ECLI:NL:GHDHA:2024:2339

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
BK-23/1176
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelastingen door Gerechtshof Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die aan belanghebbende was opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen. De naheffingsaanslag, opgelegd op 27 januari 2022, bedroeg € 67,70, waarvan € 2,40 parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar de Rechtbank Rotterdam vernietigde deze uitspraak op 25 oktober 2023, waarbij de rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2024 was de Heffingsambtenaar aanwezig, maar belanghebbende verscheen niet. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende had onderbouwd dat het aantal geraamde naheffingsaanslagen correct was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de kostenraming, en het Hof bevestigde deze conclusie. Het Hof oordeelde dat de kosten van de naheffingsaanslag niet te hoog waren vastgesteld en dat de naheffingsaanslag in stand bleef. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de uitspraak op bezwaar werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1176

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 25 oktober 2023, nummer ROT 22/5194.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 27 januari 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 67,70, bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier heeft ter zake € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft beslist waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.133,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder de wettelijke rente verschuldigd is aan eiser over het bedrag van de proceskosten vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is geen verweerschrift ontvangen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 24 september 2024. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Het Hof heeft op 25 juli 2024 de uitnodiging voor deze zitting aangetekend verzonden aan belanghebbende op het adres [adres 1] . Het Hof heeft de uitnodiging nadat deze niet is afgehaald, terugontvangen op 13 augustus 2024 en toen uit de GBA-check bleek dat belanghebbende op dit adres stond ingeschreven, is de uitnodiging per gewone post naar genoemd adres gezonden. Vervolgens is op 29 augustus 2024 aangetekend een gewijzigd tijdstip-uitnodiging voor de zitting gezonden naar datzelfde adres. Nadat deze uitnodiging op 18 september 2024 retour is ontvangen, is aan de hand van een nieuwe GBA-check vastgesteld dat belanghebbende per 14 augustus 2024 op een ander adres staat ingeschreven. Vervolgens zijn zowel de gewijzigd tijdstip-uitnodiging als de uitnodiging op 20 september 2024 aan belanghebbende per gewone post verzonden aan het adres waarop belanghebbende volgens het GBA per 14 augustus 2024 is ingeschreven: [adres 2] . Van belanghebbende is geen bericht van een adreswijziging ontvangen.

Feiten

2.1.
Op 19 januari 2022 heeft een parkeercontroleur om 15:17 uur geconstateerd dat de auto van belanghebbende (kenteken [kenteken] ) stond geparkeerd op locatie [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd. Tijdens de controle is geconstateerd dat de auto stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
2.2.1.
De Heffingsambtenaar heeft met het document “Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022” de volgende onderbouwing van de kosten van de naheffingsaanslag overgelegd, waarin, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende is opgenomen:
“Werkelijke kosten bestaan uit: 15.000 uren handhaving per jaar
0,86 invorderbare naheffing per uur
8.600 naheffingen per jaar
€ 443.925,00
kosten handhaving per jaar
(bron: begroting P1 2020)
€ 14 393,00
handterminals
(bron: begroting P1 2020)
€ 45.115,25
kosten invorderen
(bron: begroting P1 2020)
niet leesbaar
bezwaren
(bron: begroting P1 2020)
niet leesbaar
beroepszaken
(bron: begroting P1 2020)
niet leesbaar
huisvesting parkeercontroleurs
(bron: afdeling Middelen)
€ 21.323,06
management/administratie
(bron: begroting P1 2020)
€ 61.256,39
personeelskosten gemeente personeel
(bron: afdeling Middelen)
€ 618.680,96
€ 71,94
kosten per naheffing
(…)
tarief naheffingsaanslag 2022: € 66,50
Totaal
€ 618.680,96
€ 71,94
kosten per naheffing
(…)”
2.2.2.
De Heffingsambtenaar heeft een overzicht overgelegd van het aantal uren dat in de jaren 2017 tot en met 2021 is besteed aan parkeercontroles en andere vormen van toezicht en handhaving en heeft op basis daarvan de gemiddelden berekend over de jaren 2018 tot en met 2021:
Parkeercontrole (aantal uren)
Toezicht en handhaving (aantal uren)
2017
10.453
4.850,5
2018
10.595
4.316,3
2019
10.416,8
4.265,5
2020
9.576
5.704,3
2021
9.071,8
4.943,3
Gemiddelde
10.023
4.816
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2018-2021)
9.915
4.807
2.2.3.
Het onder 2.2.2 bedoelde overzicht bevat ook een overzicht van het aantal invorderbare naheffingsaanslagen van 2017 tot en met 2021, waarvan het gemiddelde over 2018 tot en met 2021 door de Heffingsambtenaar als volgt is berekend:
Totaal naheffingsaanslagen
Invorderbare naheffingsaanslagen
2017
10.805
8.745
2018
9.372
7.505
2019
9.517
7.15
2020
10.859
8.248
2021
10.35
9.141
Gemiddelde
10.181
8.158
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2018-2021)
10.025
8.011
Onder invorderbaar wordt verstaan het aantal naheffingsaanslagen minus seponeringen, Poolse naheffingen en naheffingen overige landen.
2.2.4.
De invorderbare naheffingsaanslagen per uur parkeercontrole zijn door de Heffingsambtenaar als volgt weergegeven:
Invorderbare nha per uur parkeercontrole
2017
0,84
2018
0,71
2019
0,91
2020
0,86
2021
1,01
Gemiddelde
0,87
Gemiddelde over afgelopen 4 jaar (2018-2021)
0,87

