ECLI:NL:GHDHA:2024:2424

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
BK-24/262, BK-24/264 en BK-24/265
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn opgelegd. De Inspecteur heeft deze aanslagen opgelegd vanwege niet opgegeven inkomsten uit feesten en partijen, waarbij belanghebbende (voorwaardelijk) opzet wordt verweten. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar gedeeltelijk vernietigd en de vergrijpboetes verlaagd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de aanslagen te hoog zijn en dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 19 november 2024 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslagen heeft opgelegd en dat de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd, maar vermindert de boete voor het jaar 2019. Het Hof concludeert dat belanghebbende willens en wetens onjuiste aangiften heeft gedaan en dat de opgelegde boetes passend zijn, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd voor zover deze ziet op de boetebeschikking over het jaar 2019, en de boete wordt verlaagd tot € 6.428. Tevens wordt de Inspecteur gelast om het griffierecht van € 138 aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/262, BK-24/264 en BK-24/265

Uitspraak van 19 november 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 januari 2024, nummers SGR 22/7728, SGR 22/7729 en SGR 22/7730.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.292 (de navorderingsaanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 6.668 en € 2.044 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.230 (de navorderingsaanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 5.494 en € 1.216 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.517 (de aanslag 2019). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 9.748 en € 1.293 belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen, belastingrente- en boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2017 tot € 6.334:
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2018 tot € 5.219;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2019 tot € 9.260;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de
uitspraken op bezwaar; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 8 oktober 2024. Partijen zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. De Inspecteur is via een bericht verzonden via het webportaal Mijn Rechtspraak op 30 augustus 2024 om 08:42 uur, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de mondelinge behandeling bij te wonen. Belanghebbende is bij aangetekend verzonden brief van 30 augustus 2024, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de mondelinge behandeling bij te wonen. De brief is op 13 september 2024 bij het Hof retour ontvangen. Na controle van het adres van belanghebbende in de Basis Registratie Personen is de uitnodiging per gewone post op 13 september 2024 opnieuw aan belanghebbende verzonden. De brief is niet onbestelbaar retour gekomen. Het Hof gaat ervan uit dat belanghebbende en de Inspecteur op correcte wijze zijn uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Na de constatering dat geen van de partijen is verschenen, heeft het Hof daarom het onderzoek ter zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende was in de jaren 2017, 2018 en 2019 werkzaam als financial controller bij de [gemeente] .
2.2.
Tot 1 januari 2019 was de vader van belanghebbende eigenaar van [naam lunchroom] (de lunchroom). Belanghebbende heeft de lunchroom per 1 januari 2019 overgenomen. Vanaf dat moment drijft belanghebbende voor eigen rekening en risico de onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
2.3.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2017, 2018 en 2019 een aangifte IB/PVV ingediend. De aanslagen IB/PVV over de jaren 2017 en 2018 zijn overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
2.4.
In de aangifte IB/PVV 2019 vermeldt belanghebbende onder meer winst uit onderneming. Uit de winst- en verliesrekening bij die aangifte blijkt dat de winst uit onderneming ziet op de lunchroom.
2.5.
Uit onderzoek van de Belastingdienst naar betalingsgegevens van Payment Service Providers (PSP’s) is gebleken dat vanaf een of meerdere bankrekeningen op naam van belanghebbende (de privérekeningen) relatief grote bedragen via een PSP zijn overgemaakt aan online gokbedrijven. De Belastingdienst heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van belanghebbende. Daarbij is gebleken dat meerdere mutaties hebben plaatsgevonden in verband met de lunchroom en dat die mutaties niet zijn verantwoord in de administratie van de lunchroom. In totaal gaat het om € 68.468 (2017), € 56.727 (2018) en € 50.575 (2019).
2.6.
Tussen de Inspecteur en belanghebbende heeft op 10 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden. In het gespreksverslag staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“De [belanghebbende] licht toe: "Wij wilden de inkomsten uit feesten en partijen boekhoudtechnisch scheiden van de omzet die via de kas wordt behaald; wij wilden een aparte geldstroom." Daarom koos de [belanghebbende] ervoor om de inkomsten uit feesten en partijen (groepen en reserveringen) te laten storten op zijn privérekening. De inkomsten daaruit zijn vergokt. De betreffende geldstroom is ook nooit meer verlegd naar de lunchroom omdat hij het geld nodig had om mee te gokken.
