ECLI:NL:GHDHA:2024:2102

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
200.334.994
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen en opleidingskosten door thuiszorgorganisatie aan zorgverleners

In deze zaak hebben appellanten, zorgverleners, een vordering ingesteld tegen 't Zorghuisje B.V. voor betaling van onbetaalde facturen en opleidingskosten. De zorgverleners hebben van februari 2020 tot maart 2022 zorg verleend aan cliënten van 't Zorghuisje en hebben hiervoor facturen gestuurd. 't Zorghuisje heeft een deel van deze facturen onbetaald gelaten, omdat zij meent dat de zorgverleners uren hebben gedeclareerd die niet zijn gewerkt. De kantonrechter heeft de vorderingen van de zorgverleners afgewezen, omdat de bewijslast voor de geleverde zorg bij hen ligt. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de zorgverleners geen vordering hebben op basis van de facturen, maar hen wel is toegestaan bewijs te leveren voor de opleidingssubsidie. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor bewijslevering en verdere beslissingen aangehouden. De zorgverleners hebben ook een mondelinge overeenkomst gesteld met 't Zorghuisje over de vergoeding van opleidingskosten, die door het hof verder onderzocht zal worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.334.994/01
Zaaknummer rechtbank : 10250912 RL EXPL 22-20269
Arrest van 19 november 2024
in de zaak van

