In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een deelgeschilbeschikking van de kantonrechter, waarin zijn verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de zaak zich niet leende voor behandeling als deelgeschil, omdat er al een eindvonnis was gewezen in de bodemprocedure die door [appellant] was aangespannen. Dit eindvonnis, dat op 12 augustus 2022 werd uitgesproken, had betrekking op dezelfde vordering en werd door het hof bekrachtigd in het arrest van 30 april 2024. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende belang had bij het hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, aangezien de bodemprocedure al inhoudelijk was behandeld en het eindvonnis was gewezen. Het hof verklaarde [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en wees de verzoeken van beide partijen om proceskostenveroordeling af, omdat er geen nieuw onderwerp aan de orde was in het hoger beroep. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 30 april 2024.