ECLI:NL:GHDHA:2024:2393

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
200.328.687/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep betreffende koopovereenkomst en levering van bedrijfsloods

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een incident tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep. De eiser, [eiser], heeft gevorderd dat de verweerster, [verweerster], niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, omdat zij volgens [eiser] haar hoger beroep niet binnen de vereiste termijn van acht dagen na het instellen daarvan heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Het hof heeft de incidentele vordering van [eiser] afgewezen. De achtergrond van de zaak betreft een geschil over een bedrijfsloods, waarbij [eiser] stelt dat hij een koopovereenkomst heeft gesloten met [verweerster]. De rechtbank Rotterdam heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, maar [verweerster] heeft in hoger beroep de vernietiging van deze vonnissen gevorderd. Het hof oordeelt dat de levering van de loods heeft plaatsgevonden op basis van een nadere overeenkomst, waardoor de verweerster niet gehouden was om het hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.328.687/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/584271 / HA ZA 19-970
Arrest van 10 september 2024 in het incident tot niet-ontvankelijkheid
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats],
eiser in het incident,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M. Buitelaar, kantoorhoudend in Naaldwijk,
tegen
[verweerster],
wonend in [woonplaats],
verweerster in het incident,
appellante in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M.J.S. Spanjersberg, kantoorhoudend in Zoetermeer.
Het hof zal partijen hierna [eiser] en [verweerster] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Dit arrest gaat over de incidentele vordering van [eiser] om [verweerster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Volgens [eiser] had [verweerster] haar hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan moeten inschrijven in het rechtsmiddelenregister. Omdat zij niet dit heeft gedaan, is zij volgens [eiser] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
1.2
Het hof wijst de incidentele vordering van [eiser] af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 12 juni 2023, waarmee [verweerster] in hoger beroep is gekomen van het tussenvonnis van 24 maart 2021 (hierna: het tussenvonnis) en het eindvonnis van 15 maart 2023 [1] (hierna: het eindvonnis) van de rechtbank Rotterdam;
  • de memorie van grieven van [verweerster], met bijlagen;
  • de akte wijziging van eis van [verweerster], met bijlagen;
  • de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid van [eiser];
  • de incidentele conclusie van antwoord van [verweerster], met bijlage.

