ECLI:NL:GHDHA:2024:32

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
200.321.397/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitrale uitspraak inzake samenwerkingsovereenkomst tussen advocatenpraktijken

In deze zaak heeft [eiseres] Advocatenpraktijk B.V. een vordering tot gedeeltelijke vernietiging ingediend van een arbitrale uitspraak die op 29 april 2022 door het NAI-scheidsgerecht in Rotterdam is gedaan. De arbitrale uitspraak betrof een geschil tussen [eiseres] en PGMBM Ltd. over een samenwerkingsovereenkomst die op 28 april 2021 was gesloten. Het scheidsgerecht oordeelde dat PGMBM de samenwerkingsovereenkomst terecht had ontbonden, maar dat [eiseres] recht had op een schadevergoeding van € 30.000,- voor de door haar verrichte inspanningen. [eiseres] was het niet eens met de gedeeltelijke toewijzing van haar vorderingen en vorderde vernietiging van het arbitrale vonnis op grond van schending van de opdracht en onvoldoende motivering. Het Gerechtshof Den Haag heeft de vordering van [eiseres] afgewezen. Het hof oordeelde dat het scheidsgerecht zich aan zijn opdracht had gehouden en dat de beslissing voldoende was gemotiveerd. Het hof benadrukte dat de burgerlijke rechter terughoudend moet zijn bij de beoordeling van vernietigingsvorderingen van arbitrale uitspraken, en dat vernietiging alleen mogelijk is op de gronden die in de wet zijn vastgesteld. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.321.397/01
Arrest van 23 januari 2024
in de zaak van
[eiseres] Advocatenpraktijk B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
PGMBM Ltd.,
gevestigd in Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaat: mr. M.N. van Dam, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen [eiseres] en PGMBM.

