De beoordeling in hoger beroep
Uitleg van de polisvoorwaarden
5. Grief 1 heeft betrekking op de uitleg van de onderhavige polisvoorwaarden. Deze grief kan niet slagen om de navolgende redenen.
6. De maatstaf die geldt voor de uitleg van de polisvoorwaarden, als weergegeven in rov. 3.11 van het vonnis, staat op zichzelf niet ter discussie en het hof onderschrijft deze. Verder kan het hof zich verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de uitsluiting als vervat in artikel 4.3.5 van de polisvoorwaarden, als hiervoor geciteerd, duidelijk en begrijpelijk is waardoor niet wordt toegekomen aan een uitleg contra proferentem. Dit leidt tot afwijzing van de vordering van [appellant] . Het hof tekent daarbij nog het volgende aan.
7. Zoals in het vonnis al is uiteengezet, is de uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de betreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting). Behalve aan de in de hiervoor genoemde factoren kan bij een met name op objectieve factoren gebaseerde uitleg bijvoorbeeld ook acht geslagen worden op:
- de betekenis van het gebruikte begrip in het algemeen spraakgebruik;
- de betekenis van het gebruikte begrip naar beursopvattingen of volgens beursgebruik;
- het met de bepaling beoogde doel en de aard/het karakter van de verzekering.
8. In dit geval staat kan als vaststaand worden aangenomen:
- dat aan het centraal ventilatiesysteem van [appellant] een alarmsysteem is gekoppeld. Het alarmsysteem werkt aldus dat dit verbonden is met de smoorunits die zijn voorzien van een meetwaaier. Stijgt de temperatuur in de boogstal boven een bepaalde grens of geeft een meetwaaier geen of verkeerde meetsignalen, dan gaat het alarm af;
- dat er geen koppeling is tussen de smoorunits die
nietzijn voorzien van een meetwaaier, en het alarmsysteem. Valt één van deze smoorunits uit of functioneert deze smoorunit niet naar behoren, dan gaat er (wanneer de temperatuur door omstandigheden niet snel stijgt) dus geen alarm af; dit is de situatie zoals die zich bij [appellant] heeft voorgedaan;
- dat aangezien er geen alarm afging, het disfunctioneren van de bewuste smoorunit niet werd opgemerkt, althans niet eerder dan na het verstrijken van ten minste twee tot drie weken. Als gevolg hiervan verslechterde de luchtkwaliteit dusdanig dat dit tot gezondheidsproblemen bij de in de afdeling aanwezige biggen heeft geleid.
9. De in art. 4.3.5 van de polisvoorwaarden omschreven situatie van schade die verband houdt met het niet afgaan van het alarm, doet zich, gelet op wat in de vorige rechtsoverweging is vermeld, onmiskenbaar voor. Dit betekent dat de onderhavige schade is uitgesloten van dekking. Daar komt bij dat partijen het erover eens zijn dat zich hier niet de situatie voordoet dat het niet afgaan van het alarm een gevolg is geweest van dezelfde schadeveroorzakende gebeurtenis waardoor ook de regelapparatuur is beschadigd. De enige in art. 4.3.5 gestipuleerde uitzondering op de toepassing van deze uitsluiting, is hier dus niet aan de orde. Er zijn verder geen andere uitzonderingen genoemd in dit artikel, zodat in beginsel geen grond bestaat voor het alsnog maken van een uitzondering (specifiek voor dit geval).
10. Wanneer ook het samenstel van relevante polisvoorwaarden en het (kenbare) doel daarvan in de beschouwing wordt betrokken, leidt dat naar het oordeel van het hof temeer tot de conclusie dat dekking in dit geval is uitgesloten. In art. 4.3.5/4.17 wordt als voorwaarde voor dekking voorop gesteld dat de regelapparatuur is aangesloten op een
werkendalarmsysteem. Ook wordt daarin gepreciseerd dat een alarmsysteem een installatie is die
als doel heefthet signaleren van uitvallen of onjuist functioneren van de regelapparatuur (cursiveringen hof). In aansluiting hierop, is in art. 5.2 aan de verzekerde ( [appellant] ) onder meer de verplichting opgelegd ervoor zorg te dragen:
(i)dat het alarmsysteem en de alarmopvolging in werking treden zodra de regelapparatuur uitvalt of onjuist functioneert,
(ii)dat een door de signaleringsapparatuur uitgezonden alarmsignaal op ieder moment waarneembaar is, waarna onmiddellijk tegenmaatregelen kunnen worden getroffen ter voorkoming of beperking van schade, en
(iii)dat na het afgaan van het alarm
binnen de in de polisvoorwaarden opgegeven normtijdeneen aanvang wordt gemaakt met het voorkomen en beperken van de schade (cursivering hof); voor vleesvarkensbedrijven als dat van [appellant] is de normtijd blijkens deze polisvoorwaarde 20 minuten.