3.Feitelijke en processuele achtergrond

3.1
Tussen partijen is een geschil ontstaan over een bedrijfsloods gelegen nabij de Gerberaweg 8 in Bleiswijk (hierna: de loods). [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij (als koper) met [verweerster] (als verkoper) een koopovereenkomst ten aanzien van de loods heeft gesloten. [verweerster] betwist(te) dat. [eiser] is daarop een procedure gestart tegen [verweerster], met als inzet dat hij de eigendom van de loods verkrijgt conform de (nog niet ondertekende) koopovereenkomst en de (concept-) leveringsakte van 22 mei 2019, zoals in het geding gebracht als producties 2 en 3 bij inleidende dagvaarding.
3.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis voorshands bewezen geacht dat tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten onder de voorwaarden van de als productie 2 overgelegde koopovereenkomst en heeft [verweerster] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Na getuigen te hebben gehoord is de rechtbank in het eindvonnis tot de slotsom gekomen dat [verweerster] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De rechtbank heeft [verweerster] veroordeeld om, voor zover hier van belang, (i) de als productie 2 overlegde koopovereenkomst binnen twee dagen na betekening van het vonnis te ondertekenen en ter hand te stellen aan de advocaat van [eiser] (punt 3.1 van het dictum) en (ii) binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te verschijnen bij de notaris om de leveringsakte conform het als productie 3 overgelegde concept te ondertekenen, dan wel binnen die termijn een volmacht tot het passeren van die akte te verstrekken (punt 3.2 van het dictum). De rechtbank heeft tevens bepaald dat, indien [verweerster] niet aan die veroordelingen voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de verklaring van [verweerster] die vereist is voor de totstandkoming van voormelde koopovereenkomst en/of het passeren van voormelde leveringsakte (punt 3.3 van het dictum). De rechtbank heeft het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3
Partijen hebben op 3 mei 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin staat dat [verweerster] in hoger beroep komt van het tussenvonnis en eindvonnis en dat zij blijft betwisten dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Afgesproken is dat de loods niettemin zal worden getaxeerd en in eigendom zal worden overgedragen aan [eiser] tegen een koopsom van € 200.000,-. Indien in rechte alsnog zal worden geoordeeld dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen of dat weliswaar een koopovereenkomst tot stand is gekomen maar dat hieraan gebreken kleven of dat [verweerster] op andersoortige wijze in het gelijk wordt gesteld, dan zal (i) [eiser] het (eventuele) verschil betalen tussen de koopsom van € 200.000,- en de hogere getaxeerde waarde en (ii) het in de koopovereenkomst opgenomen eerste recht van koop ten aanzien van de aan [verweerster] in privé toebehorende woning aan de Gerberaweg 8 in Bleiswijk vervallen. [verweerster] is gehouden om na de betaling onder (i) al het mogelijke te doen, zodat [eiser] eigenaar blijft of wordt van de loods, voor zover in rechte zou worden geoordeeld dat [eiser] geen eigenaar meer is van de loods. Ook is afgesproken dat [eiser] de loods niet zal vervreemden zolang het eindvonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een boete van € 200.000,-.
3.4
Op 12 juni 2023 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld. Zij vordert in hoger beroep, na haar eis te hebben gewijzigd, dat het tussenvonnis en het eindvonnis worden vernietigd, met uitzondering van de veroordeling in punt 3.3 van het dictum van het eindvonnis, en opnieuw rechtdoende:
  • primair een verklaring voor recht dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen;
  • subsidiair een verklaring voor recht dat aan de koopovereenkomst gebreken kleven en dat deze overeenkomst daarmee eigenlijk voor vernietiging vatbaar is;
  • meer subsidiair te oordelen zoals het hof in goede justitie juist acht;
  • voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat de primaire of subsidiaire vordering wordt toegewezen, dan wel meer subsidiair vergelijkbaar wordt geoordeeld, het Voorkeursrecht van koop te vernietigen en [eiser] te bevelen de registers in overeenstemming te brengen met dit feit en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van hetgeen vereist is voor vernietiging c.q. schrapping van dit Voorkeursrecht en te bepalen dat [verweerster] deze uitspraak op kosten van [eiser] in de openbare registers kan inschrijven;
  • voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat de primaire of subsidiaire vordering wordt toegewezen, dan wel meer subsidiair vergelijkbaar wordt geoordeeld, [eiser] te verbieden een beroep te doen op het Voorkeursrecht;
  • [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
3.5
Bij notariële leveringsakte van 14 juni 2023 (hierna: de leveringsakte) is de eigendom van de loods overgedragen aan [eiser]. In de leveringsakte staat vermeld dat de comparante namens [verweerster] bij de notaris verschijnt en handelt “
op grond van het vonnis in de plaats tredende voor de vereiste medewerking, wilsverklaring en handtekening van genoemde (…) [verweerster] voor het verlijden van deze akte en de uitvoering van de daartoe benodigde levering van na te melden verkochte” en is vervolgens het dictum van het eindvonnis aangehaald. De considerans van de leveringsakte luidt als volgt:
De comparanten handelend als gemeld, verklaren vooraf dat deze akte passeert op grond van het vonnis en op basis van de ontwerp akte (hierna te noemen “de oude akte”), waar in het vonnis melding van is gemaakt. Partijen en hun advocaten zijn thans echter overeengekomen dat de niet meer voor hen relevante onderdelen van de oude akte ook niet meer in deze akte zijn verwerkt. Partijen hebben daarmee ingestemd, blijkens de aan deze akte gehechte schriftelijke akkoorden op deze akte en merken deze akte aan als de akte waarmee uitvoering wordt gegeven aan het vonnis. (…)

