Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
hij op 27 oktober 2022 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk
Hij op 27 oktober 2022 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten in het Mauritshuis, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten het schilderij ‘Meisje met de Parel’ door
hij op 27 oktober 2022 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk
/ofde glasplaat van het schilderij ‘Meisje met de Parel’
dat/die geheel of ten deletoebehorendeaan het Mauritshuis en/of de Staat
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n)heeft vernield;
Hij op 27 oktober 2022 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten in het Mauritshuis, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten het schilderij ‘Meisje met de Parel’ door
/of
/of
/of
/of
)te zeggen: ‘How do you feel when you see something beautiful and priceless being apparently destroyed before your eyes…Do you feel outraged? Good!’
en/of
NJ1999/311). Wordt het geweld uitgeoefend tegen een goed, dan is voor het delict van het eerste lid niet vereist dat dit goed vernield wordt. ‘Vernieling’ is in de structuur van de bepaling immers een strafverzwarende omstandigheid (zie het tweede lid, aanhef en onder 1°). Doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van ‘geweld’ in de zin van artikel 141 lid 1 Sr is dus niet de intensiteit van de fysieke handelingen, maar vooral de mate waarin die handelingen, naar de vorm en binnen de context waarin zij worden verricht, geëigend zijn om de openbare orde te verstoren. Naar het oordeel van het hof hebben in dit geval de handelingen, die zijn verricht met en aan de glasplaat, de lijst en de achterplaat, de vorm aangenomen van ‘geweld’ tegen
het schilderijals goed, niet vanwege de fysieke intensiteit van die handelingen, maar omdat zij bedoeld waren en ook geëigend bleken om de openbare orde te verstoren. In het verband van de zojuist bedoelde context merkt het hof op dat het ook de gedragingen die achter de laatste twee liggende streepjes van de bewezenverklaring worden genoemd (het tonen van de lijm en het uitspreken van de boodschap) tot het ‘geweld’ rekent, ook al kunnen die gedragingen naar hun aard niet tegen een goed gericht zijn.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
het doekvan het schilderij niet zou worden beschadigd. Dit pleit in hun voordeel. Tegelijkertijd was voorafgaand aan de actie niet te voorzien hoe daarop, met name door leden van het publiek, zou worden gereageerd. De actie is in dit geval niet uit de hand gelopen in de zin dat ook het doek van het schilderij is beschadigd, maar bij een ander verloop – met heviger reacties en meer tumult – zou zo’n beschadiging niet denkbeeldig zijn geweest.