De [belanghebbende] spreekt over wij. Ik heb gevraagd wie onder "wij" wordt verstaan. De [belanghebbende] geeft aan dat hij daarmee zichzelf en zijn vader bedoeld. De vraag, of de vader van de [belanghebbende] op de hoogte was van zijn gokverslaving en de financiële handelwijze, wordt door de [belanghebbende] bevestigend beantwoord.
(…)
[…] vraagt aan de [belanghebbende] of de kosten die betrekking hebben op de groepen en reserveringen ten laste van het resultaat van de lunchroom zijn gebracht. Hierop antwoordt de [belanghebbende] dat dat niet zo is. Volgens de [belanghebbende] is de helft van de stortingen gebruikt voor de aanschaf van eten en drinken. De facturen die daarop betrekking hebben zijn weggegooid. Er is ook geen administratie hiervan bijgehouden. Er zijn volgens de [belanghebbende] geen personeelskosten betaald van de privé ontvangen bedragen.”
2.7.
Tussen de Inspecteur, belanghebbende en de vader van belanghebbende heeft op 1 september 2021 een vervolggesprek plaatsgevonden. In het gespreksverslag staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“In de jaren 2015 tot en met 2018 heeft de [belanghebbende] geen loon ontvangen vanuit de lunchroom. Welke afspraken heeft de [belanghebbende] met zijn vader gemaakt met betrekking tot zijn beloning?
De [belanghebbende] had met zijn ouders de afspraak gemaakt dat hij van de, op zijn bankrekening
ontvangen, ontvangen gelden van de feesten en partijen, na aftrek van de inkoopkosten, 50% zou ontvangen.
(…)
De [belanghebbende] heeft verklaard dat hij contante betalingen heeft verricht aan zijn ouders voor de inkopen van eten voor feesten en partijen. Heeft de [belanghebbende] ook andere contante gelden aan zijn ouders verstrekt zodat een deel van de verzwegen omzet ook bij hen terecht gekomen is?
Ja. Van het restant is 50% ten gunste gekomen van zijn ouders en 50% ten gunste van hemzelf.
(…)
Per 1-1-2019 heeft de [belanghebbende] de zaak overgenomen van zijn vader. Is de 50/50-verdeling voor feesten toen voortgezet?
Ja. De vader van de [belanghebbende] is blijven werken tot 1-9-2019 voor de lunchroom; zijn moeder het gehele jaar. De verdeling is dat jaar volledig voortgezet.
2.8.
De Inspecteur kondigt bij brief van 27 januari 2022 aan dat hij voornemens is over de jaren 2017 en 2018 een navorderingsaanslag IB/PVV op te leggen. Daarbij gaat hij uit van de volgende correcties:
2017
2018
Looncorrectie lunchroom
25.333
20.989
Correctie inkomsten uit eigen woning
2.008
1.788
Totale correctie
27.341
22.777
De looncorrectie wordt in de brief – voor zover hier van belang – als volgt toegelicht:
“Bij het bepalen van de hoogte van uw loon uit [naam lunchroom] ben ik van de verklaringen van u en uw vader uitgegaan. Dit resulteert in de volgende berekening:
(…)
2017
2018
Door u ontvangen bedragen (incl. OB)
(…)
€ 68.468
€ 56.727
Inkoopprijs 26% (incl. OB)
(…)
€ 17.802
€ 14.749
Restant voor verdeling
(…)
€ 50.666
€ 41.978
50% voor u
(…)
€ 25.333
€ 20.989
Ik heb ervoor gekozen om hiervoor geen correcties voor de loonheffingen op te leggen bij uw vader maar om de correcties aan te brengen in uw aangiften IH, zonder de vermelding van ingehouden loonheffingen.”
2.9.
