ECLI:NL:GHDHA:2024:696

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.335.503/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van een voorlopig getuigenverhoor in het kader van een deelgeschilprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kosten van een voorlopig getuigenverhoor. De kantonrechter had eerder een verzoek van de verzoeker tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten moest dragen. De verzoeker was van mening dat deze beslissing onterecht was, omdat hij door de proceskostenveroordeling niet in staat was om de kosten van het voorlopig getuigenverhoor bij de wederpartijen in rekening te brengen. De wederpartijen waren in een deelgeschilprocedure hoofdelijk aansprakelijk bevonden voor de schade die de verzoeker had geleden door een arbeidsongeval.

In het hoger beroep heeft de verzoeker verzocht om bevestiging van de bestreden beschikking, maar zonder beslissing over de proceskosten. De wederpartijen hebben in hun verweer verzocht om de verzoeker te veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht de proceskosten had gecompenseerd, omdat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk was na het verkrijgen van de gewenste informatie. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeker veroordeeld in de kosten van het principale beroep, terwijl AW in de kosten van het incidentele beroep werd veroordeeld, maar deze kosten werden begroot op nihil.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder kosten van een voorlopig getuigenverhoor voor vergoeding in aanmerking komen en bevestigt dat de beslissing van de kantonrechter over de proceskosten terecht was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
zaaknummer: 200.335.503/01
zaaknummer rechtbank Rotterdam: 10463373 / VZ VERZ 23-5045
beschikking van 14 mei 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal beroep,
verweerder in incidenteel beroep,
advocaat: mr. A.P. Hovinga, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen

1.ACCESS WORLD (VLISSINGEN) B.V.,

gevestigd te Vlissingen,
verweerster in principaal beroep,
verzoekster in incidenteel beroep,
advocaat: mr. B. Filippo, kantoorhoudend te Rotterdam,
2.
FLEXCRAFT AXIDUS UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Maasdijk, gemeente Westland,
verweerster in principaal beroep,
advocaat: mr. H.J.D. ter Waarbeek, kantoorhoudend te Zevenaar.
Partijen worden hierna respectievelijk [verzoeker] , AW en Flexcraft genoemd.

1.De zaak in het kort

De kantonrechter heeft een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Verzoeker is van mening dat de kantonrechter ten onrechte een beslissing heeft gegeven over de proceskosten ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor. Hij voert onder meer aan dat hij door de proceskostenveroordeling niet in staat is om de proceskosten gemoeid met het verzoek voorlopig getuigenverhoor, bij de wederpartijen in rekening te brengen. Die wederpartijen zijn in een (gelijktijdige) beschikking in een deelgeschilprocedure hoofdelijk aansprakelijk jegens verzoeker bevonden, in verband met een arbeidsongeval. Vallen kosten ten aanzien van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor binnen het bereik van artikel 1019aa Rv. (kosten deelgeschilprocedure)?

2.Procesverloop in hoger beroep

[verzoeker] is bij beroepschrift (met producties), ontvangen ter griffie van het hof op
7 december 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 11 september 2023 onder bovenvermeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
Op 28 maart 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep tevens inhoudend incidenteel appel, met producties, van AW ingekomen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 2 april 2024. Bij die gelegenheid hebben de hiervoor genoemde drie advocaten het woord gevoerd, mr. Filippo aan de hand van een pleitnota. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Beoordeling

