Op 10 april 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een demonstrant van Extinction Rebellion, die werd beschuldigd van lokaalvredebreuk. De verdachte had op 9 juli 2022 samen met anderen gedemonstreerd in een ING-vestiging te Den Haag. Tijdens de demonstratie weigerde de verdachte het pand te verlaten, ondanks herhaalde verzoeken van de ING-medewerker en de politie. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 225,00, maar zij ging in hoger beroep.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich wederrechtelijk in het besloten lokaal bevond en niet op de vordering van de rechthebbende is vertrokken. De verdediging voerde aan dat de vervolging een schending was van het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, zoals vastgelegd in het EVRM. Het hof erkende het belang van het demonstratierecht, maar oordeelde dat dit recht niet onbeperkt is en dat de politie en justitie gerechtigd zijn om in te grijpen wanneer een demonstrant een strafbaar feit pleegt.
Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg, verklaarde het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de geringe ernst van het feit en de vreedzame aard van de demonstratie. Het hof benadrukte dat de politie en het openbaar ministerie minder verstrekkende maatregelen hadden kunnen treffen, maar dat dit niet afdeed aan de wederrechtelijkheid van het gedrag van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.