1.2procesgang in hoger beroep
Op 11 maart 2019 is namens beide verdachten door mr. J.S. Jordan hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is – tot nu toe – gehouden op 22 november 2019, 27 oktober 2020, 6 december 2021, 16 december 2022, 8 december 2023, 12 juni 2024 en 27 november 2024. De verdachten zijn niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman heeft op al deze zittingen medegedeeld uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door de verdachten de verdediging te voren. Verder is – kort gezegd - het volgende ter terechtzitting voorgevallen.
Zitting d.d. 22 november 2019
Ter terechtzitting in hoger beroep op 22 november 2019 is door het hof beslist dat de beide verdachten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
Het hof heeft in de zaak van verdachte
[verdachte 1]geoordeeld dat - hoewel het vonnis formeel op tegenspraak is gewezen - de in de wet gestelde termijn van 14 dagen na het wijzen van het vonnis op 27 juni 2017 niet is gaan lopen, gelet op de omstandigheden zoals die (ook) hiervoor onder 1.1. zijn omschreven.
Het hof heeft in de zaak van de verdachte
[verdachte 2]geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte eerder op de hoogte was van het vonnis waarvan beroep, zodat tijdig hoger beroep is ingesteld.
Verzoek Openbaar Ministerie aan Minister d.d. 18 februari 2020
Op 18 februari 2020 heeft het Openbaar Ministerie de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna ook: de Minister) onder meer verzocht om voor beide verdachten activiteiten te verrichten om te komen tot feitelijke uitlevering van de verdachten aan Nederland in het kader van hun strafrechtelijke vervolging en berechting.
Zitting d.d. 27 oktober 2020
De raadsman heeft via journalisten alleen contact met de verdachte
[verdachte 1]. De verdachte zou gevangen gehouden worden in Koerdisch gebied door de SDF.
De raadsman weet niet waar de verdachte
[verdachte 2]zich bevindt en gaat ervan uit dat hij in Koerdisch gebied gevangen wordt gehouden door de SDF.
De raadsman heeft medegedeeld dat de beide verdachten gebruik willen maken van hun aanwezigheidsrecht.
De advocaat-generaal heeft zich niet verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaken teneinde de verdachten in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van hun aanwezigheidsrecht.
Het hof heeft het onderzoek in beide zaken vervolgens geschorst voor onbepaalde tijd zodat de verdachten in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van hun aanwezigheidsrecht.
Brieven Openbaar Ministerie aan Minister d.d. 8 oktober 2021 en 23 november 2021
Op 8 oktober 2021 en 23 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie de Minister per brief geïnformeerd over de stand van zaken van de strafrechtelijke onderzoeken in de beide zaken en verzocht om voor beide verdachten activiteiten te verrichten om te komen tot de feitelijke uitlevering van de verdachten aan Nederland.
Brieven Minister aan Openbaar Ministerie d.d. 15 november 2021 en 3 december 2021
Bij brief van 15 november 2021 en 3 december 2021 heeft de Minister bevestigd de in 2020 en 2021 door het Openbaar Ministerie verstuurde brieven te hebben ontvangen en beantwoordde die als volgt:
“De mogelijkheden om verdachten naar Nederland over te brengen beoordeelt het kabinet aan de hand van in eerdere correspondentie met u gedeelde criteria, te weten de veiligheid in het gebied, de veiligheid van de betrokken personen en de (gevolgen voor) de internationale betrekkingen. Daarnaast is er altijd oog voor de bescherming van de nationale veiligheid. Indien er sprake is van relevante ontwikkelingen zult u daarover worden geïnformeerd.”
Brief Minister aan Tweede Kamer d.d. 4 november 2021
Bij brief van 4 november 2021 (29754, Terrorismebestrijding, nr. 22) heeft de Minister de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
“Verdragsbasis Berechting — in de zin van volledige participatie van een verdachte aan de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak — van een in het buitenland verblijvende verdachte door middel van videoconferentie is alleen mogelijk indien een verdrag daarin voorziet.
