Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Vereniging Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten,
Stichting Defence for Children International Nederland – Epcat Nederland,
1.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
Dunea N.V.,
N.V. PWN Waterbedrijf Noord-Holland,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaardingen van 4 juli 2022, waarmee NJCM c.s. in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 april 2022;
- de memorie van grieven van NJCM c.s., tevens wijziging van eis, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Staat;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van Dunea (gericht tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 26 januari 2022 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat NJCM c.s. ontvankelijk is);
- de memorie van antwoord van PWN, met bijlage;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van NJCM c.s.;
- de bijlagen 69 tot en met 75 die NJCM c.s. ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
Wettelijk kader
- in artikel 5 is neergelegd dat een drinkwaterbedrijf verplicht is de gegevens van een kleinverbruiker aan een schuldhulpverleningsinstantie te verstrekken als er niet wordt gereageerd; voorheen was dit slechts een bevoegdheid;
- artikel 5a (verstrekking van bewaar middelen) is aan de Afsluitregeling toegevoegd.
“in de eerste levensbehoeften te voorzien”en dat in overleg met de Vereniging voor waterbedrijven in Nederland (Vewin) als uitgangspunt een “overbruggingsperiode” van vier dagen wordt gehanteerd. Daarbij is aangesloten bij de termijn (van drie dagen) die volgens de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geldt voor gemeenten om een eerste gesprek te hebben met een persoon die zich tot de gemeente heeft gewend met een schuldhulpvraag. Binnen die vier dagen kan de hulp op gang worden gebracht en uit ervaringen van de drinkwaterbedrijven blijkt dat binnen die tijd de meeste afsluitingen ongedaan worden gemaakt, aldus de toelichting. De minimum hoeveelheid te verstrekken drinkwatervoorraad wordt gesteld op 3 liter per persoon per dag (dus 12 liter per persoon voor vier dagen). Deze hoeveelheid is gebaseerd op de minimale hoeveelheid nooddrinkwatervoorziening die een drinkwaterbedrijf moet leveren in geval van een verstoring van de reguliere drinkwatervoorziening (artikel 48 Drinkwaterbesluit). Het staat drinkwaterbedrijven vrij meer water achter te laten.
Artikel 2
Artikel 3
De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind.
Artikel 11 lid 1:
Artikel 12:
vermindering van het aantal doodgeborenen en van de kindersterfte, alsmede een gezonde ontwikkeling van het kind;
verbetering van alle aspecten betreffende de hygiëne van het gewone milieu van de mens (…).
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
primaireen bevel aan de Staat om maatregelen te nemen die ertoe leiden dat de levering van drinkwater aan minderjarige kinderen in Nederland niet meer wordt beëindigd en zo nodig wordt hervat, althans
6.Beoordeling in hoger beroep
- vereiste van gelijksoortige belangen (lid 1)
- representativiteitsvereiste (lid 2 aanhef),
- vereisten van ontbreken van winstoogmerk, voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer en voldoende pogingen tot overleg (lid 3)
“dat de massaschadeprocedure niet openstaat voor vorderingen door onrepresentatieve rechtspersonen met winstoogmerk zonder band met Nederland”. De representativiteitseis geldt dus weliswaar formeel ook voor ideële acties, maar dat is het gevolg van een amendement dat feitelijk gericht was op massaschadeprocedures. Dat amendement beoogde niet af te doen aan het nut van ideële acties zoals onderhavige. De eis van “omvang van vertegenwoordigde vorderingen” past ook niet goed bij algemeenbelangacties, omdat het algemeen belang vaak meer is dan de optelsom van individuele belangen. Bovendien is er juist ook ruimte voor ideële vorderingen omdat deze het mogelijk maken de belangen te bundelen van rechtssubjecten die geen eigen stem hebben, zoals kinderen. Het is vrijwel onmogelijk te toetsen of en zo ja, wanneer, een belangenorganisatie in kwantitatieve zin representatief is voor dergelijke rechtssubjecten. Van belang is wel dat er een zekere achterban is en dat de belangenorganisatie ook daadwerkelijk al activiteiten ten behoeve van die achterban heeft verricht. Aan die eisen is in dit geval zonder meer voldaan. Hierboven is verder al overwogen dat in potentie alle minderjarige kinderen in Nederland respectievelijk in de distributiegebieden van Dunea en PWN te maken kunnen krijgen met een waterafsluiting wegens wanbetaling.
