ECLI:NL:HR:2001:AD4849
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Aanslag rioolafvoerrecht gemeente Tilburg en cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een aanslag in het rioolafvoerrecht van de gemeente Tilburg voor het jaar 1996. De gemeente had een aanslag opgelegd van ƒ 67.500, vermeerderd met een verhoging van ƒ 1.000 wegens het niet doen van aangifte. Na bezwaar van belanghebbende handhaafden burgemeester en wethouders (B en W) deze aanslag. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van B en W bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad behandelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel stelt dat de gemeente verplicht zou zijn om de kosten van onderhoud en beheer van de gemeentelijke riolering zowel ten laste van eigenaren als gebruikers te brengen. De Hoge Raad oordeelt dat deze stelling onjuist is en dat de gemeente niet verplicht is om de kosten bij uitsluiting ten laste van de gebruikers te brengen. Het tweede middel betreft de vraag of de gemeente rekening mag houden met verwachte oninbare vorderingen bij het ramen van de opbrengst van het rioolafvoerrecht. De Hoge Raad oordeelt dat dit toegestaan is, aangezien de geraamde nettobaten als uitgangspunt kunnen dienen. Het derde middel, dat zich richt op de afvoer van regenwater vanuit de publieke ruimte, kan niet tot cassatie leiden omdat het een feitelijke kwestie betreft die niet in cassatie kan worden beoordeeld.
De Hoge Raad concludeert dat de middelen falen en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2001.