In diezelfde brief kondigt de Inspecteur ook aan dat hij voornemens is af te wijken van de ingediende aangifte bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2019. Daarbij gaat hij uit van de volgende correcties:
Correctie winst uit onderneming lunchroom
37.633
Correctie inkomsten uit eigen woning
1.838
Totale correctie
39.471
De Inspecteur heeft als bijlage bij de brief van 27 januari 2022 een specificatie opgenomen van de correctie van de winst uit onderneming. Deze specificatie bevat onder meer de volgende gegevens:
Aangifte
Correctie
Toelichting
Fiscale winstberekening
26.503
44.754
omzetcorrectie
-12.9
loonkosten
Fiscale oudedagsreserve 9,44%
-2.502
2.502
urencriterium
Winst (voor ondernemersaftrek)
24.001
34.356
Zelfstandigenaftrek
-7.28
7.28
urencriterium
Startersaftrek
-2.123
2.123
urencriterium
Winst (na ondernemersaftrek)
14.598
43.759
MKB-winstvrijstelling 14%
-2.044
-6.126
verhoging
Belastbare winst
12.554
37.633
2.10.
De Inspecteur heeft in de brief van 27 januari 2022 ook aangekondigd bij de (navorderings)aanslagen een vergrijpboete op te leggen. Deze heeft hij als volgt toegelicht:
“Op het moment van het doen van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2015 tot en met 2019 wist u dat u gelden van derden op uw bankrekeningen had ontvangen. Als gevolg hiervan moet u hebben geweten dat de ontvangsten deels als inkomen verantwoord hadden moeten worden in de betreffende aangiften IB/PVV en ZVW. Door het niet verantwoorden van dit inkomen heeft u verwijtbaar gehandeld waardoor over deze jaren te weinig belasting is geheven.
Op grond van vorenstaande concludeer ik dat u willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door uw handelen of nalaten te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. Dit kwalificeert zich als (voorwaardelijke) opzet.
Ik ben voornemens, op grond van eerdergenoemde artikelen, voor de jaren 2017 tot en met 2019 een vergrijpboete op te leggen van 50%.”
2.11.
De Inspecteur heeft met dagtekening 18 maart 2022 de navorderingsaanslag 2017, navorderingsaanslag 2018 en aanslag 2019 met vergrijpboetes opgelegd overeenkomstig de aankondiging. De vergrijpboetes zijn berekend over de gecorrigeerde looninkomsten (2017 en 2018) en de gecorrigeerde winst uit onderneming (2019), dus niet over de gecorrigeerde inkomsten uit de eigen woning.
2.12.
Op 10 oktober 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. In het verslag van het hoorgesprek staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Daarnaast verklaart de [belanghebbende] dat hij de administratie deed van de lunchroom. Deze administratie wordt vervolgens aangeleverd bij een administratiekantoor.
(…)
De facturen omtrent de feesten/partijen werden buiten de administratie van de lunchroom gehouden. Het administratiekantoor was van deze werkzaamheden niet op de hoogte.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Beoordeling van het geschil
Inkomstenbelasting
16. De rechtbank stelt vast dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2017 en 2018 zijn opgelegd met inachtneming van hetgeen door eiser is verklaard over de betalingen op de bankrekeningen 1 en 2. Verweerder heeft de ontvangen bedragen aangemerkt als omzet en rekening gehouden met inkoopkosten. Van het resterende bedrag is 50% aan eiser toegerekend en als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit terecht gebeurd, omdat eiser dit inkomen inderdaad heeft genoten. Van dubbele heffing is geen sprake nu slechts de helft van het inkomen aan eiser is toegerekend. Indien bij de vader van eiser meer dan de andere helft van de inkomsten in aanmerking is genomen, is dit een fout die – gelet op de afspraken tussen eiser en zijn vader – in de aanslagen van de vader zou moeten worden gecorrigeerd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inkomsten uit de feesten en partijen eveneens terecht in de aanslag voor het jaar 2019 begrepen. Verweerder is bij de aanslagoplegging uitgegaan van de bedragen die eiser op zijn privérekeningen daadwerkelijk heeft ontvangen en heeft rekening gehouden met daarover verschuldigde omzetbelasting, loonkosten en ondernemersaftrek.