11. Het gaat hier aldus een samenhangend geheel van concrete en welbepaalde verplichtingen voor de ondernemer/de verzekerde, dat duidelijk tot doel heeft om bij uitval of disfunctioneren van de regelapparatuur snel en effectief te kunnen reageren om gezondheidsschade aan (in dit geval) de biggen in de stal zoveel mogelijk te voorkomen. In dit stelsel van bepalingen is (het afgaan van) het alarm onmiskenbaar van cruciale betekenis. Het kenbare sluitstuk van dit stelsel is gelegen in het bepaalde in art. 4.3.5, te weten dat als het alarm niet afgaat, er geen dekking is voor de uiteindelijk opgetreden schade. Dit laatste is ook begrijpelijk, omdat in dat geval de ondernemer geen enkel signaal krijgt dat er iets mis is met de regelapparatuur in zijn stal en dus naar alle waarschijnlijkheid niet aan zijn verplichting zal kunnen voldoen om binnen de voor zijn type bedrijf gestelde normtijd (in dit geval 20 minuten) effectief in te grijpen. Dit is ook precies wat zich hier heeft voorgedaan. [appellant] betrekt namelijk zelf stellingen waaruit kan worden afgeleid dat hij eerst niet door had dat er iets mis was met de regelapparatuur totdat hij er pas na meerdere weken achter kwam dat het euvel was gelegen in de werking van de bewuste smoorunit (waarvan de motor waarmee de diafragmaschuif werd bediend defect was), en dat hij daardoor andere - niet (meer) afdoende - maatregelen heeft genomen om (verdere) schade aan de biggen te voorkomen. Het hof verwijst naar onder meer het gestelde onder 7 van de inleidende dagvaarding. Anders dan [appellant] meent, kan enkel de tekst van het kopje van art. 4.3.5 niet afdoen aan al het voorgaande. De tekst van dit kopje heeft geen zelfstandige betekenis en past voor het overige genoegzaam bij het doel van de hiervoor genoemde verplichtingen, te weten dat bij uitval of disfunctioneren van de regelapparatuur snel en effectief kan worden gereageerd.
12. Bezien tegen de achtergrond van het voorgaande, is er dan ook, anders dan [appellant] meent, geen sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar van een situatie die de vorengenoemde polisvoorwaarden, in onderlinge samenhang beschouwd, nu juist beogen te voorkomen. Het hof verenigt zich dan ook met rov. 3.15 van het vonnis, waarin de rechtbank heeft overwogen dat NN een gerechtvaardigd belang heeft bij de onderhavige uitsluiting, te weten dat er schadebeperkend kan worden opgetreden. Dit laatste is, zoals NN met juistheid heeft aangevoerd, overigens ook in lijn met het bepaalde in artikel 2.5 lid 6 van het Besluit houders van dieren. Dit wetsartikel schrijft voor dat er een alarmsysteem in werking treedt indien een kunstmatig ventilatiesysteem uitvalt. Dit voorschrift laat zich verklaren door het belang van het zo snel als mogelijk op de hoogte geraken van de uitval van een kunstmatig ventilatiesysteem nu de gezondheid en het welzijn van dieren, zoals in dit geval: de in de boogstal aanwezige biggen, hiervan afhankelijk is (vgl. art. 2.5 lid 5 van het Besluit houders van dieren).
