5.000. Een dwangsom van € 500 per dag acht het hof niet proportioneel.
6.11
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] deels slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen. Vanwege de gedeeltelijke toewijzing van de vordering geldt [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij en kan de proceskostenveroordeling van [appellante] in het vonnis ook niet in stand blijven. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in dit hoger beroep.
6.12
De proceskosten van [appellante] in eerste aanleg worden begroot op € 314 aan griffierecht en € 1.079 aan salaris advocaat derhalve in totaal € 1.393.
6.13
De proceskosten van [appellante] in dit hoger beroep worden begroot op € 343 aan griffierecht, € 2.428 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II) en € 178 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing), derhalve in totaal € 2.949.
6.14
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 23 maart 2023;
en opnieuw rechtdoende:
  • beveelt [geïntimeerde] om binnen een week na betekening van dit arrest aan [appellante] afschrift te verstrekken van de jaarstukken, waaronder in ieder geval de winst- en verliesrekening en de balans, die betrekking hebben op (delen van) de jaren 2018 en 2019 en de btw-aangiftes over die jaren van zijn eenmanszaak ‘HHDS pizzeria’, alles op straffe van een dwangsom van € 100 per dag van niet-naleving van dit bevel, met een maximum van € 5.000;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.393, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [geïntimeerde] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 2.949, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [geïntimeerde] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerde] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [geïntimeerde] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.M. Bus, J.E.H.M. Pinckaers en H.M.H. Speyart van Woerden en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.