18. Eiser heeft laten weten vraagtekens te hebben bij het onderzoek dat verweerder naar hem heeft ingesteld. Verweerder heeft daarover toegelicht dat hij via onderzoek naar betalingsgegevens van Payment Service Providers (PSP’s) bij eiser terecht is gekomen. Uit dat onderzoek volgde dat van één of meer bankrekeningen op naam van eiser via de PSP’s relatief grote bedragen zijn overgemaakt naar online gokbedrijven. Vervolgens heeft verweerder door middel van derdenonderzoek meer informatie over eiser verkregen, onder meer bij banken. De rechtbank ziet in deze gang van zaken, die wordt bevestigd door de stukken die zich in het dossier bevinden, geen aanwijzingen voor onrechtmatige bewijsvergaring jegens eiser. Ook anderszins vormt het onderzoek voor de rechtbank geen aanleiding om de aanslagen te vernietigen.
Vergrijpboetes
19. Op grond van artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet van de belastingplichtige te wijten is dat de aangifte niet dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de AWR, kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat een aanslag naar een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Onder opzet wordt mede begrepen voorwaardelijke opzet. Daarvan is sprake indien een belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat een onjuiste aangifte zou worden gedaan dan wel te weinig belasting zou worden geheven, en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).[1]
20. De bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet rust op verweerder. Eiser betwist dat hij opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Verweerder dient dan overtuigend aan te tonen dat eiser (voorwaardelijk) opzet kan worden verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Verweerder heeft gewezen op de zakelijke betalingen voor feesten en partijen die eiser bewust heeft laten verrichten op zijn privérekeningen en op het feit dat deze betalingen buiten de administratie van de lunchroom zijn gehouden. Eiser heeft de administratie van de lunchroom gedaan en de desbetreffende facturen opgesteld. Hij heeft uitdrukkelijk met zijn vader afgesproken dat hij de helft van de factuurbedragen zelf mocht houden, maar de betalingen zijn vervolgens op geen enkele wijze in de aangiften van eiser verantwoord (en evenmin in die van zijn vader). Deze omstandigheden – in samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld – laten geen andere conclusie toe dan dat eiser willens en wetens onjuiste aangiften heeft gedaan met het oogmerk dat de aanslagen naar te lage bedragen zouden worden vastgesteld (of anderszins te weinig belasting zou worden geheven). Dat eiser er wegens verslavingsproblematiek niet aan zou hebben gedacht om de ontvangen bedragen in zijn aangiften te verantwoorden of dat hij meende dat de enkele vermelding van de bankrekeningen 1 en 2 in de aangiften voldoende was, acht de rechtbank, mede gelet op de financiële achtergrond van eiser, ongeloofwaardig.
21. Eiser maakt niet aannemelijk dat zijn financiële omstandigheden aanleiding geven om de opgelegde vergrijpboeten te matigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser inkomsten geniet uit zijn lunchroom waaruit hij zijn schulden voldoet en dat hij eigenaar is van onroerende zaken en een auto. De rechtbank acht een vergrijpboete van 50% van de te weinig geheven belasting passend en geboden. Eiser heeft immers willens en wetens belasting ontdoken door een gedeelte van de omzet van de lunchroom te laten storten op een privérekening en daarover geen belasting te betalen. Dat is een serieus delict, dat de belastingmoraal ondermijnt en waarvoor een serieuze boete op zijn plaats is.
22. De rechtbank ziet in de duur van de procedure aanleiding om de boete te matigen. Met betrekking tot de vergrijpboetes is de redelijke termijn aangevangen met de cautieverlening op 1 september 2021, zodat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan, 2 jaar en ruim 4 maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim 4 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door Gerechtshof Amsterdam[2] geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 5%. Dat betekent dat de boete voor het jaar 2017 moet worden verminderd met € 334 (5% van € 6.668) tot een bedrag van € 6.334, dat de boete voor het jaar 2018 moet worden verminderd met € 275 (5% van € 5.494) tot een bedrag van € 5.219 en dat de boete voor het jaar 2019 moet worden verminderd met € 488 (5% van € 9.748) tot € 9.260.
Rentebeschikkingen
23. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
[1] Vgl. Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989 en Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
[2] Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen voor de jaren 2017 en 2018 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarnaast is in geschil of de vergrijpboetes over de jaren 2017, 2018 en 2019 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert dat de navorderingsaanslagen naar een te hoog bedrag zijn opgelegd en dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.4.