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“2. Eiser stelt dat het bedrag aan kosten van naheffing te hoog is vastgesteld door de gemeenteraad, nu de berekening van deze kosten onjuist is. Eiser verwijst naar het document Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022. Volgens eiser is een te laag aantal naheffingen per jaar gebruikt in de berekening om de kosten per naheffingsaanslag te bepalen. Met het gegeven van 15.000 uren handhaving per jaar en 0,86 invorderbare naheffing per uur komt men uit op 12.900 naheffingsaanslagen per jaar en niet ̶ zoals in het document staat aangegeven en zoals verweerder stelt ̶ op 8.600 naheffingen per jaar. De totale kosten gedeeld door 12.900 naheffingen komt neer op € 47,96 aan kosten per naheffing.
3. Verweerder stelt dat het aantal naheffingen per jaar (8.600) is gebaseerd op het afgeronde gemiddelde van aantal naheffingen van de voorgaande drie jaren. Het gemiddeld aantal naheffingsaanslagen gebaseerd op de afgelopen drie jaar was namelijk 8.541 per jaar.
4. Ter zitting heeft eiser de stelling van verweerder dat het aantal 8.600 gebaseerd is op een gemiddelde, gemotiveerd betwist. Eiser is in het bezit van een document (voorzien van het logo verweerder) waaruit blijkt dat het aantal naheffingen de afgelopen vier jaren hoger is dan 8.600[1]. Als reactie hierop heeft verweerder gesteld dat hij niet bekend is met deze hogere cijfers. Op welke cijfers het gemiddelde wel is gebaseerd kon verweerder niet toelichten. Dat de schatting van verweerder niet klopt heeft eiser volgens verweerder niet eerder gesteld en hij heeft zich op onderbouwing van dit punt niet voorbereid.
Ten aanzien van de berekening van eiser en de betwisting dat het aantal naheffingen dat is opgelegd 8.600 is, stelt verweerder het volgende: het cijfer 0,86 invorderbare naheffingen per uur moet worden berekend over 10.000 uur handhaving in 2022. Dan komt men uit op 8.600 naheffingen per jaar. Verweerder erkent dat het verweerschrift op dit punt niet compleet is en dat het document Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022 hierover specifieker had moeten zijn. In het document staat namelijk enkel een totaal van 15.000 uur handhaving terwijl sprake was van 10.000 uur handhaving en 5.000 uur overige werkzaamheden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Met betrekking tot de gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, is in artikel 2, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen bepaald dat de gemeenteraad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van de in het eerste lid omschreven kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vaststelt dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat, nu eiser het aantal geraamde naheffingsaanslagen per jaar gemotiveerd heeft betwist, de bewijslast met betrekking tot de deugdelijkheid van de raming op verweerder rust. Verweerder heeft het aantal van 8.600 naheffingen, dat gebaseerd zou zijn op een gemiddelde, niet met stukken of cijfers onderbouwd. Dat verweerder niet bekend was met de betwisting van eiser van dit aantal naheffingen kan de rechtbank niet volgen. In zijn beroepschrift heeft eiser al uiteengezet dat hij dit aantal naheffingen niet kon plaatsen in het licht van het document over de kostendekking van de naheffingsaanslagen.
Daarnaast heeft verweerder zijn stelling ter zitting dat in de berekening (uren handhaving delen door invorderbare naheffingen per uur) uit moet worden gegaan van 10.000 uur handhaving (terwijl in het document 15.000 uur handhaving aangegeven wordt) ook niet op eniger wijze onderbouwd met stukken. De enkele stelling dat het document hierover onvoldoende specifiek is geweest legt geen gewicht in de schaal.
5.2.
In het licht van het voorgaande is rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd die het aantal geraamde naheffingsaanslagen onderbouwen. Zeker nu eiser dit aantal gemotiveerd betwist met een document van de gemeente zelf (Vlaardingen). Verweerder maakt niet aannemelijk dat het bedrag aan kosten voor naheffing deugt.
6. Nu verweerder de raming van de kosten voor naheffing onvoldoende heeft onderbouwd, vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag. De overige gronden van eiser behoeven geen behandeling meer.
7. Het beroep is gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.133,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-, en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor de telefonische hoorzitting met een waarde per punt van € 296,- en een wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op ‘licht’ omdat het beroep betrekking heeft op een parkeerbelastingzaak (zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131).
(…)
[1] Door eiser ter zitting genoemde aantallen:
2018: 9372
2017: 9517
2020: 10858
2021: 10350”