1.De zaak in het kort

1.1
Partijen hebben het voornemen gehad om met elkaar te gaan samenwerken bij de oprichting van een (advocaten)kantoor in Nederland. Kort na het sluiten van de desbetreffende overeenkomst is tussen hen een geschil ontstaan. Dat geschil is op grond van de overeengekomen arbitrageclausule voorgelegd aan het aangewezen NAI-scheidsgerecht in Rotterdam.
1.2
In het arbitrale vonnis van 29 april 2022 (nummer NAI 4926) heeft het scheidsgerecht kort gezegd geoordeeld dat PGMBM de samenwerkingsovereenkomst terecht heeft ontbonden, maar met het oog op de door [eiseres] verrichte inspanningen wel een bedrag van € 30.000,- aan [eiseres] moet betalen.
1.3
[eiseres] is het er niet mee eens dat haar vorderingen slechts gedeeltelijk zijn toegewezen. Zij heeft bij het hof daarom de (gedeeltelijke) vernietiging gevorderd van het arbitrale vonnis. In dit arrest wijst het hof de vordering van [eiseres] af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de inleidende dagvaarding van 26 juli 2022;
  • de conclusie van antwoord (met productie);
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek (met productie);
  • de akte van [eiseres] van 12 september 2023 met productie;
  • de antwoordakte van PGMBM van 10 oktober 2023.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen hebben op 28 april 2021 een stuk ondertekend dat in de aanhef wordt genoemd ‘Agreement For Services (“Overeenkomst van opdracht”)’. Het stuk bestaat uit vijf (getypte) pagina’s, die alle zijn voorzien van een paraaf. Boven de handtekeningen van partijen op de laatste pagina staat de met de hand bijgeschreven tekst: “
Subject to review on matters of Dutch law”.
3.2
Op de eerste pagina van het stuk wordt achter
Backgroundvermeld dat PGMBM een
partnershipbetreft van Britse, Braziliaanse en Amerikaanse advocaten dat zijn werkzaamheden wil uitbreiden naar Nederland en de Europese Unie en daartoe een
Dutch Branchwil opzetten. Verder wordt vermeld dat [eiseres] bereid is om de
Dutch Branchte helpen opzetten (
provide assistance in the setting up) en te leiden (
to manage the Dutch Branch).
3.3
Het stuk behelst vijf artikelen. Deze zien op
The Commission(art. 1),
Remuneration(art. 2),
Duration(art. 3),
Termination(art. 4) en
Governing Law and Choice of Forum(art. 5).
3.4
In artikel 3.1 is opgenomen dat de samenwerking wordt aangegaan voor vijf jaar, met ingang van 1 mei 2021.
3.5
Artikel 5.2 bevat de volgende arbitrageclausule:
“All disputes (comprises all claims, controversies, and disagreements) arising in connection with the agreement or further agreements resulting therefrom, shall be settled exclusively in accordance with the Arbitration Rules of the Netherlands Arbitration Institute. The arbitral tribunal shall be composed of three arbitrators unless the parties agree in writing on the appointment of one arbitrator. The arbitral tribunal shall be appointed according to the list procedure. The place of arbitration shall be Rotterdam. The proceedings shall be conducted in the English language. The arbitral tribunal shall decide as amiable compositeur.”
3.6
Kort na de ingangsdatum is in het kader van het schriftelijke stuk tussen partijen een geschil ontstaan. Volgens [eiseres] betreft het stuk een juridisch bindende overeenkomst, PGMBM meent echter dat het daarbij gaat om een
‘Heads of Terms’of
‘Letter of Intent’, waarin nog wijzigingen kunnen worden aangebracht.
3.7
[eiseres] heeft op 10 juni 2021 een e-mail ontvangen, afkomstig van mr. Van Dam, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“In the unlikely event that the Draft Agreement should be considered binding, PGMBM hereby terminates that agreement.”
3.8
[eiseres] heeft vervolgens een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen PGMBM. Daarin heeft zij, na tussentijdse wijziging van eis, onder meer en zakelijk weergegeven gevorderd dat PGMBM wordt veroordeeld tot betaling van € 240.000,- (met rente) wegens uitstaande facturen en tot betaling van € 240.000,- (met rente) als schadecompensatie voor de trage opstarting van de
Dutch Branch,en voorts dat [eiseres] wordt geïnstalleerd als de enige
managing directorvan PGMBM Nederland B.V., dan wel (“
Alternatively”) dat de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt ontbonden wegens wanprestatie aan de zijde van PGMBM, met de veroordeling van PGMBM tot betaling aan [eiseres] van € 2.435.000,- (met rente), alles met de veroordeling van PGMBM in de kosten van de arbitrage.
3.9
In het arbitrale vonnis van 29 april 2022 (in Rotterdam onder nummer NAI 4926 gewezen) heeft het scheidsgerecht, zakelijk weergegeven, het volgende geoordeeld:
  • Het schriftelijke stuk van 28 april 2021 betreft een juridisch bindende overeenkomst, de handgeschreven toevoeging
  • PGMBM heeft haar (subsidiaire) beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling onvoldoende onderbouwd;
  • De door PGMBM ingeroepen ontbinding van de overeenkomst was terecht, nu [eiseres] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet heeft uitgevoerd volgens de beginselen van redelijkheid en billijkheid;
  • [eiseres] verkeerde per 10 juni 2021 zonder ingebrekestelling in verzuim;
  • [eiseres] heeft zich er wel voor ingespannen om van de samenwerking een succes te maken, en van het feit dat het project niet van de grond is gekomen kan niet alleen aan [eiseres] een verwijt worden gemaakt;
  • Met het oog daarop is het scheidsgerecht als ‘
  • PGMBM dient daarom een bedrag van € 30.000,- (exclusief btw) te betalen voor de door [eiseres] verrichte inspanningen in de periode tussen het sluiten van de overeenkomst en de ontbinding ervan (28 april tot en met 10 juni 2021);
  • Gelet op deze uitkomst worden partijen ieder veroordeeld tot betaling van de helft van de arbitragekosten, vastgesteld op totaal € 36.953,37.

