In deze zaak heeft [verzoekster] [verweerster] op staande voet ontslagen, omdat zij zou hebben gelogen over haar arbeidsongeschiktheid en tijdens die periode zorg zou hebben verleend. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag onterecht was en heeft het vernietigd, waarbij [verzoekster] werd veroordeeld tot doorbetaling van het salaris. [verzoekster] ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof bevestigde de uitspraak van de kantonrechter, waarbij het oordeelde dat er geen geldige reden voor ontslag op staande voet was. Het hof oordeelde ook dat [verzoekster] een hogere wettelijke verhoging van 50% moest betalen over het te laat betaalde loon, in plaats van de eerder toegewezen 30%. De zaak kwam voort uit een arbeidsconflict waarbij [verweerster] ziek was en [verzoekster] twijfels had over haar arbeidsongeschiktheid. Het hof hechtte meer waarde aan de adviezen van de bedrijfsarts en het UWV, die bevestigden dat [verweerster] arbeidsongeschikt was. Het hof oordeelde dat de observaties van [verzoekster] en Hoffmann onvoldoende waren om te concluderen dat [verweerster] niet ziek was. De beslissing van de kantonrechter werd in zijn geheel bekrachtigd, met uitzondering van de wettelijke verhoging, die werd verhoogd naar 50%.