3.1.
[verzoeker] heeft bij de kantonrechter op de voet van artikel 186 Rv. een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend, gericht tegen AW en Flexcraft. De kantonrechter heeft dat verzoek afgewezen in de bestreden beschikking. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2.
Het is uitsluitend deze laatste beslissing over de proceskosten waarop het hoger beroep (zowel het principale als het incidentele beroep) in deze zaak betrekking heeft.
3.3.
Het beroepschrift van [verzoeker] strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bevestigen, maar daarbij geen beslissing zal geven over de proceskosten. Hij verzoekt het hof voorts om geen beslissing te geven over de kosten van het hoger beroep.
3.4.
De achtergrond van dit hoger beroep van [verzoeker] is dat de beslissing van de kantonrechter om de kosten ten aanzien van het voorlopig getuigenverhoor te compenseren in zijn visie eraan in de weg staat dat hij deze kosten als buitengerechtelijke kosten in rekening brengt bij AW en Flexcraft in het kader van de buitengerechtelijke afhandeling van de door hem geleden letselschade.
3.5.
AW en Flexcraft concluderen in het principale beroep tot, kort gezegd, verwerping van dat beroep. AW concludeert in het incidentele beroep dat [verzoeker] alsnog zal worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. AW heeft daarnaast verzocht [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep te veroordelen.
3.6.
[verzoeker] heeft ter zitting in hoger beroep volhard in zijn standpunt, waarin ligt besloten dat het hof het incidentele beroep verwerpt. Subsidiair heeft hij verzocht AW en Flexcraft te veroordelen tot vergoeding van zijn werkelijke proceskosten.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
3.8.
Het hof zal de bestreden beschikking voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Dat betekent dat zowel het principale beroep van [verzoeker] als het incidentele beroep van AW ongegrond is. Het hof licht deze beslissing hierna toe.
3.9.
Bij beschikking van eveneens 11 september 2023 heeft de kantonrechter tussen dezelfde partijen ( [verzoeker] als verzoeker, AW en Flexcraft als verweersters) in een deelgeschilprocedure voor recht verklaard dat AW en Flexcraft op grond van artikel 7:658 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover [verzoeker] voor de ten gevolge van het arbeidsongeval van 25 juni 2019 door hem geleden en nog te lijden schade. De kantonrechter heeft de kosten van [verzoeker] zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv. begroot op € 4.162,19 inclusief 21% btw. AW en Flexcraft zijn veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [verzoeker] .
3.10.
In de bestreden beschikking (betreffende het voorlopig getuigenverhoor) heeft de kantonrechter overwogen dat, gelet op de toewijzing van de verzochte verklaring voor recht in de deelgeschilprocedure, [verzoeker] geen belang meer heeft bij zijn verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor. De inzet van dat voorlopig getuigenverhoor was immers te bewijzen dat [verzoeker] op 25 juni 2029 werkzaam was bij Access World en dat hij daar letsel opliep door een ongeval met een heftruck.
3.11.
Aan het principale beroep van [verzoeker] ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat de kosten betreffende de behandeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv. voor vergoeding door AW en Flexcraft in aanmerking komen. Deze opvatting is onjuist. Deze bepaling behelst een voorziening voor de kosten “bij de behandeling van het verzoek”, dat wil zeggen een verzoek om een deelgeschilbeslissing als bedoeld in artikel 1019w Rv. Het (afzonderlijk ingediende) verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is niet een zodanig verzoek. De kantonrechter heeft daarom terecht aanleiding gezien in de bestreden beschikking een beslissing over de proceskosten te geven. Daaraan doet niet af dat [verzoeker] niet om een beslissing over de kosten had gevraagd. Een proceskostenveroordeling kan immers ook ambtshalve worden uitgesproken (art. 289 Rv.; zie HR 24 oktober 1997, NJ 1998/68) en bovendien heeft de wederpartij van [verzoeker] , AW, wel om een proceskostenveroordeling gevraagd (aanvullend verweerschrift in eerste aanleg onder 5.6). De grief van [verzoeker] faalt daarom.
3.12.
Het hof acht de beslissing van de kantonrechter te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt juist. [verzoeker] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat AW en Flexcraft niet met de nodige voortvarendheid hebben gereageerd op zijn verzoek om informatie over de toedracht van het ongeval, in het bijzonder het verzoek om toezending van het daarvan opgemaakte ongevallenrapport. De wens van [verzoeker] om meer duidelijkheid over de toedracht te verkrijgen alvorens de deelgeschilprocedure te beginnen, was redelijk. Het valt ook te begrijpen dat [verzoeker] op een gegeven moment niet langer wenste te wachten met de indiening van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Daartegenover staat dat [verzoeker] niet voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom handhaving van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor nog noodzakelijk was nadat hij eenmaal, na indiening van dat verzoek, over de verlangde informatie beschikte. Onder deze omstandigheden bestond inderdaad aanleiding tot de uitgesproken kostencompensatie. De grief van AW faalt daarom eveneens.
3.13.
Ter zitting in hoger beroep heeft [verzoeker] subsidiair gevraagd om een veroordeling van AW en Flexcraft in de werkelijke proceskosten. Dit verzoek is niet toewijsbaar reeds omdat daarvoor in dat stadium van de procedure geen plaats meer was.
3.14.
Overigens vermag het hof niet in te zien dat de werkelijk gemaakte advocaatkosten, voor zover redelijk, door het uitspreken van een beslissing over de proceskosten niet meer op enigerlei wijze onderdeel uit zouden kunnen maken van een (integrale) minnelijke regeling tussen partijen in deze letselschadezaak. De stelling dat het meeste werk feitelijk is verricht bij het inleiden van de eerste – de onderhavige – procedure (bladzijde 5, voorlaatste alinea van het beroepschrift) komt het hof niet als onaannemelijk voor.
3.15.
Het hof zal de bestreden beschikking voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. In overeenstemming met het voorgaande, zal het hof in deze beschikking een beslissing geven over de kosten van het hoger beroep. [verzoeker] zal worden veroordeeld in de kosten van het principale beroep, AW in de kosten van het incidentele beroep. Deze laatste kosten zullen echter worden begroot op nihil. Aan te nemen is dat de instelling van het incidentele beroep niet tot extra kosten aan de zijde van [verzoeker] heeft geleid.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het principale beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van AW op € 783,- wegens verschotten en € 2.428,- wegens salaris, en aan de zijde van Flexcraft op € 1.214,- wegens salaris;
veroordeelt AW in de kosten van het incidentele beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, P.M. Verbeek en K. Engel, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.