4.Vordering

4.1
[eiseres] vordert gedeeltelijke vernietiging van het arbitrale vonnis, namelijk voor zover haar vorderingen niet volledig zijn toegewezen en beslist is dat zij de helft van de arbitragekosten moet betalen. Aan haar vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (art. 1065 lid 1 onder c Rv) en/of dat het arbitrale vonnis niet met redenen is omkleed (art. 1065 lid 1 onder d Rv).
4.2
PGMBM heeft daartegen verweer gevoerd.
4.3
Het hof constateert dat partijen in hun conclusies geen bezwaren hebben laten blijken tegen het oordeel van het scheidsgerecht dat het schriftelijke stuk van 28 april 2021 is aan te merken als een juridisch bindende overeenkomst. Het hof zal dit stuk in het hierna volgende dan ook aanduiden met ‘de overeenkomst’.

5.Beoordeling

Bevoegdheid hof / tijdigheid vernietigingsvordering

5.1
De plaats van arbitrage (Rotterdam) is gelegen binnen het ressort van het gerechtshof Den Haag, zodat dit hof bevoegd is van de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis kennis te nemen (art. 1064a lid 1 Rv).
5.2
De vordering is tijdig ingesteld, want binnen de in artikel 1064a lid 2 Rv genoemde (verval)termijn van drie maanden.
Toetsingskader
5.3
Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad geldt als algemeen uitgangspunt dat de burgerlijke rechter terughoudendheid moet betrachten bij de beoordeling van een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. Het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen [1] . Een vernietigingsprocedure mag dus niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep.
5.4
Vernietiging van een arbitraal vonnis kan slechts plaatsvinden op de in artikel 1065 lid 1 Rv vermelde gronden. Een van die gronden is de situatie waarin het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden (c-grond). Bij de beoordeling van de vraag of het scheidsgerecht de grenzen van zijn opdracht heeft overschreden, moet mede de vraag worden betrokken of het geschil is beslecht in overeenstemming met de procedureregels die in het gegeven geval van toepassing zijn. De rechter moet echter ook bij zijn onderzoek of het scheidsgerecht de procedureregels heeft nageleefd, terughoudendheid betrachten [2] . Verder geldt dat een schending van de opdracht alleen tot vernietiging van een arbitraal vonnis kan leiden als die schending van ernstige aard is (art. 1065 lid 4 Rv).
5.5
Daarnaast kan vernietiging op de voet van artikel 1065 lid 1 Rv plaatsvinden (onder meer) als het arbitrale vonnis niet met redenen is omkleed (d-grond). Vernietiging van een arbitraal vonnis op deze grond vindt slechts plaats wanneer een motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Met een ontbrekende motivering moet op een lijn worden gesteld het geval waarin weliswaar een motivering is gegeven, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen [3] .
Beoordeling van de aangevoerde vernietigingsgronden
5.6
[eiseres] heeft ter adstructie van haar vernietigingsvordering aangevoerd dat het arbitrale vonnis niet in overeenstemming is met het Nederlandse recht. Dat op de rechtsverhouding het Nederlandse recht onverkort moest worden toegepast volgt volgens haar uit het antwoord dat beide advocaten op de zitting hebben gegeven op de desbetreffende vraag van het scheidsgerecht, hetgeen [eiseres] te bewijzen heeft aangeboden. [eiseres] wijst er voorts op dat de arbiters er in overweging 34 van hun vonnis van zijn uitgegaan dat PGMBM de overeenkomst op 10 juni 2021 heeft ontbonden, terwijl zij verzuimd hebben te toetsen of PGMBM wel tot ontbinding gerechtigd was. Volgens [eiseres] was dat niet het geval, omdat PGMBM op 10 juni 2021 zelf in verzuim verkeerde en zij de overeenkomst ingevolge artikel 6:266 lid 1 BW dus niet kón ontbinden. Verder stelt [eiseres] dat uit de e-mail van 10 juni 2021 van mr. Van Dam niet blijkt dat het gaat om een aan [eiseres] gerichte ontbindingsverklaring van PGMBM, nu mr. Van Dam nog in zijn e-mail van 28 mei 2021 kenbaar maakt ook een andere partij, namelijk Excello Law Limited, te vertegenwoordigen in een (mogelijk) geschil met Telemancha B.V. Ten slotte voert [eiseres] aan dat een ontbindingsverklaring krachtens artikel 6:267 BW alleen kan plaatsvinden door een schriftelijke verklaring van de daartoe gerechtigde en dus niet per e-mail. Zij meent dat een en ander betekent dat de arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden (c-grond) en/of hun beslissing niet met redenen hebben omkleed (d-grond).