13. De door [appellant] genoemde omstandigheden die (mede) hebben geleid tot het optreden van de schade kunnen voorts niet als uitzonderlijk worden beschouwd. De situatie dat de bewuste biggen pas recent waren opgelegd, dat deze nog jonge biggen weinig warmte produceerden en dat de buitentemperatuur in februari eveneens laag was (waardoor de temperatuur in de afdeling nog steeds binnen het ingestelde bereik van de apparatuur was) is op zich niet uitzonderlijk, en zal naar ervaringsregels vaker voorkomen bij het voeren van een vleesvarkensbedrijf als dat van [appellant] . Dat niet de aandrijfmotor van de eerste unit maar die van de tweede unit stuk is gegaan, waardoor alleen nog door de eerste unit lucht werd afgezogen en waardoor de meetwaaier van de eerste unit nog steeds draaide zodat geen alarm is afgegeven, valt op zich te betreuren, maar is inherent aan (de constructie/werking van) het - door [appellant] zelf aangeschafte - alarmsysteem (zie ook inleidende dagvaarding onder 29). Dat kan er op zich niet toe leiden dat er ondanks de duidelijke tekst en strekking van het hiervoor besproken samenstel van polisbepalingen, toch dekking zou bestaan. Het hof tekent hierbij aan dat het de verzekeraar vrij staat in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen en dat dit ook de vrijheid meebrengt om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voornoemde objectieve factoren voldoende kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten en omstandigheden (rechts-)gevolgen te verbinden en aan andere niet (zie HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435, NJ 2006, 326). Met de rechtbank is het hof overigens van oordeel dat de polisvoorwaarden geen onderscheid maken tussen gevallen waarin het niet afgaan van het alarm de verzekerde zou zijn te verwijten en gevallen waarin dit niet zo is. 14. Dat het door [appellant] aangeschafte alarmsysteem gebruikelijk is in de branche, doet niet af aan al het voorgaande. De stelling van [appellant] (inleidende dagvaarding onder 14, slotzin) dat er voor hem feitelijk geen ander alarmsysteem beschikbaar was dat zo geconstrueerd was dat het onderhavige euvel zich niet had kunnen voordoen wordt, mede gelet op de gemotiveerde en geadstrueerde weerspreking daarvan door NN, als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het risico zoals zich dat hier heeft gerealiseerd, blijft (op grond van de uitsluiting van art. 4.3.5) voor rekening van [appellant] .
15. Dat [appellant] bij het afsluiten van de verzekering niet heeft begrepen dat een geval als het onderhavige niet gedekt zou zijn, leidt niet tot een andere beslissing nu de betrokken polisvoorwaarden, als gezegd, duidelijk en begrijpelijk zijn en [appellant] , als ondernemer, bovendien (onbetwist) werd bijgestaan door een zelfstandige en onafhankelijke assurantietussenpersoon, die zich toelegt op het afsluiten van agrarische verzekeringen als de onderhavige. Indien [appellant] de benodigde technische kennis niet zou hebben gehad om de precieze werking van ventilatie en -alarmsystemen te doorgronden, had het als ondernemer/houder van biggen, mede met het oog op het (ook in het Besluit houders van dieren vooropgestelde) belang van het welzijn en de gezondheid van de betreffende dieren, op zijn weg gelegen zich te voorzien van deskundig advies terzake. Het hof voegt aan dit alles toe dat het beroep van [appellant] op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie aangaande de uitleg van consumentenverzekeringen hem niet kan baten. Hij is als ondernemer die een groot aantal biggen houdt, namelijk niet te beschouwen als of gelijk te stellen met een consument in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en aan deze richtlijn komt in dit geval (een claim onder een verzekeringsovereenkomst specifiek bestemd voor agrarische bedrijven) ook overigens geen reflexwerking toe.
16. De slotsom van het voorgaande is dat de onderhavige schade onder de uitsluiting valt en dat grief 1 geen doel treft.
Redelijkheid en billijkheid
17. Grief 2 ziet op het beroep van [appellant] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Zoals het hof aan partijen heeft voorgehouden tijdens de zitting van oktober 2024 dient dit beroep te worden geplaatst in het juridisch kader dat door de Hoge Raad is uiteengezet in zijn arrest van 16 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:258 (Fjordenpaarden). 18. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad het onderscheid tussen primaire dekkingsclausules en preventieve garantieclausules verlaten, omdat het in de praktijk moeilijk te hanteren is. Het antwoord op de vraag of een verzekerde met succes een beroep kan doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid hangt voortaan af van diverse (in het arrest niet uitputtend opgesomde) gezichtspunten, te weten:
- in hoeverre het beding het te verzekeren risico in algemene zin begrenst, bijvoorbeeld in temporele of geografische zin of door middel van een dekkingslimiet;
- in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken;
- in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan het verkleinen van de kans op door de verzekerde te lijden schade of van de omvang daarvan, zoals het voorkomen van bewijsproblemen of debat ten aanzien van de vraag in hoeverre het hiervoor bedoelde verband ontbreekt (rov. 3.4 van het arrest).
