ECLI:NL:GHDHA:2024:563

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
22-002047-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een demonstrant van Extinction Rebellion wegens lokaalvredebreuk in de hal van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Op 10 april 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een demonstrant van Extinction Rebellion, die werd beschuldigd van lokaalvredebreuk. De verdachte had op 20 oktober 2020 samen met anderen gedemonstreerd in de hal van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ondanks dat de demonstratie vreedzaam was, weigerde de groep het gebouw te verlaten na sluitingstijd, wat leidde tot hun aanhouding. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en oplegging van een voorwaardelijke geldboete. Het hof oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, gezien de geringe ernst van het feit en de vreedzame aard van de demonstratie. Het hof benadrukte het belang van het recht om te demonstreren, maar stelde ook dat dit recht niet onbeperkt is en dat de belangen van anderen, zoals de openbare orde, ook moeten worden gewogen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002047-22
Parketnummer: 09-263454-20
Datum uitspraak: 10 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 1 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld zonder oplegging van straf of maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten de hal van het Ministerie van Economische Zaken, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, net als de eerder aan de verdachte opgelegde strafbeschikking, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 150,00 met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 oktober 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten de hal van het Ministerie van Economische Zaken, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met de aanhouding, strafrechtelijke vervolging en berechting van de verdachte een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op de artikelen 19 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en 10 en 11 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Genoemde beperkende maatregelen zijn namelijk niet ‘necessary in a democratic society’. Bovendien voldoet een strafrechtelijke vervolging niet aan de eisen van proportionaliteit. Dit heeft tot gevolg dat artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) buiten toepassing dient te worden gelaten wegens strijd met de artikelen 19 en 21 IVBPR en 10 en 11 EVRM. Verzocht wordt de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het recht om te demonstreren is, zeker in een democratische samenleving, een belangrijk recht dat beschermd moet worden door de overheid. Maar niet ten koste van alles, want er spelen ook belangen en rechten van anderen, die net zo goed door de overheid moeten worden beschermd. Dat betekent dat, als een demonstrant zijn recht om te demonstreren uitoefent en daarbij een strafbaar feit pleegt, politie en justitie mogen ingrijpen. Hoe ze ingrijpen, zal van demonstratie tot demonstratie verschillen. Steeds zullen alle belangen die spelen goed moeten worden afgewogen, waarbij het recht om te demonstreren zwaar weegt en dus niet te snel beperkt mag worden. Als de politie uiteindelijk besluit dat het nodig is om een einde te maken aan het strafbare feit, mag de politie dat doen. Van het openbaar ministerie wordt verlangd dat vervolgens alle belangen zorgvuldig worden afgewogen, voordat een demonstrant ook daadwerkelijk wordt vervolgd voor het strafbare feit dat tijdens het demonstreren is gepleegd.
Het is dan aan de rechter om bij het bepalen van de op te leggen straf te kijken of er naast het ingrijpen door de politie en het openbaar ministerie nog ruimte is voor het opleggen van een straf of maatregel. Het kan niet zo zijn dat het enkele feit dat een demonstrant is aangehouden, opgepakt, verhoord en vervolgd, maakt dat de demonstrant moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het tenlastegelegde wetsartikel in dat geval buiten toepassing zou moeten blijven. Het enkele feit dat het strafbare feit is gepleegd, omdat iemand op die manier wilde demonstreren, maakt immers niet dat het feit opeens niet meer strafbaar zou zijn. Iets anders is of er, gelet op het demonstratierecht, naast de maatregelen van de politie en het openbaar ministerie nog ruimte is om een straf of maatregel op te leggen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 20 oktober 2020 heeft de verdachte rond 10:30 uur samen met ongeveer zes andere personen de hal van het departement van Economische Zaken en Klimaat aan de Bezuidenhoutseweg te Den Haag betreden. Men heeft daar gedemonstreerd onder andere door het voorlezen van een petitie waarin men aangaf het niet eens te zijn met het subsidiebeleid van het departement. De groep wilde door te demonstreren een gesprek met minister Wiebes afdwingen. Het departement had toestemming gegeven om tot 17:00 uur te demonstreren. Toen het 17:00 uur was, wilde de groep de hal niet verlaten. De inmiddels aanwezige politie heeft toen medegedeeld dat als men niet vrijwillig het pand zou verlaten, er dan door de veiligheidsadviseur van het ministerie gevorderd zou worden het pand onmiddellijk te verlaten en dat men zich schuldig zou maken aan lokaalvredebreuk als men aan deze vordering geen gehoor zou geven. Men zou dan worden aangehouden en worden overgebracht naar het politiebureau. Vervolgens heeft de veiligheidsadviseur van het ministerie de demonstranten twee maal gevorderd het pand te verlaten. De demonstranten bleven zitten. Hierop is de verdachte, samen met de andere demonstranten, om 17:10 uur aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Daar is hij om 21:12 uur verhoord. Om 21:45 uur is de verdachte heengezonden.
Het hof overweegt overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1742, rechtsoverwegingen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.6 en 2.3.7) aangaande het juridisch kader als volgt.

