In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een pedagogisch medewerker, [appellante], en haar werkgever, [verweerster], betreffende een kinderopvangovereenkomst. [appellante] had als pedagogisch medewerker bij [verweerster] gewerkt en had kinderopvangovereenkomsten voor haar kinderen afgesloten. Na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst heeft [appellante] de opvangovereenkomsten opgezegd. [verweerster] vorderde betaling van kinderopvangkosten over een opzegtermijn die volgens haar meer dan 1,5 maand bedroeg, evenals terugbetaling van geleende gelden. Het hof heeft ambtshalve het opzegbeding in de kinderopvangovereenkomst getoetst aan de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het hof oordeelde dat het opzegbeding, dat een opzegtermijn van meer dan een maand voorschreef, oneerlijk was en daarom buiten toepassing moest blijven. Hierdoor was [appellante] niet verplicht om de kinderopvangkosten te betalen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van [verweerster] af, waarbij het hof ook oordeelde dat [verweerster] onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde geldleningen aan [appellante].