4.De incidentele vordering

4.1
[eiser] vordert dat [verweerster] in haar hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat [verweerster] niet heeft meegewerkt aan de ondertekening van de koopovereenkomst en de leveringsakte. Het eindvonnis is in de plaats getreden van (een deel van) de leveringsakte. Uit artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat [verweerster] haar hoger beroep daarom binnen acht dagen na het instellen daarvan had moeten inschrijven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Omdat zij dit heeft verzuimd, is zij niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, aldus [eiser].
4.2
In haar incidentele antwoordconclusie erkent [verweerster] dat het door haar ingestelde hoger beroep niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister maar zij betwist gemotiveerd dat dit tot niet-ontvankelijkheid van haar hoger beroep dient te leiden.

5.Beoordeling van de incidentele vordering

5.1
Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep tegen een uitspraak als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 Rv. De in lid 1 vermelde uitspraken zijn die, waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel van een zodanige akte. Het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in artikel 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. [2]
5.2
Volgens vaste rechtspraak heeft artikel 3:301 lid 2 BW een beperkte strekking, mede gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid. Dit betekent onder meer dat het voorschrift niet geldt in het geval een rechtsmiddel is ingesteld en geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de rechterlijke uitspraak die (een deel van) de akte van levering kon vervangen, omdat alsnog vrijwillig aan de levering werd meegewerkt. [3]
5.3
In dit geval hebben partijen onder druk van het eindvonnis een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen zijn overeengekomen dat en op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan het eindvonnis. [verweerster] heeft zich bereid verklaard om de loods aan [eiser] te leveren, waarbij de eigendom bij [eiser] blijft ongeacht de uitkomst van het hoger beroep. In hoger beroep heeft [verweerster] bevestigd dat zij de levering niet ongedaan wil maken (achter 3 akte wijziging van eis). [eiser] heeft dit niet betwist. Partijen hebben vervolgens afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de levering van de loods bij de notaris zou plaatsvinden. Dit heeft geresulteerd in een leveringsakte die op onderdelen afwijkt van de concept leveringsakte van 22 mei 2019, waarvan de rechtbank heeft bepaald dat [verweerster] die moest ondertekenen bij de notaris en het eindvonnis in de plaats zou treden van de benodigde verklaring van [verweerster] voor het passeren daarvan indien zij hieraan niet zou meewerken. [verweerster] heeft, zo blijkt uit de considerans van de leveringsakte, ingestemd met de leveringsakte en het passeren daarvan. Beide partijen hebben de leveringsakte ook aangemerkt als de akte waarmee uitvoering wordt gegeven aan het eindvonnis. Dit betekent dat de levering van de loods en de uitvoering van het eindvonnis hebben plaatsgevonden uit hoofde van een nadere overeenkomst. Dat in de leveringsakte ook staat dat wordt gehandeld op basis van vervangende toestemming zoals in het eindvonnis bedoeld, maakt dit niet anders. Bepalend is de feitelijke gang van zaken, die is neergelegd in de considerans. [verweerster] stelt terecht dat zij op grond daarvan niet is gehouden om het hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Het beroep van [eiser] op artikel 3:301 lid 2 BW gaat dus niet op.
Conclusie en proceskosten
5.4
De conclusie is dat de incidentele vordering van [eiser] niet slaagt. Het hof zal de beslissing over de kosten van dit incident aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
5.5
Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord door [eiser].

6.Beslissing

Het hof:
in het incident:
  • wijst de incidentele vordering van [eiser] af;
  • houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
  • verwijst de zaak naar de rol van 22 oktober 2024 voor het nemen van een memorie van antwoord door [eiser];
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, A.A. Muilwijk-Schaaij en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het eindvonnis is volgens de rolkaart van de rechtbank gewezen op 15 maart 2023, zoals ook
2.HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538.
3.HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538.