“de eerste overweging” [9] vormen bij
“alle maatregelen betreffende kinderen”, ongeacht of deze worden genomen door
“openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen”. Deze bepaling richt zich dus niet alleen tot de Staat, maar óók tot drinkwaterbedrijven als Dunea en PWN. Zij betwisten dat overigens ook niet. Wel heeft de Staat als verweer aangevoerd dat pas sprake is van een maatregel
“betreffende kinderen”als een maatregel rechtstreeks betrekking heeft op kinderen en dat niet voldoende is dat de maatregel (slechts) gevolgen heeft voor kinderen. Het hof volgt de Staat daarin niet. Het (in artikelen 43-45 IVRK bedoelde) VN-Comité voor de Rechten van het Kind heeft in zijn General Comment nr. 14 [10] opgemerkt dat
“concerning”in artikel 3 lid 1 IVRK ruim moet worden uitgelegd: het gaat om
“all decisions and actions that directly or indirectly affect children”en dus ook om
“measures that have an effect on an individual child, children as a group or children in general, even when they are not the direct targets of the measure”. Op zich is juist dat de General Comments niet bindend zijn, maar zij zijn wel gezaghebbend. Bovendien is deze uitleg ook logisch en past deze bij de doelstellingen van het IVRK en van artikel 3 lid 1 IVRK in het bijzonder (zie ook citaten in 6.14 hierna). Ook het Hof van Justitie van de EU verwijst voor de uitleg van de reikwijdte van artikel 3 lid 1 IVRK naar General Comment nr. 14 [11] .
“Viewing the best interests of the child as “primary” requires a consciousness about the place that children’s interests must occupy in all actions and a willingness to give priority to those interests in alle circumstances, but especially when an action has an undeniable impact on the children concerned. (…) In weighing the various elements, one needs to bear in mind that the purpose of assessing and determining the best interests of the child is to ensure the full and effective enjoyment of the rights recognized in the Convention (…) and the holistic development of the child”.
kinderenop water. Anders dan NJCM c.s. betoogt heeft geen van deze vier artikelen directe werking. De bepalingen zijn daarvoor onvoldoende concreet en nauwkeurig geformuleerd. Ook dit is vaste rechtspraak. Deze constatering leidt echter nog niet tot een afwijzing van de vorderingen, en wel om de volgende redenen.
“safe and clean drinking water and sanitation are essential for the full enjoyment of life and all other human rights” [16] . Een en ander heeft ook gevolgen op de lange termijn. Het grote en verstrekkende belang van minderjarige kinderen bij toegang tot voldoende drinkwater is niet betwist en is algemeen bekend. Het mag in elk geval bekend worden verondersteld bij de Staat en DWB.
praktischonuitvoerbaar is. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat het om zeer kleine aantallen gaat.
7.Beslissing
ieder afzonderlijkin de explootkosten van NJCM c.s. dit geding, te weten:
- wat betreft de Staat en Dunea: € 100,89 in eerste aanleg en € 125,03 in hoger beroep;
- wat betreft PWN: € 83,38 in eerste aanleg en € 125,03 in hoger beroep;
hoofdelijkin de overige kosten van dit geding, aan de kant van NJCM c.s. in eerste aanleg begroot op € 656,- aan griffierecht en € 1.152,50 aan salaris advocaat, en in hoger beroep op € 783,- aan griffierecht en € 3.549,- aan salaris advocaat;