1.[appellante 1],

wonend in [woonplaats],
2.
[appellante 2],
wonend in [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. E. Spijer, kantoorhoudend in Maasdijk,
tegen
't Zorghuisje B.V.,
gevestigd in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. W.T.N. Vlasveld, kantoorhoudend in Leiden.
Het hof zal partijen hierna [appellante 1], [appellante 2] en 't Zorghuisje noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Appellanten stellen een vordering op 't Zorghuisje te hebben uit hoofde van (deels) onbetaald gelaten facturen en niet doorbetaalde opleidingssubsidie. 't Zorghuisje heeft de facturen deels onbetaald gelaten, omdat zij meent dat appellanten stelselmatig uren hebben gedeclareerd die zij niet hebben gewerkt, dan wel die niet gedeclareerd mochten worden. Een afspraak over het aanvragen en doorbetalen van subsidie voor studiekosten is niet gemaakt. Volgens haar hebben appellanten daarom niets meer van haar te vorderen. De kantonrechter heeft 't Zorghuisje in het gelijk gesteld.
1.2
Het hof oordeelt dat appellanten geen vordering hebben op basis van de verstuurde facturen en laat appellanten toe tot bewijs ten aanzien van de opleidingssubsidie.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 november 2023, waarmee [appellante 1] en [appellante 2] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 7 september 2023;
  • de memorie van grieven van [appellante 1] en [appellante 2], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van 't Zorghuisje, met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is niet gegriefd. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. Zorghuisje is een dienstverlener in de thuiszorg. Mevrouw [naam]
(hierna: [directeur Zorghuisje]) is directeur en bestuurder van ’t Zorghuisje. 't Zorghuisje werkt met personeel in loondienst, maar zet ook zzp’ers in. 't Zorghuisje maakt gebruik van het administratiesysteem Nedap. In Nedap worden alle diensten van zorgverleners en dossiers van cliënten beheerd. De informatie uit Nedap vormt de basis voor de declaraties die 't Zorghuisje aan haar debiteuren (zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeentes) verstuurt.
[appellante 1] c.s. hebben van februari 2020 tot en met maart 2022 als zzp’er in opdracht van ’t Zorghuisje op uurbasis zorg aan huis verleend aan cliënten van ’t Zorghuisje. [appellante 1] en [appellante 2] zijn daartoe ieder een "Raamovereenkomst Zorginstelling-Zorgverlener" (hierna: de Raamovereenkomst) aangegaan met 't Zorghuisje.
In de Raamovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7: Honorering en declaratie
7.1
Opdrachtgever betaalt aan Opdrachtnemer de door Opdrachtnemer aan Klanten van Opdrachtgever verleende Zorg in natura, waarvoor tussen partijen een Opdracht tot stand is gekomen.
Partijen zijn betreffende deze opdracht voor de navolgende diensten de navolgende tarieven overeengekomen:
- (…) á € (…) per uur;
7.2
Opdrachtnemer zal per periode van één maand met de daarbij horende urenspecificatie aan Opdrachtgever een door haar vervaardigde factuur doen toekomen voor de verleende Zorg in natura. (…) Opdrachtnemer heeft uitsluitend recht op vergoeding van daadwerkelijk gewerkte uren aan Zorg in natura welke gebaseerd zijn op de overeenkomst van opdracht.
7.3
Indien Opdrachtgever voor haar facturatie nadere gegevens nodig heeft, verplicht Opdrachtnemer zich jegens Opdrachtgever om binnen veertien dagen na een verzoek daartoe de verzochte gegevens te verstrekken.
7.4
Opdrachtgever zal het door Opdrachtnemer gefactureerde bedrag voldoen binnen 30 werkdagen na factuurdatum.
Zowel Opdrachtnemer als de Klant dienen erop toe te zien, dat het verlenen van zorg overeenkomstig de aan de Klant gegeven indicatiestelling blijft; de aan de Klant verstrekte indicatiestelling is de basis van zorgverlening, facturatie en betaling. Opdrachtgever is niet verplicht tot betaling aan Opdrachtnemer voor verleende Zorg in natura, die om welke reden dan ook niet door het Zorgkantoor, de Zorgverzekeraar of de Gemeente worden voldaan tenzij partijen in de overeenkomst van opdracht uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de Zorg in natura op verzoek van Opdrachtgever (ook) bulten de Indicatie kan worden verleend.
Indien na uitbetaling door de Opdrachtgever aan de Opdrachtnemer onverhoopt blijkt dat meer uren zijn vergoed voor zorgverlening aan Opdrachtnemer dan waarop de Klant uit hoofde van de Indicatie qua uren en type zorg een aanspraak heeft, bijvoorbeeld als gevolg van overschrijding van de Indicatie, verlenen van zorg buiten de Indicatie dan wel anderszins, dient Opdrachtnemer, de teveel ontvangen gelden op eerste daartoe strekkend verzoek van
Opdrachtgever te restitueren of zal Opdrachtgever deze gelden mogen verrekenen met eventuele overige betalingsverplichtingen jegens Opdrachtnemer."
