In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats]. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2021 had vastgesteld op € 1.517.000. De Heffingsambtenaar had deze waarde bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en een matrix van vergelijkingsobjecten. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat hij niet correct was opgeroepen voor de zitting bij de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting niet op de juiste wijze was verzonden, waardoor de belanghebbende niet in zijn procesbelang was gehoord. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar heeft de zaak zelf afgedaan zonder deze terug te verwijzen. De Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, maar dat de procedurele fout van de Rechtbank aanleiding gaf tot een gegrond hoger beroep.