Naar het Hof begrijpt is – nu daartegen geen beroepsgronden zijn aangevoerd – tussen partijen niet in geschil dat de inkomsten uit de eigen woning over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de winst uit onderneming over het jaar 2019 terecht zijn gecorrigeerd. Daarnaast is niet in geschil dat de vergrijpboetes door de Rechtbank terecht zijn verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Beoordeling van het hoger beroep

IB/PVV 2017 en 2018
5.1.
Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslagen over 2017 en 2018 ten onrechte zijn opgelegd, omdat niet hij maar zijn vader eigenaar van de lunchroom was. Volgens belanghebbende heeft zijn vader over de uit de organisatie van feesten en partijen genoten inkomsten IB/PVV betaald en is sprake van een fout van de Belastingdienst waardoor zowel bij hem als ook bij zijn vader IB/PVV wordt geheven over dezelfde inkomsten.
5.2.
De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen ten aanzien van dit geschilpunt. Het Hof neemt de overwegingen van de Rechtbank over, maakt deze tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe.
5.3.
De Inspecteur heeft van de uit de organisatie van feesten en partijen genoten inkomsten, na aftrek van inkoopkosten, 50% aan belanghebbende toegerekend als loon genoten uit de lunchroom en als zodanig in de heffing van IB/PVV betrokken. De Inspecteur heeft daarbij geen loonheffing verrekend, omdat van inhouding van loonheffing bij de lunchroom geen sprake is geweest. Belanghebbende stelt, zo begrijpt het Hof, dat de aan hem toegerekende 50% aan inkomsten reeds bij zijn vader in de heffing van IB/PVV zijn betrokken. Aan die stelling gaat het Hof voorbij, omdat de Inspecteur dat weerspreekt en belanghebbende daarvoor geen begin van bewijs levert.
Vergrijpboetes
5.4.
De Inspecteur stelt primair dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Hij voert daartoe aan dat:
- belanghebbende in de jaren 2017 tot en met 2019 werkzaam was als financial controller bij de [gemeente] en daardoor specifieke kennis heeft van financiële aangelegenheden;
- belanghebbende de inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen buiten de administratie van de lunchroom hield;
- belanghebbende het kantoor dat de administratie verzorgde niet van deze inkomsten op de hoogte heeft gebracht;
- de vraagstelling in het aangifteprogramma voldoende duidelijk is; en
- het niet aannemelijk is dat belanghebbende vanwege zijn gokverslaving er niet aan zou hebben gedacht om de ontvangen bedragen in zijn aangiften IB/PVV te verantwoorden.
5.5.
Belanghebbende stelt dat ten onrechte vergrijpboetes zijn opgelegd, omdat hij niet bewust inkomsten heeft verzwegen. Volgens belanghebbende waren de boekingsnummers bovendien in het betalingskenmerk bij de mutaties op zijn privérekeningen vermeld en was zo op eenvoudige wijze te traceren welke inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen op zijn privérekeningen zijn bijgeschreven. Als de intentie was geweest om belasting te ontduiken, dan had hij deze boekingsnummers niet in het betalingskenmerk verwerkt, aldus belanghebbende.
5.6.
Op grond van artikel 67d, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet van de belastingplichtige te wijten is dat de aangifte niet dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van artikel 67e, lid 1, AWR, kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat een aanslag naar een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Onder opzet wordt mede begrepen voorwaardelijk opzet.
5.7.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, BNB 2022/68, - voor zover hier van belang het volgende overwogen (voetnoot weggelaten):
“3.4.5. De vaststelling wat de aangifteplichtige omtrent de juistheid van zijn aangifte had behoren te weten, is echter niet voldoende om te oordelen dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Daarvoor moet vaststaan (i) dat hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, en (ii) dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).”
Vergrijpboetes (2017 en 2018)
5.8.
De Inspecteur heeft aan de hand van de mutaties op de privérekeningen van belanghebbende en de door belanghebbende afgelegde verklaringen over de verdeling van de inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen overtuigend aangetoond dat belanghebbende in de jaren 2017 en 2018 inkomsten heeft genoten die niet in zijn aangiften zijn opgenomen en dat als gevolg daarvan de aanslagen over die jaren te laag zijn vastgesteld.
