ECLI:NL:GHDHA:2024:566

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
22-002296-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een demonstrant van Extinction Rebellion wegens lokaalvredebreuk tijdens een protest bij ING

Op 10 april 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een demonstrant van Extinction Rebellion, die werd beschuldigd van lokaalvredebreuk. De verdachte had op 9 juli 2022 samen met anderen gedemonstreerd in een ING-vestiging te Den Haag. Tijdens de demonstratie weigerde de verdachte het pand te verlaten, ondanks herhaalde verzoeken van de ING-medewerker en de politie. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 225,00, maar zij ging in hoger beroep.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich wederrechtelijk in het besloten lokaal bevond en niet op de vordering van de rechthebbende is vertrokken. De verdediging voerde aan dat de vervolging een schending was van het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering, zoals vastgelegd in het EVRM. Het hof erkende het belang van het demonstratierecht, maar oordeelde dat dit recht niet onbeperkt is en dat de politie en justitie gerechtigd zijn om in te grijpen wanneer een demonstrant een strafbaar feit pleegt.

Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg, verklaarde het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de geringe ernst van het feit en de vreedzame aard van de demonstratie. Het hof benadrukte dat de politie en het openbaar ministerie minder verstrekkende maatregelen hadden kunnen treffen, maar dat dit niet afdeed aan de wederrechtelijkheid van het gedrag van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002296-22
Parketnummer: 09-171583-22
Datum uitspraak: 10 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 225,00 subsidiair 4 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 9 juli 2022 te 's-Gravenhage in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, het Tournooiveld 6 bij de ING Bank, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 150,00 met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd reeds nu daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks9 juli 2022 te 's-Gravenhage in
de woning,het besloten lokaal
en/of het besloten erf, het Tournooiveld 6
,bij de ING Bank
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik
,wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met de aanhouding, vrijheidsberoving en strafrechtelijke vervolging van de verdachte een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op de artikelen 19 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en 10 en 11 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Genoemde beperkende maatregelen zijn namelijk niet ‘necessary in a democratic society’. Bovendien voldoet een strafrechtelijke vervolging niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Nu sprake is van schending van de artikelen 19 en 21 IVBPR en 10 en 11 EVRM wordt verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het recht om te demonstreren is, zeker in een democratische samenleving, een belangrijk recht dat beschermd moet worden door de overheid. Maar niet ten koste van alles, want er spelen ook belangen en rechten van anderen, die net zo goed door de overheid moeten worden beschermd. Dat betekent dat, als een demonstrant zijn recht om te demonstreren uitoefent en daarbij een strafbaar feit pleegt, politie en justitie mogen ingrijpen. Hoe ze ingrijpen, zal van demonstratie tot demonstratie verschillen. Steeds zullen alle belangen die spelen goed moeten worden afgewogen, waarbij het recht om te demonstreren zwaar weegt en dus niet te snel beperkt mag worden. Als de politie uiteindelijk besluit dat het nodig is om een einde te maken aan het strafbare feit, mag de politie dat doen. Van het openbaar ministerie wordt verlangd dat vervolgens alle belangen zorgvuldig worden afgewogen, voordat een demonstrant ook daadwerkelijk wordt vervolgd voor het strafbare feit dat tijdens het demonstreren is gepleegd.
Het is dan aan de rechter om bij het bepalen van de op te leggen straf te kijken of er naast het ingrijpen door de politie en het openbaar ministerie nog ruimte is voor het opleggen van een straf of maatregel. Het kan niet zo zijn dat het enkele feit dat een demonstrant is aangehouden, opgepakt, verhoord en vervolgd, maakt dat de demonstrant moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het tenlastegelegde wetsartikel in dat geval buiten toepassing zou moeten blijven. Het enkele feit dat het strafbare feit is gepleegd omdat iemand op die manier wilde demonstreren, maakt immers niet dat het feit opeens niet meer strafbaar zou zijn. Iets anders is of er, gelet op het demonstratierecht, naast de maatregelen van de politie en het openbaar ministerie nog ruimte is om een straf of maatregel op te leggen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 9 juli 2022 heeft de verdachte samen met een vijf anderen rond 13:30 uur het pand van ING aan het Tournooiveld 6 te Den Haag betreden. Zij hebben daar gedurende een aantal uren vreedzaam gedemonstreerd door voorbij de ingangsdeur op de grond te gaan zitten en herrie te maken middels fluitjes en het zingen van liedjes. Omstreeks 15:00 uur is door de eindverantwoordelijke van het ING-kantoor aan de demonstranten te kennen gegeven dat het pand rond 16:00 uur zou sluiten. Door de demonstranten is toen geantwoord dat men het pand pas zou verlaten als ING zou stoppen met het investeren in fossiele brandstof. Rond 15:30 uur is nogmaals door genoemde ING-medewerker gevraagd of men vrijwillig wilde vertrekken, waarop hetzelfde antwoord werd gegeven. Daarop is melding gedaan bij de politie die rond 15:35 uur ter plaatse kwam. De politie heeft aangegeven dat de ING-medewerker twee keer zou vorderen om het pand te verlaten. Als aan die vordering geen gehoor zou worden gegeven, zou men worden aangehouden voor huisvredebreuk. De medewerker van ING heeft de demonstranten omstreeks 16:15 uur twee maal gevorderd het pand te verlaten. Alle demonstranten, op de verdachte na, hebben toen het pand verlaten. De verdachte is om 16:31 uur aangehouden wegens huisvredebreuk en is meegenomen naar het politiebureau. Daar is zij om 18:33 uur verhoord. Om 21:24 uur is de verdachte heengezonden.
Het hof overweegt overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1742, rechtsoverwegingen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.6 en 2.3.7) aangaande het juridisch kader als volgt.