[…]
In het geval dat in een strafzaak tegen een verdachte die zich in Noordoost-Syrië bevindt gebruik dient te worden gemaakt van een videoconferentie om de verdachte te kunnen berechten, betekent dit dat met de Syrische autoriteiten in het kader van rechtshulp een verdrag zal moeten worden afgesloten, teneinde de toepassing van die
videoconferentie mogelijk te maken.
[…]
In het onderhavige vraagstuk omtrent uitreizigers die zich in kampen in Noordoost Syrië dan wel in detentie op andere plekken in die regio bevinden, dient echter ook acht geslagen te worden op bepaalde aspecten die van belang zijn voor beantwoording van de vraag of een videoconferentie in een strafzaak tegen een in Syrië verblijvende uitreiziger wel in de praktijk kan worden
toegepast.
[…]
Nederland onderhoudt sinds 2012 bewust en met goede reden geen diplomatieke betrekkingen meer met het regime van Assad. Samenwerking met Syrië, onder meer in het kader van rechtshulp, is dan ook thans niet mogelijk. De gevangenissen en kampen in Noordoost-Syrië worden beheerd door de Syrian Democratic Forces (SDF). Voor het opzetten van een videoconferentie in een Nederlandse strafzaak tegen een Nederlandse uitreiziger die zich in een gevangenis of kamp in Noordoost-Syrië bevindt, is
samenwerking met de SDF, als beheerder van die gevangenissen en kampen, derhalve vereist. Officiële samenwerking met de Syrische Koerden in het kader van de uitvoering van een rechtshulpverzoek stuit echter op diverse juridische bezwaren, die verband houden met de
omstandigheid dat de SDF een niet-statelijke actor is en geen onderdeel uitmaakt van de Syrische overheid.
Daar komt bij dat bij de uitvoering van rechtshulp wederzijds vertrouwen in elkaars rechtssysteem en rechtspraktijk een belangrijke rol speelt. Nederland moet erop kunnen vertrouwen dat de rechten van een verdachte, die zich in het buitenland bevindt en via een videoconferentie deelneemt aan zijn strafproces in Nederland, voldoende zijn gewaarborgd, conform internationale standaarden. In het kader van de verkenning van de mogelijkheden tot berechting in de regio is gebleken dat de Syrische Koerden op basis van een combinatie van lokaal en Syrisch recht Syrische ISIS-strijders hebben berecht. Het is twijfelachtig of dit rechtssysteem aan internationale juridische standaarden voldoet en of het recht op een eerlijk proces kan worden gegarandeerd. Tevens is gebleken dat het de autoriteiten in Noordoost-Syrië ontbreekt
aan voldoende goed opgeleide officieren van Justitie, (onderzoeks-)rechters en advocaten om de
buitenlandse strijders zelf te vervolgen en berechten, hetgeen mogelijk als graadmeter kan dienen
voor de staat waarin het rechtssysteem aldaar zich bevindt.”
Zitting d.d. 6 december 2021
De raadsman heeft gepersisteerd bij het aanwezigheidsrecht van de verdachten en heeft voorgesteld de verdachten in Syrië te horen wanneer het terughalen van de verdachten geen optie is; wellicht kunnen zij via een videoverbinding gehoord worden.
De advocaat-generaal heeft zich niet verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaken. De advocaat-generaal heeft voorts aangegeven dat een videoverbinding niet mogelijk is bij gebrek aan een verdrag met het Syrisch regime en de SDF en heeft in dit verband verwezen naar de hiervoor genoemde brief van de Minister d.d. 4 november 2021. Daarnaast heeft de advocaat-generaal voorgesteld dat de verdachten afstand doen van hun aanwezigheidsrecht, zodat er een inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden. Het hof heeft het onderzoek in beide zaken voor onbepaalde tijd geschorst, zodat de verdachten in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van hun aanwezigheidsrecht.