5.9.
De handelswijze van belanghebbende, waarbij de inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen bewust buiten de door belanghebbende verzorgde administratie van de lunchroom zijn gehouden, de inkomsten daaruit op zijn privérekeningen zijn bijgeschreven en tussen belanghebbende en zijn vader de afspraak gold dat 50% van die inkomsten na aftrek van inkoopkosten aan hem toekwam, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het niet betalen van de verschuldigde IB/PVV dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat belanghebbende dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Het is niet geloofwaardig dat belanghebbende niet heeft geweten dat over de inkomsten IB/PVV moest worden betaald. Belanghebbende moet er bovendien van op de hoogte zijn geweest dat er door zijn vader over de inkomsten geen loonheffing is ingehouden, omdat belanghebbende de administratie deed van de lunchroom en deze aanleverde bij het administratiekantoor. Onder deze omstandigheden is het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven. De vergrijpboetes zijn derhalve terecht opgelegd. Het Hof acht de opgelegde boetes, met inachtneming van de door de Rechtbank toegepaste matiging in verband met overschrijding van de redelijke termijn, passend en geboden. Belanghebbende heeft niet gesteld dat zijn financiële omstandigheden aanleiding geven om de opgelegde vergrijpboetes verder te matigen.
5.10.
Het subsidiaire standpunt van de Inspecteur dat sprake is van grove schuld behoeft gelet op het bovenstaande geen behandeling meer.
Vergrijpboete (2019)
5.11.
De Inspecteur heeft aan de hand van de mutaties op de privérekeningen van belanghebbende en de door belanghebbende afgelegde verklaringen over de verdeling van de inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen overtuigend aangetoond dat belanghebbende in het jaar 2019 winst uit onderneming heeft genoten die niet in zijn aangifte is opgenomen.
5.12.
De handelswijze van belanghebbende, waarbij de inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen op zijn privérekeningen zijn bijgeschreven en door belanghebbende bewust buiten de administratie van de lunchroom zijn gehouden, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het niet betalen van de verschuldigde IB/PVV dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat belanghebbende dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Het is niet geloofwaardig dat belanghebbende niet heeft geweten dat over de inkomsten uit organisatie van feesten en partijen IB/PVV moest worden betaald. Onder deze omstandigheden is het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven over de niet aangegeven inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen. De vergrijpboete is derhalve terecht opgelegd.
5.13.
Uit de gedingstukken blijkt dat niet alleen de correctie in verband met inkomsten uit de organisatie van feesten en partijen in de boetegrondslag is betrokken, maar ook de onder 2.9 genoemde correctie van de fiscale oudedagsreserve, zelfstandigenaftrek en startersaftrek als gevolg van het niet voldoen aan het urencriterium. De Inspecteur heeft echter niet gesteld, laat staan bewezen, dat belanghebbende (voorwaardelijk) opzet valt te verwijten bij het ten onrechte toepassen van deze ondernemersfaciliteiten in de aangifte. Dit betekent dat de boetegrondslag moet worden verminderd met het bedrag van de correctie van de ondernemersfaciliteiten waarbij rekening dient te worden gehouden met het daaraan toerekenbare deel van de MKB-winstvrijstelling. Gelet hierop bedraagt de boetegrondslag € 14.285. Met inachtneming van de door de Rechtbank toegepaste matiging in verband met overschrijding van de redelijke termijn bedraagt de boete € 6.428 (€ 14.285 x 45%). Het Hof acht deze boete passend en geboden. Belanghebbende heeft niet gesteld dat zijn financiële omstandigheden aanleiding geven om de opgelegde vergrijpboete verder te matigen.
Belastingrente
5.14.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.15.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld of gebleken.
6.2.
De Inspecteur zal aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 138 dienen te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de boetebeschikking over het jaar 2019;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de boetebeschikking over het jaar 2019;
  • vermindert de vergrijpboete over het jaar 2019 tot € 6.428;
  • gelast de Inspecteur belanghebbende een bedrag van € 138 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door L.D.M.A. Reijs, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 19 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.