Geschil in hoger beroep

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het bedrag van de kosten van de naheffingsaanslag (€ 65,30) in strijd met het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit) te hoog is vastgesteld. De Heffingsambtenaar beantwoordt de laatste vraag ontkennend.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
In artikel 234, lid 5, van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht. Die kosten zijn onderdeel van de naheffingsaanslag. Het bedrag ervan dient op grond van artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet in de gemeentelijke belastingverordening te worden bepaald met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
5.2.1.
In het Besluit (tekst 2022) is bepaald:

“Artikel 2

1 De gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, van de wet kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:
a. vaste informatieverwerkingskosten;
b. variabele informatieverwerkingskosten;
c. kosten van afschrijving;
d. kosten van interest;
e. personeelskosten;
f. overheadkosten, die ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.
2. Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht. De raming kan een gemiddelde betreffen over een periode van ten hoogste vier jaren.

Artikel 3

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, bedraagt met ingang van 1 januari 2022 ten hoogste € 66,50.
(…)”
5.2.2.
Artikel 2 van het Besluit is bij de totstandkoming als volgt toegelicht:
“In dit artikel is een limitatieve opsomming gegeven van de kostencomponenten die mogen doorwerken in de hoogte van de naheffingsaanslag. Overeenkomstig het advies van de Raad van State op de tweede nota van wijziging bij het voorstel van wet inzake parkeerbelastingen (Kamerstukken II 1989/90, 19 405, nr. 13) zijn uitsluitend de reële kostencomponenten opgenomen. In het kader van dit besluit kunnen alleen die kosten worden doorberekend welke rechtstreeks voortvloeien uit het fiscaal afhandelen van het niet betalen van parkeerbelastingen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanschaf van hardware, software, applicaties en licenties, de afschrijving op huisvesting, de salarissen van parkeercontroleurs, de kosten van financiële administratie en secretariaatskosten. De kostencomponenten in dit artikel zijn opgenomen in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ontleend aan een vergelijkende analyse van reële kostenramingen van een aantal gemeenten. Op basis daarvan kan elke gemeente de voor die gemeente relevante, werkelijke kosten berekenen. Ten aanzien van de kostencomponenten informatieverwerkingskosten kan worden opgemerkt dat hieronder tevens worden begrepen de kosten die worden gemaakt voor het verkrijgen van informatie uit een informatiesysteem van een andere organisatie dan de gemeentelijke, ten behoeve van het fiscaal afhandelen van parkeerbelastingen. (…)”
(Nota van Toelichting, Stb. 1990, 547, p. 6-7.)
5.2.3.
Artikel 2 van het Besluit is per 1 juli 2019 gewijzigd. Onder meer is in het eerste lid de zinsnede “voor zover deze [
Hof: kosten] rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen” vervangen door “voor zover deze [
Hof: kosten] samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen”. Deze wijziging is als volgt toegelicht:
“Dit artikel bevat enkele wijzigingen van overwegend technische aard van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (Bgpb). Allereerst gaat het om twee verduidelijkingen van artikel 2 Bgpb, dat bepaalt welke kostencomponenten gemeenten in rekening mogen brengen bij het opleggen van een naheffingsaanslag voor een niet betaalde parkeerbelasting. Het eerste lid bevat een limitatieve opsomming van kostencomponenten, zoals informatieverwerkingskosten of personeelskosten, en bepaalt dat de kosten slechts in rekening mogen worden gebracht voor zover ze «rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen». Dit roept in de praktijk met name de vraag op of de kosten van digitale scantechnologie die niet uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, ook in rekening mogen worden gebracht. De nieuwe formulering «samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen» (onderdeel C, eerste lid) stelt buiten twijfel dat de kosten niet uitsluitend ten behoeve van de inning van niet betaalde parkeerbelastingen hoeven te zijn gemaakt. De formulering is ontleend aan de modelbepalingen voor de doorberekening van kosten in aanwijzing 5.57 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dezelfde wijziging is doorgevoerd in de artikelen 5 en 14 Bgpb (…)”
