3.1De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen zijn partijen niet opgekomen, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt neemt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
[appellant], geboren op [geboortedatum], is op 8 juni 2011 slachtoffer geworden van mishandeling door [collega], een collega met wie hij in een shoarmazaak werkte. Hij heeft hierdoor armletsel opgelopen, te weten een gecompliceerde Monteggia fractuur (elleboogbreuk) links.
[verweerster] is advocaat. Volgens de website van haar kantoor is zij gespecialiseerd in het strafrecht en het personen- en familierecht.
[collega] is ter zake van deze mishandeling strafrechtelijk vervolgd.
[appellant] heeft [verweerster] ingeschakeld om hem bij te staan in het verhalen van zijn schade op [collega].
[verweerster] heeft op 13 september 2011 een toevoeging aangevraagd voor [appellant] met als omschrijving van de zaak; “cliënt is slachtoffer en wenst zich te stellen als benadeelde partij”.
Bij faxbericht van (eveneens) 13 september 2011 schreef [verweerster] aan het arrondissementsparket Rotterdam:
“Tot mij wendde zich de heer [appellant] met het vriendelijke verzoek hem bij te staan in voormelde zaak.
Cliënt is in voormelde zaak slachtoffer en wenst zich als benadeelde partij te stellen.
Vriendelijk verzoek ik u mij als advocaat van de heer [appellant] te registreren en mij – zodra een datum bekend is van de strafzitting – te informeren over de zittingsdatum.”
Bij brief van 21 mei 2012 schreef [verweerster] aan het arrondissementsparket Rotterdam:
“Telefonisch vernam ik dat in vermelde (…) zaak de strafzitting inmiddels heeft plaatsgevonden. Zowel cliënt als ik hebben voor deze zitting geen oproep ontvangen.
(…)
Cliënt betreurt dezer kwestie zeer, aangezien hij niet in de gelegenheid is gesteld aan te geven wat het misdrijf met hem heeft gedaan en dat hij zijn vordering niet heeft kunnen indienen.
Tevens vernam ik dat de heer [collega] (…) hoger beroep heeft ingediend tegen het vonnis.
Graag verneem ik van u of de mogelijkheid bestaat voor cliënt zijn vordering bij het Gerechtshof in te dienen. (…).”
Bij brief van 2 november 2012, met afschrift aan de advocaat van [collega], schreef [verweerster] aan de strafgriffie van dit hof:
“(…)
Bijgaand zend ik u tevens het voegingsformulier benadeeld partij (…) met het vriendelijke verzoek deze in behandeling te nemen. Ik zal ten tijde van de zitting nog een korte nadere toelichting geven.
Een afschrift van deze fax met bijlagen zend ik tevens aan de advocaat van de heer [collega], mr (…).”
i. Op het bijgevoegde
“Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces”van 2 november 2012 is het volgende vermeld:
“4a Welke gevolgen heeft het voorval voor u gehad?
beschadigde kleding
gebroken elleboog, blijvende schade aan elleboog
4b Gegevens over de schade
De totale schade bestaat uit de volgende posten
Omschrijving Bijlagen Bedrag
1. Jas nr. € 100,=
2. Shirt nr. € 75,=
3. broek nr. € 75,=
4. immateriële schade nr. € 1000,=
(…)
12. Kosten voor rechtsbijstand nr. 190,50 € 190,50
Totaal € 1440,50
(…)
Voor de overige schade worden alle rechten voorbehouden.”
De strafzitting bij het hof die gepland was op 5 november 2012 heeft niet plaatsgevonden, omdat [collega] het hoger beroep voordien introk.
Op 13 januari 2017 schreef [verweerster] aan [appellant]:
“Op jouw verzoek zend ik je bijgaand (*) jouw dossiers, waarvan ik geen kopie behoud. Als je vragen hebt kun je me natuurlijk bellen. (…)”
In februari 2017 heeft [appellant] in verband met zijn schade contact opgenomen met Advokatenkollektief Rotterdam. Het advokatenkollektief heeft – na correspondentie met [verweerster] – de zaak van [appellant] niet in behandeling genomen, omdat het van mening was dat de civielrechtelijke vordering tegen [collega] was verjaard.
[verweerster] heeft vervolgens het OM verzocht om een tegemoetkoming voor het niet oproepen van [appellant].
Bij brief van 31 augustus 2017 schreef het arrondissementsparket Rotterdam aan [verweerster]:
“In uw mail van 22 augustus 2017 heeft u, namens [appellant], verzocht om een tegemoetkoming, omdat [appellant] door een nalatigheid van het Openbaar Ministerie niet in staat zou zijn gesteld de schade van € 1.440,50 die hij ten gevolge van een strafbaar feit heeft geleden in het strafproces vergoed te krijgen.
