ECLI:NL:GHDHA:2024:741

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
BK-22/1225
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en historische nieuwprijs van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van belanghebbende, een B.V., werd verminderd. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk vastgesteld op € 3.162, maar na bezwaar door belanghebbende werd deze verlaagd tot € 2.616. De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag verder moest worden verlaagd tot € 2.324, omdat de historische nieuwprijs van het voertuig, een Audi Q5, correct was vastgesteld op € 121.943. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de Rechtbank ten onrechte geen waardevermindering door schade in aanmerking had genomen en dat de historische nieuwprijs niet juist was vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 was de Inspecteur aanwezig, maar belanghebbende en haar gemachtigde waren afwezig. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank de historische nieuwprijs correct had vastgesteld en dat de argumenten van de Inspecteur niet overtuigend waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen aan de Inspecteur. De uitspraak werd op 11 april 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1225

Uitspraak van 11 april 2024

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 oktober 2022, nummer SGR 21/1587.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 3.162 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.616.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 360. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
” De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.324;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft op 2 februari 2024 gereageerd op het hoger beroep. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota en nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 februari 2024. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan ter zake van de registratie van een voertuig van het merk Audi, model Q5 type 3.0, TFSI SQ5 Quattro, 5-drs SUV, automaat (de auto). Hierbij heeft belanghebbende gebruikgemaakt van het taxatierapport van het [naam] van 27 december 2019. In de aangifte is de handelsinkoopwaarde bepaald aan de hand van de XRAY-koerslijst en is rekening gehouden met een waardevermindering in verband met schade aan de auto ten bedrage van € 11.822 (€ 12.072 schade min een correctie van € 250 voor acceptabele gebruikssporen). De CO2-uitstoot is bepaald op 195 gram per kilometer op basis van de NEDC-methode en het Duitse kentekenbewijs. Voorts is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 117.297.
2.2.
Belanghebbende heeft de auto getoond bij Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In het daarvan opgestelde rapport is geen schade opgenomen. DRZ is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 119.194.
2.3.
Met dagtekening 29 mei 2020 heeft de Inspecteur een kennisgeving naheffingsaanslag bpm verzonden. In de daarbij gevoegde berekening is een PGA-waarde (privégebruik auto) van € 121.943 vermeld. Deze waarde bestaat uit de netto catalogusprijs van € 77.881, een bedrag aan bruto bpm van € 27.707 en het bedrag aan btw van € 16.355.
2.4.
De naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 2.616. Daarbij is niet langer uitgegaan van de handelsinkoopwaarde volgens de XRAY-koerslijst, maar van de handelsinkoopwaarde volgens de koerslijst van EurotaxGlass’s. Op deze waarde is een correctie van 15% toegepast. De Inspecteur is uitgegaan van de historische nieuwprijs die DRZ heeft berekend, € 119.194. Bij de uitspraak op bezwaar is tevens een vergoeding toegekend voor de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
”6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen en of verweerder is uitgegaan van de juiste historische nieuwprijs. Tevens is in geschil of het DRZ-rapport waarde toekomt.
7. De rechtbank stelt voorop dat het verweerder vrij staat een deskundige naar eigen keuze in te schakelen om de waarde van de auto te bepalen. Dat, zoals eiseres stelt, de hertaxatie door DRZ niet kan dienen als bewijs, acht de rechtbank niet aannemelijk. Op een vestiging van DRZ kan een waardevaststelling onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd. De opname door DRZ is geschikt voor controle van de aangifte Bpm. De stelling van eiseres dat de hertaxateur van DRZ zijn werkzaamheden niet onafhankelijk en niet onpartijdig uitvoert, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de partijdigheid of vooringenomenheid van de hertaxateur aan te kunnen nemen. De medewerkers van DRZ zijn als deskundig te beschouwen. Derhalve is ook niet noodzakelijk dat de medewerker van DRZ die de taxatie heeft uitgevoerd met naam en toenaam in het rapport wordt genoemd om zo de deskundigheid van deze specifieke persoon te kunnen toetsen. Dat de taxateur niet staat ingeschreven in een register van erkende taxateurs en in dienst is bij DRZ, brengt op zichzelf en ook in combinatie met elkaar niet mee dat sprake is van een ondeugdelijke taxatie. Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit volgt dat verweerder, door DRZ in te schakelen, onzorgvuldig heeft gehandeld.