Zitting d.d. 16 december 2022
De raadsman heeft medegedeeld dat het hem niet is gelukt om contact te krijgen met de verdachten en dat het lastig is het belang van de verdachten te behartigen als hij de verdachten niet kan spreken.
De advocaat-generaal heeft zich niet verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaken. Het hof heeft het onderzoek in beide zaken geschorst voor onbepaalde tijd zodat de verdachten in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van hun aanwezigheidsrecht.
Zitting d.d. 8 december 2023
Ter terechtzitting op 8 december 2023 heeft de raadsman het hof verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren wegens schending van de artikelen 3 en 6 EVRM. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie zich onvoldoende heeft ingespannen om de verdachten de mogelijkheid te geven aanwezig te zijn bij hun berechting in persoon dan wel via een videoverbinding. Het Openbaar Ministerie heeft herhaald dat het niet aan hen is om de verdachten uit Syrië te repatriëren.
Het hof heeft het verzoek om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren afgewezen, heeft beslist de zaken voor maximaal zes maanden aan te houden en overwoog:
“Het hof verzoekt de advocaat-generaal om tijdig voorafgaand aan de volgende zitting op basis van geactualiseerd onderzoek mededeling te doen aan het hof en de verdediging over het al dan niet bestaan van mogelijkheden om deze strafzaak binnen afzienbare termijn inhoudelijk te behandelen in aanwezigheid van de verdachte (op welke manier dan ook, bijvoorbeeld per videoverbinding) en of er mogelijkheden zijn voor de raadsman om contact hebben met zijn cliënt.
Het hof verzoekt de advocaat-generaal en de raadsman het hof en de andere procespartij tijdig in kennis te stellen van elke ontwikkeling die van belang kan zijn voor de voortgang van de behandeling van deze strafzaak.”
Brief Openbaar Ministerie aan Minister d.d. 3 april 2024
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 3 april 2024 de Minister gevraagd of de Minister mogelijkheden ziet voor de raadsman om in contact te komen met zijn cliënten en daarnaast om het Openbaar Ministerie te informeren of het mogelijk is de verdachten binnen afzienbare tijd naar Nederland te brengen ten behoeve van hun berechting.
Brief Minister aan Openbaar Ministerie d.d. 27 mei 2024
Bij brief van de Minister d.d. 27 mei 2024 heeft de Minister bericht dat het kabinet aan de hand van een afwegingskader in elke individuele casus een belangenafweging maakt waarbij de nationale
veiligheid en het voorkomen van straffeloosheid een belangrijke rol spelen. Na weging van de belangen is het standpunt van het kabinet:
“
Dit maakt dat het kabinet op dit moment niet overgaat tot repatriëring van betrokkenen.”
Het kabinet laat verder weten op korte termijn op
hoog-ambtelijk niveau met de Raad voor de Rechtspraak in overleg te treden over de juridische mogelijkheden om:
a. a) het hoger beroep in de strafzaak per videoverbinding inhoudelijk te behandelen, en
b) de mogelijkheden te (laten) onderzoeken om een
(video-)verbinding tussen raadsman en zijn cliënten te realiseren zodat deze met elkaar in contact kunnen komen.
Volgens de Minister zullen naast het juridische aspect van dit laatste, ook de operationele mogelijkheden worden onderzocht.
Zitting d.d. 12 juni 2024
De raadsman heeft medegedeeld dat het hem niet is gelukt om contact te krijgen met de verdachten.
De raadsman heeft het hof verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens schending van de artikelen 3 en 6 EVRM. Dit verzoek is door het hof afgewezen.
Het Openbaar Ministerie heeft het hof verzocht te beslissen dat niet verwacht kan worden dat de beide strafzaken binnen afzienbare termijn inhoudelijk behandeld kunnen worden in aanwezigheid van de verdachten, en dat dit evenzo geldt voor aanwezigheid van de verdachten bij de zitting per videoverbinding.