5.7
Dit betoog faalt. Als onderdeel van de aan het scheidsgerecht gegeven opdracht hebben partijen overeenkomstig artikel 1054 lid 3 Rv bepaald welke maatstaf het scheidsgerecht moest aanleggen bij zijn beslissing over het hem voorgelegde geschil: “
The arbitral tribunal shall decide as amiable compositeur” (art. 5.2 van de overeenkomst, laatste zin). In alinea 36 van het arbitrale vonnis overweegt het scheidsgerecht:
“(…) Judging this case as ‘amiable compositeur’ according to article 5.2 of the Agreement, the arbitral tribunal is of the opinion that TA[hof: [eiseres]]
deserves some kind of payment by PGMBM.”Hieruit blijkt dat het scheidsgerecht de juiste beslissingsmaatstaf heeft aangelegd en zich in zoverre dan ook aan zijn opdracht heeft gehouden. Mogelijk hebben partijen zich op de zitting op het standpunt gesteld dat (hun rechtsverhouding uit) de overeenkomst zelf wordt beheerst door Nederlands recht, maar dat kan aan de door het scheidsgerecht aan te leggen beslissingsmaatstaf niet afdoen. Het is vervolgens niet aan het hof om een oordeel te geven over de wijze waarop het scheidsgerecht de beslissingsmaatstaf heeft toegepast of over het resultaat daarvan [4] . De inhoudelijke beoordeling van het geschil is immers voorbehouden aan de arbiters, die daarbij een ruime mate van beoordelingsvrijheid hebben. [eiseres] heeft voorts niet gesteld (en het hof is ook niet gebleken) dat en in welk opzicht de beslissing van het scheidsgerecht ten gevolge van de toegepaste beslissingsmaatstaf in strijd is met de openbare orde of dat het scheidsgerecht verzuimd heeft een bepaalde regel van dwingend (Nederlands) recht toe te passen waardoor strijd met de openbare orde zou zijn ontstaan. Het bewijsaanbod dat [eiseres] in dit verband heeft gedaan wordt dan ook als niet ter zake dienend gepasseerd.
5.8
Ook overigens is het hof niet gebleken van een situatie waarbij het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden of zijn vonnis niet met redenen heeft omkleed. Het scheidsgerecht heeft over de door PGMBM ingeroepen gronden voor ontbinding onder meer overwogen:
“TA[hof: [eiseres]]
actedalmost directly after the closingof the Agreement contrary to these principles. On 14 May Mr [eiseres] informed Mr [… 1] that he did not agree with a check of references by Mr [… 1] or a background check. A legitimate request by Mr [… 2] on 17 May to make the Agreement more fit to the purposes of both parties was received by TA with animosity. (…) Moreover TA informed on 9 and 10 June five prospective employees of PGMBM or its Dutch Branch that PGMBM seemed to have called off the establishment of a Dutch office while PGMBM had requested Mr [eiseres] by email of 4 June to refrain from using the PGMBM name, logo or otherwise holding himself out as a PGMBM partner, employee or associated in any way with PGMBM with immediate effect.TA acted contrary to what PGMBM had expected and reasonably could have expected from TAin his capacity of a salaried partner within the context of setting up the Dutch Branch and in his relation to the partnership and the other partners of PGMBM. This behaviour ofTA which has started almost directly from the moment the Agreement was signed, was the reason for PGMBM to terminate the cooperation with TA by dissolving the Agreement on 10 June. On the other hand it must be taken into account that (…) PGMBM up to three times cancelled a call or virtual meeting intended to sort out the differences between the parties. The disagreement between the parties howevercan not justify TA’s actions as set out above(…).These actions were clearly harmful to PGMBM’s interest.
5.9