[appellante 1] en [appellante 2] zijn in juni 2020 gestart met de opleiding Verzorgende IG bij het
Zorgcollege. [appellante 1] heeft een bedrag aan € 5.828.- aan opleidingskosten betaald aan de opleidingsinstelling en [appellante 2] een bedrag van € 5.823,-.
Voor zover relevant heeft tussen [appellante 1] en [directeur Zorghuisje] op 10 november 2020 het
volgende WhatsApp-gesprek plaatsgevonden:
[14:41 [appellante 1]]:
(...) Trouwens heb je nog wat gehoord over die bonus
[14:42 [directeur Zorghuisje]]:
Nee nog niks
[14:42 [directeur Zorghuisje]]:
Binnen
[14:42 [appellante 1]]:
En die voor studie
[14:42 [directeur Zorghuisje]]:
Zodra het binnen is dan laat ik jullie weten
[14:42 [directeur Zorghuisje]]:
Ook nog niks
In 2021 is 't Zorghuisje erachter gekomen dat de facturen van een aantal zzp’ers niet overeen kwamen met de in Nedap opgeslagen uren.
Tussen [appellante 2] en [directeur Zorghuisje] heeft op 17 maart 2022 het volgende WhatsAppgesprek
plaatsgevonden:
[09:19 [appellante 2]]:
Ik ben nog iets vergeten die studie geld is het 3000 of 2500 die wil ik ook krijgen
[09:24 [directeur Zorghuisje]]:
Die word pas ergens in augustus september betaald
[09:24 [directeur Zorghuisje]]:
Zodra dat binnen is krijg je dat uiteraard
[10:14 [appellante 2]]:
Hoezo duurt onze studie geld de twee jaar of zo
[10:15 [appellante 2]]:
Nou ik ga Dou bellen ik ga kijken of dat uit betaald is
[10:15 [directeur Zorghuisje]]:
Ja de aanvraag is in okt gedaan(...)
[appellante 2] heeft bij e-mail van 20 maart 2022 met als onderwerp
"facteurs nov en dec 21 en jan +feb+ maart 2022"aan 't Zorghuisje geschreven
"ik wil graag deze facturen binnen maand op mijn bank rekening hebben".De bijgevoegde facturen sloten op een totaalbedrag van € 25.471,14.
i. Bij e-mail van 23 maart 2022 schreef [appellante 1] aan 't Zorghuisje:
Hierbij mijn facturen van afgelopen 9 maanden.
graag zo snel mogelijk te laten uitbetalen, ik heb het echt nodig omdat ik nu schulden loop op te bouwen en dat is niet de bedoeling"
De bijgevoegde facturen betroffen een totaalbedrag van € 37.856,46.
Boubkari antwoordde bij e-mail van dezelfde datum:
"Ik zal alle facturen nagaan en ook de eerder verstuurde facturen. Aan de hand daarvan zal ik je een mail terug sturen met wat er daadwerkelijk is gewerkt en wat er is gefactureerd. Ook zal je begrijpen dat deze facturen niet in 1x worden uitbetaald dit omdat ik je meerdere malen heb gevraagd om je factuur op
Tijd te sturen. Jij hebt zelf de keuze gemaakt om het te laten op lopen.
Ik zal je voor eind volgende week een overzicht sturen van alle facturen 2021/2022."
[appellante 1] en [appellante 2] hebben 't Zorghuisje bij brieven van 20 april 2022 van hun gemachtigde gesommeerd om de facturen te voldoen.
Bij brief van 4 mei 2022 heeft 't Zorghuisje aan [appellante 2] geschreven:
"Als helpende niveau 2, heeft u als ZZP'er gewerkt voor 't Zorghuisje. Op (…) maart 2022, hebben wij onze samenwerking beëindigd. Naar aanleiding van te hoge facturen die u ons heeft toegestuurd in het jaar 2021, waren wij genoodzaakt alle facturen te controleren. Helaas bleken er uren te zijn
gedeclareerd die niet gewerkt zijn. Hierover hebben wij u geconfronteerd en aangegeven, dat we de eerder uitbetaalde facturen vanaf januari 2021 zullen controleren.
Hieronder treft u een overzicht van deze controle, per factuur.
(…)
Totaal teveel ontvangen € 7177,05
(…)
U heeft de factuur van november 2021, december 2021, januari 2022, februari 2022 en maart 2022 nog van ons tegoed. Deze hebben wij per email in één keer van u ontvangen op datum ….
Wanneer wij de facturen verrekenen met het teveel ontvangen geldsom, komen we op het volgend eindbedrag:
(…)
Nog uit te betalen:€ 18.378,06,-
(…)
Helaas heeft de herberekening van alle facturen ons enorm veel tijd gekost, daarom heeft de eindberekening even op zich laten wachten. Wij betreuren ten zeerste dat het vertrouwen in uw als ZZP'er geschonden is. Het frauduleuze handelen heeft tot financiële schade geleid voor de organisatie. De teveel gedeclareerde gelden zijn immers door verzekeraars nooit aan 't Zorghuisje
uitgekeerd maar wel aan u betaald. Tevens behouden wij het recht voor om hier aangifte van te doen bij de politie, vanwege stelselmatig declareren van niet gewerkte uren en reiskosten.
Bent u het niet eens met de genoemde bedragen? Dan verzoek ik u, mij dit binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk kenbaar te maken. Als u bewijsstukken heeft, ontvang ik deze graag bij uw reactie."
Op 16 mei 2022 schreef 't Zorghuisje een – afgezien van de bedragen – gelijkluidende brief aan [appellante 1], waarbij 't Zorghuisje het nog uit te betalen bedrag berekende op € 24.604,02.
't Zorghuisje heeft op 3 juni 2022 een bedrag van € 18.378,06 aan [appellante 2] betaald en een bedrag van € 24.604,02 aan [appellante 1].