Het hof heeft dit verzoek afgewezen, nu voor die beslissing van belang is wat de uitkomst van het lopende traject is (zoals dit naar voren komt in de brief van de Minister d.d. 27 mei 2024), waarbij onder meer onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn tot het inhoudelijk behandelen van de zaken door middel van videoverbinding, en welke mogelijkheden er voor de raadsman zijn om in contact te komen met zijn cliënten.
Brief Minister aan Openbaar Ministerie d.d. 22 augustus 2024
Bij brief van 22 augustus 2024 heeft de Minister het Openbaar Ministerie laten weten dat het kabinet niet overgaat tot repatriëring van de verdachten. Bij die beslissing zijn betrokken:
- de risico’s voor [de] nationale veiligheid;
- gevolgen voor internationale betrekkingen;
- het belang van berechting, en
- de veiligheidssituatie in het gebied en de veiligheid van personen betrokken bij de eventuele repatriëring.
De Minister overweegt dat met name mannelijke uitreizigers een geweldsdreiging vormen vanwege hun gevechtstraining en opgedane strijdervaring. Repatriëring van mannelijke uitreizigers naar Nederland brengt, gelet op deze potentiële geweldsdreiging, risico’s met zich mee voor de nationale veiligheid. Het kabinet vindt die risico’s in de onderhavige casussen onaanvaardbaar.
Voorts blijkt uit deze brief dat de mogelijkheid tot (telefonisch) contact tussen de raadsman en de verdachten nog nader wordt onderzocht.
Brief Minister aan Openbaar Ministerie d.d. 22 oktober 2024
Bij brief van 22 oktober 2024 heeft de Minister het Openbaar Ministerie het volgende laten weten ten aanzien van de mogelijkheden ten aanzien van videoberechting:
“Gelet op vorenstaande kan Nederland niet zonder meer overgaan tot het realiseren van berechting per videoverbinding van personen die zich bevinden op het grondgebied van Syrië. Evenmin kunnen Nederlandse autoriteiten zich fysiek op Syrisch grondgebied begeven om daar contact te bewerkstelligen tussen verdachten en hun raadslieden. Ik zie daarnaast geen mogelijkheden om via justitiële rechtshulp de Syrische autoriteiten om assistentie en/of toestemming hiervoor te verzoeken. Tussen Nederland en Syrië is geen verdrag van toepassing dat hierin voorziet en er bestaat ook verder geen justitiële rechtshulprelatie met het land. Gelet op de situatie in Syrië zie ik hier op korte termijn ook geen veranderingen in komen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de verdachten zich weliswaar op Syrisch grondgebied bevinden maar mogelijk niet onder het feitelijk gezag van de Syrische autoriteiten bevinden, hetgeen justitiële rechtshulp om die reden ook praktisch onmogelijk maakt.”
Voorts laat de Minister in deze brief weten dat het gesprek met de Raad voor de Rechtspraak heeft plaatsgevonden en dat de mogelijkheid tot bewerkstelligen van (telefonisch) contact tussen de raadsman en de verdachten nog wordt onderzocht.
Zitting d.d. 27 november 2024
De raadsman heeft medegedeeld dat er sinds de vorige zitting niets veranderd is: er is nog steeds geen contact met de verdachten. De raadsman heeft voorts medegedeeld dat hij op 26 november 2024 op bezoek is geweest bij de NCTV. Daar is hem verzekerd dat door de NCTV serieus onderzocht wordt of er contact tussen hem en de verdachten mogelijk gemaakt kan worden.
De raadsman heeft het hof – primair – verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er binnen zes maanden tot repatriëring overgegaan wordt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor drie maanden, zodat afgewacht kan worden of de NCTV in staat is contact tussen de raadsman en de verdachten te bewerkstelligen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht te beslissen dat de strafzaken tegen de verdachten in hoger beroep inhoudelijk zullen worden behandeld buiten aanwezigheid van de verdachten en in aanwezigheid van hun gemachtigd raadsman.