Uit de aangehaalde overwegingen blijkt dat het scheidsgerecht van oordeel is dat de gedragingen van [eiseres] al heel kort na het sluiten van de overeenkomst in strijd waren met hetgeen PGMBM redelijkerwijs van haar als samenwerkende partner had mogen verwachten en zelfs dat die gedragingen voor de belangen van PGMBM schadelijk zijn geweest. Het scheidsgerecht oordeelt dat die gedragingen de door PGMBM ingeroepen ontbinding daarom kunnen rechtvaardigen. Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd heeft het scheidsgerecht daarbij wel degelijk acht geslagen op het feit dat PGMBM voorafgaand aan de ontbinding tot drie keer toe een belafspraak of digitale
meetingheeft afgezegd. Het is echter van oordeel dat die omstandigheid de laakbare gedragingen van [eiseres] niet kan rechtvaardigen. De stelling van [eiseres] dat PGMBM ingevolge artikel 6:266 BW niet kón ontbinden stuit voorts af op de overweging van het scheidsgerecht dat de tot ontbinding aanleiding gevende gedragingen van [eiseres] zich al manifesteerden
“almost directly after the closing”. Dat maakt dat [eiseres] zich er ook niet met vrucht op kan beroepen dat PGMBM per 14 mei 2021 in gebreke was met de betaling van de eerste maandelijkse factuur.
5.1
Verder kan er blijkens het arbitrale vonnis ook geen onduidelijkheid over bestaan dat mr. Van Dam in zijn ontbindingsverklaring van 10 juni 2021 optrad namens PGMBM en niet namens een andere partij, en ook niet in een ander geschil. Het scheidsgerecht stelt immers vast dat mr. Van Dam [eiseres] op 10 juni 2021 te kennen heeft gegeven dat PGMBM de overeenkomst van 28 april 2021 heeft ontbonden met het oog op (1) het uitblijven van een reactie op eerdere e-mails en brieven van mr. Van Dam, (2) het negeren van instructies afkomstig van PGMBM en (3) de klaarblijkelijke bedoeling van [eiseres] om schade toe te brengen aan de belangen van PGMBM. Overigens blijkt naar het oordeel van het hof uit de brief van 28 mei 2021, waarnaar [eiseres] verwijst, genoegzaam dat mr. Van Dam toen ook al optrad voor PGMBM. Die brief vangt immers aan met: “
I represent Excello Law Limited,acting under the name of PGMBM.” en ook in die brief wordt uitdrukkelijk verwezen naar de met [eiseres] ontstane geschillen met betrekking tot de overeenkomst van 28 april 2021 en dus niet naar een eventueel ander geschil. Daarnaast kan ook de door [eiseres] gedeeltelijk aangehaalde e-mail van mr. Van Dam van 4 juni 2021 geen aanleiding geven tot enig misverstand omtrent de entiteit waartegen de latere ontbindingsverklaring was gericht: “
According to the chamber of commerce the contracting entity is therefore Telemachaacting under the name [eiseres] Advocatuur (…)”.
5.11
Ten slotte heeft [eiseres] nog aangevoerd dat een ontbindingsverklaring niet per e-mail kan plaatsvinden. Deze, overigens niet deugdelijk onderbouwde, stelling is echter nieuw en [eiseres] heeft daarop niet eerder in de arbitrale procedure een beroep gedaan. Reeds daarom kan deze omstandigheid, wat daar ook van zij, geen (c- of d-) grond opleveren voor vernietiging van het arbitrale vonnis.
Conclusie en proceskosten
5.12
De conclusie is dat de vordering van [eiseres] tot (gedeeltelijke) vernietiging van het arbitrale vonnis niet toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken past een proceskostenveroordeling in het nadeel van [eiseres].

6.Beslissing

Het hof:

  • wijst de vordering van [eiseres] tot vernietiging van het tussen partijen op 29 april 2022 in Rotterdam onder nummer NAI 4926 gewezen arbitrale vonnis af;
  • veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van PGMBM begroot op € 783,- aan griffierecht en op € 8.532,50 aan salaris en € 173,- aan nasalaris van de advocaat, te verhogen met € 90,- indien deze bedragen niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat binnen veertien dagen na de datum van dit arrest, dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,- na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de genoemde veertiendagentermijn tot de dag van algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.A.M. van Waesberghe, J.S. Honée en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

4.Hoge Raad 22 december 1978, NJ 1979/521