ECLI:NL:GHDHA:2024:393

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
BK-23/333
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure na niet-ontvankelijkverklaring wegens niet tijdig indienen hogerberoepschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 22 juni 2023, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De belanghebbende betwistte de datum van verzending van de uitspraak van de Rechtbank, die volgens hem pas op of omstreeks 10 maart 2023 was ontvangen, terwijl de Rechtbank had gesteld dat deze op 3 maart 2023 was verzonden. Het Hof oordeelde dat de uitspraak van de Rechtbank op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 4 maart 2023 was aangevangen, eindigend op 14 april 2023. Het ingediende hogerberoepschrift op 15 april 2023 was dus te laat. Het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ook al voerde de belanghebbende aan dat hij problemen had met de ontvangst van aangetekende post. Het Hof was van mening dat de belanghebbende, die professioneel rechtsbijstandsverlener is, niet aannemelijk had gemaakt dat hij redelijkerwijs niet binnen de termijn kon indienen. De uitspraak van het Hof van 22 juni 2023 bleef daarom in stand, en het verzet werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/333

Uitspraak van 12 maart 2024

op het verzet van
[X]te [Z] , belanghebbende, tegen de onder 1.1 vermelde uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 22 juni 2023, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig indienen van het hogerberoepschrift.
1.2.
Het verzetschrift is gedagtekend 3 augustus 2023 en dezelfde dag door het Hof ontvangen.
1.3.
Belanghebbende heeft op 1 september 2023, 2 september 2023 en 31 januari 2024 nadere stukken ingediend.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 januari 2024. Belanghebbende is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep betreffende de aan hem voor het jaar 2019 opgelegde verzuimboete ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van schade afgewezen (zaaknummer SGR 22/1427). Op de – door het Hof ontvangen – ondertekende minuut van de uitspraak is door middel van een stempel vermeld dat een afschrift van de uitspraak op 3 maart 2023 naar partijen is verzonden. Tevens is vermeld dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is digitaal ingediend en door het Hof ontvangen op 15 april 2023 om 13:32 uur.

Standpunt belanghebbende

3. Belanghebbende stelt in de eerste plaats dat in de uitspraak van dit Hof van 22 juni 2023 ten onrechte als vaststaand feit is aangemerkt dat de uitspraak van de Rechtbank op 3 maart 2023 is verzonden. Daarnaast stelt belanghebbende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een ‘kennelijk niet-ontvankelijk’ hoger beroep, want hij is voordat het Hof de onder 1.1 vermelde uitspraak heeft gedaan niet in de gelegenheid gesteld om de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Verder voert belanghebbende aan dat sprake is van een tweepartijengeschil, waardoor een minder strenge beoordeling van de ontvankelijkheid moet plaatsvinden.