8. De bewijslast dat sprake is van waardevermindering ten gevolge van schade rust op eiseres. Daartoe heeft eiseres gewezen op de bevindingen van het taxatiebureau. Ter zitting heeft eiseres een aantal uitvergrotingen overgelegd van foto’s uit het door het taxatiebureau opgestelde taxatierapport. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er daarmee niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de auto ten tijde van het doen van aangifte schade had die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. De rechtbank weegt daarbij mee dat door DRZ geen schade is aangetroffen en dat de foto’s onvoldoende uitsluitsel geven.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de lease-branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
10. Volgens eiseres is de historische nieuwprijs € 121.943. Hij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto-catalogusprijs van € 77.881, de omzetbelasting van € 16.355 en de bruto Bpm van € 27.707 op basis van een CO2-uitstoot van 195 gram per kilometer. Volgens verweerder moet worden uitgegaan van een lagere uitstoot van 189 gram per kilometer, omdat de referentieauto van de gebruikte koerslijst die uitstoot heeft.
11. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot van de referentieauto, maar van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de auto 195 gram per kilometer bedraagt en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 27.707 is. Dat betekent dat eiseres zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 121.943 bedraagt. Het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 20221 leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat arrest ziet op een juridisch en feitelijk andere situatie. Het standpunt van eiseres dat de PGA-waarde niet kan afwijken van de historische nieuwprijs behoeft geen behandeling aangezien de PGA-waarde en historische nieuwprijs in deze zaak gelijk zijn. Met inachtneming van een historische nieuwprijs van € 121.943 heeft de rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.324.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
13. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het bezwaarschrift is op 4 november 2020 door verweerder ontvangen en onderhavige uitspraak is gedaan op 11 oktober 2022. Tussen het indienen van het bezwaarschrift en deze uitspraak is dan ook minder dan twee jaar verstreken, zodat de redelijke termijn niet is overschreden.
14. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds door verweerder aan eiseres toegekend.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In het hoger beroep van de Inspecteur is in geschil of de Rechtbank is uitgegaan van de juiste historische nieuwprijs ter berekening van de afschrijving en dus de verschuldigde bpm.
4.2.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Rechtbank heeft de historische nieuwprijs van € 121.943 (= € 77.881 + € 16.355 + € 27.707) naar juistheid vastgesteld (HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1714). Derhalve is het gelijk op dit punt aan belanghebbende.
5.2.
In zijn pleitnota naar aanleiding van het onder 5.1 genoemde arrest is de Inspecteur ingegaan op de handelsinkoopwaarde van de auto en heeft hij het standpunt ingenomen dat belanghebbende er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken wat de afwijkingen van de auto ten opzichte van de referentieauto doen met de netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde. Belanghebbende is niet uitgegaan van de beste referentieauto en het taxatierapport van belanghebbende kan, onder andere door het ontbreken van een inkoopfactuur, niet dienen. Het rapport is materieel niet concludent. Uitgaande van het marktonderzoek in het taxatierapport van belanghebbende is de handelsinkoopwaarde € 58.458. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog.
5.3.
De Inspecteur heeft aanvankelijk € 3.162 nageheven. In de uitspraak op bezwaar is de Inspecteur belanghebbende gedeeltelijk tegemoetgekomen. Zo is de Inspecteur niet langer uitgegaan van de handelsinkoopwaarde volgens de XRAY-koerslijst (€ 58.162), maar heeft hij de handelsinkoopwaarde vastgesteld volgens de koerslijst van EurotaxGlass’s met bijstellingen van 15% (€ 58.811). In de pleitnota heeft de Inspecteur opgemerkt dat DRZ is uitgegaan van de referentieauto waarvan de eigenschappen het dichtst tegen die van de auto aanleunen. De Inspecteur kan op dit expliciet ingenomen standpunt niet terugkomen. Dat de netto catalogusprijs niet zou kloppen, heeft de Inspecteur alleen met algemene argumenten onderbouwd. Deze argumenten overtuigen het Hof niet, alleen al niet omdat de Inspecteur in de pleitnota ook heeft aangegeven dat DRZ van de juiste opties is uitgegaan en de Rechtbank is uitgegaan van de netto catalogusprijs die DRZ in zijn rapport had opgenomen. Ook hierop kan de Inspecteur met goed fatsoen niet terugkomen.
5.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Rechtbank de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag heeft verminderd. Het hoger beroep van de Inspecteur faalt.
5.5.
Het Hof komt niet toe aan de overige geschilpunten.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- gelast dat van de Inspecteur bij het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 11 april 2024 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Van Dongen.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.