Daarnaast heeft de Hoge Raad in dit arrest betekenis toegekend aan het feit dat het aan de verzekerde in die zaak, een manegehouder, vooraf (mogelijk) goed duidelijk was gemaakt dat de verzekeraar zonder de volgens de polisvoorwaarde vereiste diploma's geen dekking wilde bieden voor buitenritten, en dat de manegehouder desondanks “willens en wetens” niet aan die eis had voldaan.
19. Partijen hebben zich – na een ingelaste schorsing van de voornoemde zitting – over en weer uitgelaten over dit juridisch kader en de betekenis daarvan voor de onderhavige zaak. Te dien aanzien oordeelt het hof thans, met inachtneming van dat kader, als volgt.
20. Voorop staat, zoals hiervoor is toegelicht in rov. 10-12, dat de onderhavige uitsluiting mede gelet op het stelsel van polisbepalingen als voormeld, ertoe strekt dat de verzekerde maatregelen treft om de kans op schade te verkleinen of, indien schade optreedt, de omvang daarvan te beperken. Verder is genoegzaam vast komen te staan dat in dit geval oorzakelijk verband bestaat tussen het niet afgaan van het alarm – waarop de uitsluiting ziet – en het optreden, althans het verder toenemen van de schade (de gezondheidsproblemen van de biggen in de bewuste afdeling van de boogstal). Het hof verwijst naar hetgeen is overwogen in rov. 8 en 9.
21. Ook is de stelling van [appellant] dat hij mocht vertrouwen op het als productie 14 bij inleidende dagvaarding overgelegde rapport van Parkstad Inspecties vergeefs voorgedragen. Aan dit rapport kan [appellant] het gestelde vertrouwen dat hij dekking zou hebben in een geval als het onderhavige, niet hebben ontleend. De keuring die heeft plaatsgevonden, en waarvan de resultaten in het overgelegde rapport zijn opgenomen, zag blijkens de inhoud van dit rapport specifiek op de elektrische installatie waarmee de boogstal van elektriciteit werd voorzien, en niet op (de werking of deugdelijkheid van) het alarmsysteem. Ook verder heeft [appellant] geen dan wel onvoldoende concrete aanknopingspunten aangeleverd op basis waarvan kan worden aangenomen dat het alarmsysteem voorafgaand aan het incident is gekeurd of getest. Het hof verenigt zich (ook) op dit punt met het oordeel van de rechtbank in rov. 3.21 van het vonnis en maakt dit tot het zijne. Hetzelfde geldt voor het gegeven oordeel in rov. 3.22 van het vonnis, dat erop neerkomt dat op NN niet de plicht rustte om de alarminstallatie te testen.
22. Verder heeft het hof hiervoor in rov. 13 al overwogen en beslist dat hier geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die hebben geleid tot de schade. Ook is de stelling van [appellant] dat hij de polisvoorwaarden niet heeft begrepen reeds verworpen op grond van het feit dat deze voorwaarden, tevens in onderlinge samenhang beschouwd, duidelijk en begrijpelijk zijn en dat [appellant] bovendien werd bijgestaan door een assurantietussenpersoon (zie hiervoor in rov. 15).
23. Aan de hand van het Fjordenpaarden-arrest heeft mr. Linssen namens [appellant] nog betoogd dat de verzekerde in die zaak willens en wetens de polisvoorwaarden overtrad, terwijl dit bij [appellant] niet zo was. Het enkele feit dat [appellant] zich er niet van bewust was dat hij niet voldeed aan de polisvoorwaarden is naar het oordeel van het hof echter, gelet op hetgeen is overwogen in rov. 20 tot en met 22, niet van doorslaggevende betekenis. Bij dit alles geldt, ten slotte, dat de rechter de nodige terughoudendheid in acht dient te nemen bij het beoordelen van een beroep op art. 6:248 lid 2 BW.
24. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van [appellant] op de beperkende werking van de redelijkheid niet kan slagen. Ook grief 2 faalt dan ook. Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere twee grieven.
25. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt als te vaag (omdat het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen) dan wel als niet ter zake dienende (omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding kunnen geven) gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
26. De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis, met aanvulling van gronden, bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.