Het komt voor dat een slachtoffer een verzoek doet om zich te voegen in het strafgeding, maar dat dit verzoek door een nalaten van het Openbaar Ministerie niet behandeld wordt in de strafzaak. In dit soort gevallen kan een tegemoetkoming voor het ontstane ongemak worden aangeboden omdat een relatief eenvoudige mogelijkheid tot verhaal verloren is gegaan. Ik wijs er echter met nadruk op dat de Staat niet aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer ten gevolge van het strafbaar feit heeft geleden. Deze schade is immers niet als gevolg door een nalaten van de officier van justitie ontstaan. Het recht op schadevergoeding van de dader, die hiervoor aansprakelijk is, is niet verloren gegaan.(…)
Nu in uw geval gebleken is dat voeging beoogd was en toewijzing van de vordering mogelijk is, ken ik [appellant] een tegemoetkoming toe. De hoogte van de tegemoetkoming is gerelateerd aan het griffierecht dat u verschuldigd zou zijn als u alsnog de schade langs civielrechtelijke weg op de dader zou willen verhalen.
U stelt dat [appellant] een schade heeft geleden van € 1.440.50. Na bestudering van het dossier en uw vordering acht ik dit bedrag echter te hoog, omdat met betrekking tot de schade aan de kleding (…) geen bewijsstukken zijn bijgevoegd. Ik heb het ondersteuningsprogramma van het Openbaar Ministerie (…) hiervoor geraadpleegd en dit programma komt uit op een materieel schadebedrag van € 162,00. De immateriële schade wordt bepaald op € 1.045,00. Op basis hiervan kom ik tot het oordeel dat het redelijk is de schade van [appellant] vast te stellen op € 1.207,00 (…)
Gezien de hoogte van de vordering ken ik [appellant] het bedrag van € 223,00 + € 181,05 [15% van de vastgestelde schade] = € 404,50 toe als tegemoetkoming.
Bijgaand treft u een verklaring van finale kwijting aan. Een verklaring van finale kwijting is een overeenkomst waarin is vastgelegd dat [appellant] niets meer vordert nadat de tegemoetkoming aan hem betaald is. (…)”
Bij e-mail van 7 september 2017 schreef [verweerster] aan [appellant]:
“Zojuist spraken we elkaar kort over het voorstel van het OM. Je gaf aan dat je me volgende week laat weten of je hiermee akkoord bent.
Verder gaf je aan dat je wellicht nog de schade op de heer [collega] wil verhalen. Eerder heb je aangegeven niet de schade meer te willen verhalen op de heer [collega], maar op de staat. Je had hiervoor je redenen. Je hebt hierop ook niet meer het dossier aan mij teruggegeven om een eventuele procedure te kunnen starten.
Voor wat betreft de vordering op de heer [collega] ben je ervan op de hoogte dat er een discussie bestaat of de verjaringstermijn wel of niet is gestuit. (…)
Ik heb je zojuist wederom geadviseerd het bedrag van het OM te aanvaarden. Tevens heb ik aangegeven je hierna niet meer te zullen vertegenwoordigen . Je zult dan ook een andere advocaat moeten zoeken. Ik geef je mee dat – mocht je in tegenstelling tot je eerdere besluit – alsnog der heer [collega] willen dagvaarden je dit voor 2 november a.s. dient te voldoen. Anders is je vordering op de heer [collega] in ieder geval verjaard.”
Bij brief van 21 februari 2018 van zijn toenmalige advocaat heeft [appellant] [verweerster] aansprakelijk gesteld. In de brief was het volgende vermeld:
“U heeft cliënt bijgestaan in de strafrechtelijke procedure tegen de heer [collega]. Cliënt stelt zich op het standpunt dat u hem bij de vervolgstappen in een civiele procedure niet adequaat heeft bijgestaan en hierdoor de mogelijkheid heeft ontnomen om de heer [collega] aan te spreken voor de schade aan de zijde van cliënt.
Cliënt wilde namelijk de heer [collega] in een civiele procedure betrekken voor de schade die de heer [collega] hem heeft berokkent, echter is dit vanwege verjaring van de schadevordering niet meer mogelijk. U stelt zich op het standpunt dat de verjaring van de schadevordering door u tijdig is gestuit middels het faxbericht
d.d. 2 november 2012. (…)
Na bestudering van de aanwezige stukken, kan ik u namens cliënt berichten dat uw fax geen stuiting is van de verjaring, nu deze in beginsel niet gericht was aan de heer [collega] maar aan het gerechtshof Den Haag en u deze enkel in kopie heeft verzonden aan de advocaat die de heer [collega] destijds bijstond. Voorts blijkt dit
geen ondubbelzinnige mededeling waaruit voor de heer [collega] duidelijk is op welke vordering u doelt. (…)
Daarnaast had op grond van artikel 3:316 lid 1 de verjaring gestuit moeten worde door het instellen van een eis of door het instellen van iedere andere daad van rechtsvervolging aan de zijde van de heer [appellant], dit wel in de vereiste vorm en door een stuitingshandeling conform artikel 3:317 lid 1 BW, zoals hierboven beschreven.
(…)
U had voor het verhalen van de schade tevens een civielrechtelijke handeling moeten verrichten. Dit heeft u nagelaten.
Tijdens een telefonisch onderhoud heeft u aangegeven dat cliënt constant van richting veranderde met zijn wensen. Juist dan had het op uw pad gelegen cliënt te wijzen op de gevolgen van de verjaring van zijn rechtsvordering. (…)
Derhalve stelt cliënt u aansprakelijkheid voor de materiële en immateriële schade.(…)”.
[verweerster] heeft aansprakelijkheid ontkend.