Beoordeling van het verzet

4.1.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. Artikel 6:8, lid 1, Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.1.2.
Artikel 8:79, lid 1, in verbinding met artikel 8:37, lid 1, Awb bepalen dat de bekendmaking van een uitspraak geschiedt door toezending bij aangetekende brief door de griffier van een afschrift van de uitspraak aan partijen. Artikel 6:9, lid 1, Awb in verbinding met artikel 6:24 bepalen vervolgens dat een hogerberoepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
Het oordeel van het Hof in de uitspraak van 22 juni 2023 dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, berust op het uitgangspunt dat het afschrift van de uitspraak van de Rechtbank is verzonden op 3 maart 2023. Belanghebbende betwist dat de griffier van de Rechtbank de uitspraak op 3 maart 2023 heeft verzonden. Hiertoe voert belanghebbende aan dat de datum van verzending die is vermeld op het afschrift van de uitspraak onduidelijk is en dat hij de uitspraak pas op of omstreeks 10 maart 2023 heeft ontvangen.
4.3.1.
Op de ondertekende minuut van de uitspraak van de Rechtbank is door middel van een stempel vermeld dat een afschrift van de uitspraak op 3 maart 2023 naar partijen is verzonden. Uit het dossier dat het Hof heeft ontvangen van de Rechtbank blijkt voorts dat de griffier van de Rechtbank met dagtekening 3 maart 2023 een brief heeft opgesteld om de uitspraak naar het adres van belanghebbende te verzenden. Bij deze aanbiedingsbrief heeft de griffier van de Rechtbank de verzendgegevens van PostNL gevoegd. Volgens de Track & Trace zendingsgegevens van PostNL is deze aangetekende brief met de referentie ‘sgr 22/1427 be079’ op 4 maart 2023 om 17:15 uur op het op de enveloppe vermelde adres van belanghebbende bezorgd. Verder staat er een handtekening op de zendingsgegevens met daaronder de vermelding ‘ [X] ’. Het Hof heeft voorafgaand aan de zitting een kopie van deze stukken aan belanghebbende verstrekt.
4.3.2.
Het Hof is gelet op hetgeen onder 4.3.1 is overwogen van oordeel dat de uitspraak van de Rechtbank op 3 maart 2023 per aangetekende brief is verzonden en daarmee op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de stempel met de datum van verzending op de uitspraak van de Rechtbank onduidelijk is. Zowel de datumstempel op de ondertekende minuut van de uitspraak als de datumstempel op het aan belanghebbende verzonden afschrift van de uitspraak laten er geen twijfel over bestaan dat de uitspraak van de Rechtbank op 3 maart 2023 is verzonden. Dat op de aanbiedingsbrief van 3 maart 2023 de optie “AANTEKENEN” niet is aangekruist, maakt het voorgaande niet anders.
4.3.3.
Gelet op het voorgaande is de termijn voor het instellen van hoger beroep aangevangen op zaterdag 4 maart 2023 en de termijn is in dat geval geëindigd op vrijdag 14 april 2023. Het hogerberoepschrift is op 15 april 2023 digitaal ingediend en door het Hof ontvangen. Het hogerberoepschrift is één dag buiten de termijn en dus te laat ingediend. Het hoger beroep moet dan in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is, dat wil zeggen dat belanghebbende van het niet tijdig indienen geen verwijt kan worden gemaakt.
4.3.4.
In dit verband voert belanghebbende aan dat hij vaker problemen ondervindt bij de ontvangst van aangetekende post en dat de handtekening op het bewijs van ontvangst niet van hem of zijn partner is. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende de ontvangst van de uitspraak niet betwist. Hij stelt alleen dat hij de uitspraak veel later dan 4 maart 2023 heeft ontvangen, zonder een datum te noemen waarop ontvangst heeft plaatsgevonden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding vanwege een vertraging in de bekendmaking van een uitspraak en de ontvangst daarvan – zo daar in het onderhavige geval sprake van zou zijn – kan sprake zijn als belanghebbende aannemelijk maakt dat, gelet op de omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet binnen de termijn een (voorlopig) hogerberoepschrift kon worden ingediend (vgl. CRvB 13 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:780). Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien aannemelijk bevonden, de conclusie rechtvaardigen dat hij na ontvangst van de uitspraak redelijkerwijs niet meer vóór 15 april 2023 een (pro forma) hogerberoepschrift kon indienen. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar. Bij dit oordeel heeft het Hof mee laten wegen dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard professioneel rechtsbijstandsverlener te zijn.
4.4.1.
Belanghebbende betoogt dat het Hof hem vóór het doen van de onder 1.1 vermelde uitspraak ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om redenen aan te voeren op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. Volgens belanghebbende kan dus geen sprake zijn van een ‘kennelijk niet-ontvankelijk’ hoger beroep.
4.4.2.
Het Hof dient ambtshalve te beoordelen of een bij hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is. In een geval als het onderhavige, waarin een hogerberoepschrift te laat is ingediend, kan belanghebbendes hoger beroep op vereenvoudigde wijze met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705, BNB 2021/97). Anders dan belanghebbende betoogt, is het Hof niet verplicht om aan hem gelegenheid te bieden om zich uit te laten over de reden van de termijnoverschrijding. Mocht de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn, dan kan dat in de verzetprocedure blijken. Belanghebbende wordt hiermee dus niet een instantie ontnomen, omdat na gegrondverklaring van het verzet de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond (artikel 8:55, lid 9, Awb).
4.4.3.
Belanghebbendes stelling dat sprake is van een tweepartijengeschil waardoor de ontvankelijkheid minder streng moet worden beoordeeld, leidt evenmin tot een ander oordeel.
4.5.
De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het hoger beroep is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak waartegen verzet is gedaan, blijft in stand.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 12 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.