2.3.2
Het onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting en het onder meer in artikel 11 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van vergadering zijn fundamentele rechten in een democratische samenleving en gelden als “the foundations of such a society”. Beide rechten hangen nauw met elkaar samen. Uit de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) kan worden afgeleid dat artikel 11 EVRM betrekking heeft op uiteenlopende vormen van protest (zoals protestmarsen, blokkades, sit-ins en bezettingen), alsmede het recht omvat om – binnen de door lid 2 van die bepaling gestelde grenzen – tijd, plaats en wijze van protest vrijelijk te kiezen. (…)
2.3.3
Artikel 11 EVRM beschermt het recht op vreedzame vergadering. Dat betekent dat een samenkomst waarbij de organisatoren en deelnemers gewelddadige intenties hebben, niet valt onder de reikwijdte van artikel 11 EVRM. (…)
2.3.6
Uitgangspunt in de rechtspraak van het EHRM is dat elke demonstratie een zekere mate van “disruption to ordinary life” met zich kan brengen. Zo’n verstoring is op zichzelf nog niet voldoende om een beperking te rechtvaardigen van het recht op vreedzame vergadering. Dat betekent echter niet dat elk strafrechtelijk optreden naar aanleiding van de verdenking van een strafbaar feit dat in relatie tot een demonstratie plaatsvindt – ongeacht de aard van en de vorm waarin dat optreden plaatsvindt en ongeacht de vraag of dit optreden tot een sanctie leidt – tot een schending van artikel 10 en/of 11 EVRM leidt. Uit de door het EHRM geformuleerde uitgangspunten volgt immers dat het recht op vrijheid van vreedzame vergadering zich niet ertegen verzet dat een persoon die deelneemt aan een vreedzame demonstratie, kan worden onderworpen aan de dreiging van een straf of maatregel als de betreffende persoon zelf een “reprehensible act” pleegt tijdens de demonstratie. (Vgl. HR 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:126.)
2.3.7
De vraag of en wanneer sprake is van zo’n “reprehensible act” (laakbare gedraging), laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit de in het voorgaande weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de demonstratie van de verdachte - gelet op de vreedzame wijze waarop deze werd gehouden - viel onder de bescherming van de artikelen 10 en 11 EVRM. Aan de demonstranten is alle ruimte geboden om gedurende een periode van een aantal uren te demonstreren in het gebouw van het ministerie. Op enig moment – naar het hof aanneemt in verband met de sluitingstijd van het gebouw - werd de verdachte beperkt in de mogelijkheid om in het gebouw te demonstreren. Deze beperking, die zijn wettelijke grondslag vond in art. 139 van het Wetboek van Strafrecht, was van belang voor de bescherming van de rechten van anderen, te weten de ‘vrede’ in voor de openbare dienst bestemde lokalen. Naar het oordeel van het hof wordt die ‘vrede’ ernstig verstoord als de openingstijden van lokalen bestemd voor de openbare dienst zouden moeten worden aangepast aan de momenten en tijden waarop demonstranten hun rechten willen uitoefenen. Tegen deze achtergrond bezien is het hof van oordeel dat de inperking van het recht van de verdachte om na 17:00 uur door te demonstreren in het pand van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, geen ontoelaatbare inbreuk op zijn demonstratierecht vormde, nu er een dringende maatschappelijke noodzaak bestond het recht op demonstratie van de verdachte te beperken. Het hof betrekt in dat oordeel dat de verdachte meermalen de gelegenheid was gegeven zelf het pand te verlaten. De verdachte had aldus de demonstratie buiten voort kunnen zetten. Daarvan werd door hem geen gebruik gemaakt. Het verblijf in het gebouw dat op de weigering tot opvolging van de vordering tot verwijdering volgde, was wederrechtelijk.
Het hof is het op zichzelf met de verdediging eens dat, omdat de demonstratie een vreedzaam en beperkt karakter had, de politie - gelet op het demonstratierecht - er ook voor had kunnen kiezen om minder verstrekkende maatregelen te treffen dan nu is gedaan. Zo had de politie de verdachte na de aanhouding en uitzetting op een andere plek kunnen heenzenden, in plaats van de verdachte mee te nemen naar het bureau, daar voor te geleiden en vervolgens op te houden voor verhoor, terwijl het openbaar ministerie had kunnen afzien van de vervolging van de verdachte.
Dit politieoptreden noch de vervolging doen echter af aan de wederrechtelijkheid van het gedrag van de verdachte, zodat het politieoptreden en de vervolging door het openbaar ministerie, zoals hierboven reeds is overwogen, ook niet tot ontslag van rechtsvervolging kunnen leiden, zoals door de verdediging is bepleit.
Het hof zal – zoals verderop in dit arrest blijkt – bij het bepalen van (de hoogte van) de op te leggen straf wel rekening houden met de door de politie toegepaste maatregelen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof bepaalt dat in verband met de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de demonstratie een vreedzaam karakter had. Tijdens de demonstratie is niemand gehinderd bij het in- of uitgaan van de hal van het departement van Economische Zaken en Klimaat. Evenmin is schade toegebracht of andere hinder veroorzaakt. Onder die omstandigheden dient een gerechtvaardigde inperking van het demonstratierecht tot een absoluut minimum beperkt te blijven. Het hof neemt hierbij – zoals eerder vermeld – tevens in aanmerking dat de politie en het openbaar ministerie, gelet op het vreedzaam en beperkte karakter van de demonstratie, hadden kunnen volstaan met minder verstrekkende maatregelen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 22 februari 2021 met CJIB-nummer 9132542004205306.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp, mr. K. Versteeg en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2024.