(Nota van Toelichting, Stb. 2019, 46, p. 8-9.)
5.3.
Ingevolge artikel 10 van de Verordening houdende regels omtrent parkeerbelastingen (Verordening parkeerbelastingen Vlaardingen 2021-1 [1] ; hierna: de Verordening) en artikel 3 van het Besluit bedragen de kosten voor de naheffingsaanslag parkeerbelastingen maximaal € 66,50 voor het jaar 2022. Aan belanghebbende is bij de naheffingsaanslag € 65,30 aan kosten in rekening gebracht, overeenkomend met het maximumbedrag aan kosten volgens artikel 3 van het Besluit zoals dat artikel luidde voor het jaar 2021.
5.4.
Bij de beantwoording van de vraag welke kosten kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met het opleggen van een naheffingsaanslag, is de toelichting die de besluitgever op artikel 2 van het Besluit heeft gegeven leidend (vgl. r.o. 5.2.2 en 5.2.3 hiervoor). Het Hof leidt uit die toelichting af dat ook kosten die deels samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen geheel in aanmerking kunnen komen als “kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting”. Slechts kosten die niet of die slechts zijdelings verband houden met de inning van niet betaalde parkeerbelasting, of die anderszins worden verhaald, dienen bij de toetsing of is voldaan aan artikel 2 van het Besluit buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, BNB 2014/148).
5.5.1.
De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat bij de berekening van de kosten per naheffingsaanslag voor het jaar 2022 niet van een te laag aantal naheffingen per jaar is uitgegaan. Het aantal van 15.000 uren handhaving per jaar, genoemd in het document Betaald parkeren kostendekking naheffingsaanslagen 2022 (zie 2.2.1) is uit te splitsen in 10.000 uren voor parkeercontrole (waaronder het opleggen van naheffingsaanslagen in dat jaar) en 5.000 uren voor overige handhaving en toezicht in dat jaar. Er is volgens de Heffingsambtenaar gerekend met 10.000 uren. Uitgaande van 0,86 invorderbare naheffing per uur is een schatting gemaakt van 8.600 naheffingsaanslagen per jaar. De Heffingsambtenaar heeft deze aantallen onderbouwd aan de hand van de gemiddelde gegevens over de jaren 2018 tot en met 2021.
5.5.2.
De Heffingsambtenaar heeft verder aangevoerd dat het verwachte aantal naheffingsaanslagen voor het volgende jaar een redelijke verwachting moet zijn, gebaseerd op de cijfers van voorgaande jaren. Het geschatte aantal kan echter worden beïnvloed door eventuele wijzigingen in bijvoorbeeld parkeerbeleid of inzet van personeel. De Heffingsambtenaar stelt daarom dat het verschil tussen het gemiddelde aantal invorderbare naheffingsaanslagen over de afgelopen vier jaren (8.011) en het geschatte aantal voor 2022 dat in het kostenramingstabel wordt genoemd (8.600) niet afdoet aan de deugdelijkheid van de schatting.
5.5.3.
Voorts heeft hij gesteld dat bij de raming moet worden uitgegaan van het (gemiddelde) aantal invorderbare naheffingsaanslagen en niet van het totale aantal naheffingsaanslagen over de jaren 2018 tot en met 2021. De geraamde kosten hangen volgens de Heffingsambtenaar meer dan zijdelings samen met de inning van de niet betaalde parkeerbelastingen. Dit leidt tot een bedrag van € 71,94 aan kosten per naheffingsaanslag, wat in de Verordening tot het wettelijke maximum van € 66,50 is beperkt.
5.6.
Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar bij de vaststelling van de kosten van de naheffingsaanslag terecht uitgaat van een raming van de inbare naheffingsaanslagen (vgl. HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4849, BNB 2002/14; bij de raming van baten mag rekening worden gehouden met bedragen die naar verwachting niet inbaar zullen zijn). Met de onder 2.2.1 tot en met 2.2.4 vermelde onderbouwing en de hiervoor opgenomen toelichting heeft de Heffingsambtenaar voldoende inzicht verschaft in de opbouw van de kosten van de naheffingsaanslag. Er bestaat naar het oordeel van het Hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de Heffingsambtenaar verstrekte gegevens.
5.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bedrag van de kosten van de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is gegrond. Dit heeft tot gevolg dat de naheffingsaanslag in stand blijft.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Postema, R.A. Bosman en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in het Gemeenteblad van 20 november 2020, Gemeenteblad 2020, nr. 303458.