In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die aan belanghebbende was opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Vlaardingen. De naheffingsaanslag, opgelegd op 27 januari 2022, bedroeg € 67,70, waarvan € 2,40 parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar de Rechtbank Rotterdam vernietigde deze uitspraak op 25 oktober 2023, waarbij de rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2024 was de Heffingsambtenaar aanwezig, maar belanghebbende verscheen niet. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende had onderbouwd dat het aantal geraamde naheffingsaanslagen correct was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de kostenraming, en het Hof bevestigde deze conclusie. Het Hof oordeelde dat de kosten van de naheffingsaanslag niet te hoog waren vastgesteld en dat de naheffingsaanslag in stand bleef. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de uitspraak op bezwaar werd bevestigd.