2.3.2
Het onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting en het onder meer in artikel 11 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van vergadering zijn fundamentele rechten in een democratische samenleving en gelden als “the foundations of such a society”. Beide rechten hangen nauw met elkaar samen. Uit de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) kan worden afgeleid dat artikel 11 EVRM betrekking heeft op uiteenlopende vormen van protest (zoals protestmarsen, blokkades, sit-ins en bezettingen), alsmede het recht omvat om – binnen de door lid 2 van die bepaling gestelde grenzen – tijd, plaats en wijze van protest vrijelijk te kiezen. (…)
2.3.3
Artikel 11 EVRM beschermt het recht op vreedzame vergadering. Dat betekent dat een samenkomst waarbij de organisatoren en deelnemers gewelddadige intenties hebben, niet valt onder de reikwijdte van artikel 11 EVRM. (…)
2.3.6Uitgangspunt in de rechtspraak van het EHRM is dat elke demonstratie een zekere mate van “disruption to ordinary life” met zich kan brengen. Zo’n verstoring is op zichzelf nog niet voldoende om een beperking te rechtvaardigen van het recht op vreedzame vergadering. Dat betekent echter niet dat elk strafrechtelijk optreden naar aanleiding van de verdenking van een strafbaar feit dat in relatie tot een demonstratie plaatsvindt – ongeacht de aard van en de vorm waarin dat optreden plaatsvindt en ongeacht de vraag of dit optreden tot een sanctie leidt – tot een schending van artikel 10 en/of 11 EVRM leidt. Uit de door het EHRM geformuleerde uitgangspunten volgt immers dat het recht op vrijheid van vreedzame vergadering zich niet ertegen verzet dat een persoon die deelneemt aan een vreedzame demonstratie, kan worden onderworpen aan de dreiging van een straf of maatregel als de betreffende persoon zelf een “reprehensible act” pleegt tijdens de demonstratie. (Vgl. HR 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:126.)
2.3.7
De vraag of en wanneer sprake is van zo’n “reprehensible act” (laakbare gedraging), laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de in het voorgaande weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de demonstratie van de verdachte - gelet op de vreedzame wijze waarop deze werd gehouden - viel onder de bescherming van de artikelen 10 en 11 EVRM. Aan de demonstranten is alle ruimte geboden om gedurende een periode van een aantal uren te demonstreren in het gebouw van ING, zijnde een besloten lokaal dat derhalve niet zonder meer open staat voor publiek. Op enig moment – naar het hof aanneemt in verband met de sluitingstijd van het gebouw - werd de verdachte beperkt in de mogelijkheid om in het gebouw te demonstreren. Deze beperking, die zijn wettelijke grondslag vindt in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, was van belang voor de bescherming van de rechten van anderen, te weten het uitoefenen van huisrecht door ING. Naar het oordeel van het hof wordt dat huisrecht ernstig verstoord als demonstranten zich voor langere tijd zouden ophouden in besloten lokalen en bovendien de openingstijden van die besloten lokalen zouden moeten worden aangepast aan de momenten waarop demonstranten hun rechten willen uitoefenen. Tegen deze achtergrond bezien is het hof van oordeel dat de inperking van het recht van de verdachte om ook nog na 16:15 uur te demonstreren in het (besloten) lokaal van ING, geen ontoelaatbare inbreuk op haar demonstratierecht vormde, nu er een dringende maatschappelijke noodzaak bestond het demonstratierecht van de verdachte te beperken. Het hof betrekt in dat oordeel dat de verdachte de gelegenheid was gegeven zelf het pand te verlaten. De verdachte had aldus de demonstratie buiten voort kunnen zetten. Daarvan werd door de verdachte, in tegenstelling tot haar mededemonstranten, geen gebruik gemaakt. Het verblijf in het gebouw dat op de weigering tot opvolging van de vordering tot verwijdering volgde, was wederrechtelijk.
Het hof is het op zichzelf met de verdediging eens dat, omdat de demonstratie een vreedzaam en beperkt karakter had, de politie - gelet op het demonstratierecht - er ook voor had kunnen kiezen om minder verstrekkende maatregelen te treffen dan nu is gedaan. Zo had de politie de verdachte na de aanhouding en uitzetting op een andere plek kunnen heenzenden, in plaats van de verdachte mee te nemen naar het bureau daar voor te geleiden en vervolgens op te houden voor verhoor, terwijl het openbaar ministerie had kunnen afzien van de vervolging van de verdachte.
Dit politieoptreden noch de vervolging doen echter af aan de wederrechtelijkheid van het gedrag van de verdachte, zodat het politieoptreden en de vervolging door het openbaar ministerie, zoals hierboven reeds is overwogen, ook niet tot ontslag van rechtsvervolging kunnen leiden, zoals door de verdediging is bepleit.
Het hof zal – zoals verderop in dit arrest blijkt – bij het bepalen van (de hoogte van) de op te leggen straf wel rekening houden met de door de politie toegepaste maatregelen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof bepaalt dat in verband met de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de demonstratie een vreedzaam karakter had. Tijdens de demonstratie is niemand gehinderd bij het in- of uitgaan van de ING-vestiging. Evenmin is schade toegebracht of andere hinder veroorzaakt. Onder die omstandigheden dient een gerechtvaardigde inperking van het demonstratierecht tot een absoluut minimum beperkt te blijven. Het hof neemt hierbij – zoals eerder vermeld – tevens in aanmerking dat de politie en het openbaar ministerie, gelet op het vreedzaam en beperkte karakter van de demonstratie, hadden kunnen volstaan met minder verstrekkende maatregelen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. K. Versteeg,
mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2024.