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante 1] en [appellante 2] hebben 't Zorghuisje gedagvaard en – kort gezegd – betaling gevorderd van een bedrag van € 17.348,25 aan [appellante 1] en van € 11.039,03 aan [appellante 2], beide bedragen vermeerderd met de wettelijke (handels)rente, en met veroordeling van 't Zorghuisje in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.2
[appellante 1] en [appellante 2] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat 't Zorghuisje op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht gehouden is de facturen te voldoen. Met ‘t Zorghuisje is mondeling overeengekomen dat de aan te vragen subsidie/tegemoetkoming studiekosten bij RVO Nederland van € 2.700,- per opleiding na ontvangst door 't Zorghuisje aan [appellante 1] en [appellante 2] zou worden voldaan, ’t Zorghuisje heeft de ontvangen subsidie/tegemoetkoming echter niet aan [appellante 1] en [appellante 2] voldaan, zodat [appellante 1] en [appellante 2] ieder een bedrag van € 2.700,- vorderen.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante 1] en [appellante 2] in de kosten veroordeeld. De kantonrechter overwoog daartoe dat op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd op [appellante 1] en [appellante 2] rusten. [appellante 1] en [appellante 2] beroepen zich immers op nakoming van de opdrachtovereenkomst door 't Zorghuisje. 't Zorghuisje betwist de facturen van [appellante 1] en [appellante 2] integraal verschuldigd te zijn omdat zij niet voor alle in rekening gebrachte diensten daadwerkelijk hebben gewerkt. Dit komt in feite neer op een (gedeeltelijke) betwisting van de titel die [appellante 1] en [appellante 2] aan de vordering tot betaling van de openstaande facturen ten grondslag hebben gelegd. Uit die betwisting is een verrekening voortgekomen door 't Zorghuisje, maar dat betekent niet dat daarmee op 't Zorghuisje de stelplicht en bewijslast rust van het feit dat er diensten ten onrechte gedeclareerd zijn.
4.4 ’
’t Zorghuisje heeft ter betwisting van de facturen aangevoerd dat het onderzoek naar fraude zorgvuldig is uitgevoerd. Haar medewerkers hebben de gefactureerde diensten vergeleken met de planning van [appellante 1] en [appellante 2] in het elektronische systeem Nedap en de rapportages van [appellante 1] en [appellante 2] van de gewerkte diensten en aldus is geconstateerd dat diensten zijn gedeclareerd die niet of door een ander zijn gewerkt, dat ten onrechte reistijd en kantoortijd is gedeclareerd en dat uren zijn gedeclareerd die niet zijn te herleiden naar cliënten. Het lag vervolgens op de weg van [appellante 1] en [appellante 2] om per factuur aan te tonen dat de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd, hetgeen zij hebben nagelaten.
4.5
Dat 't Zorghuisje een deel van de facturen aanvankelijk heeft betaald, maakt dit volgens de kantonrechter niet anders, omdat [appellante 1] en [appellante 2] bezwaarlijk aan 't Zorghuisje kunnen tegenwerpen dat zij hen aanvankelijk heeft vertrouwd. Het beroep op de klachtplicht van art. 6:89 BW slaagt daarom niet.
4.6
Met betrekking tot de opleidingskosten oordeelde de kantonrechter dat [appellante 1] en [appellante 2] onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over wat precies is afgesproken.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante 1] en [appellante 2] zijn in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens zijn met het vonnis. Zij hebben verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellante 1] en [appellante 2] vorderen hetzelfde als bij de kantonrechter. Verder vorderen zij – het hof begrijpt – terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis onverschuldigd aan 't Zorghuisje hebben voldaan, met veroordeling van 't Zorghuisje in de proceskosten in hoger beroep.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellante 1] en [appellante 2] op het volgende: [appellante 1] en [appellante 2] zijn van mening dat de kantonrechter de bewijsregels onjuist heeft toegepast (grief 1); het beroep op de klachtplicht ten onrechte heeft verworpen (grief 2); ten onrechte heeft geoordeeld dat 't Zorghuisje voldoende heeft aangetoond dat door [appellante 1] en [appellante 2] uren zijn gedeclareerd die niet door hen zijn gewerkt (grief 3); en ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante 1] en [appellante 2] onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over de afspraak tot betaling van een tegemoetkoming in de opleidingskosten (grief 4). In het verlengde daarvan heeft de kantonrechter ten onrechte de gevorderde buitengerechtelijke kosten en proces- en nakosten afgewezen (grief 5)

6.Beoordeling in hoger beroep

Betaling facturen

6.1
In deze procedure vorderen [appellante 1] en [appellante 2] betaling van het door 't Zorghuisje onbetaald gelaten deel van de door hen verzonden facturen. Zij baseren hun vordering op nakoming van de met 't Zorghuisje gesloten Raamovereenkomst. 't Zorghuisje heeft de facturen deels betwist. Zij meent niets meer aan [appellante 1] en [appellante 2] verschuldigd te zijn, omdat de op die facturen gedeclareerde zorg niet volledig door [appellante 1] en [appellante 2] is geleverd. Het niet door haar bestreden deel van de facturen heeft 't Zorghuisje voldaan.
6.2
Door de kantonrechter is terecht geoordeeld dat de hoofdregel van 150 Rv met zich brengt dat op [appellante 1] en [appellante 2] de stelplicht en de bewijslast rust dat de thans gevorderde – door 't Zorghuisje gemotiveerd bestreden – gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. De grondslag van deze vordering zijn niet de facturen, maar nakoming van de daaraan ten grondslag liggende Raamovereenkomsten. De omstandigheid dat 't Zorghuisje in haar eindafrekening van 4 respectievelijk 16 mei 2022 een verrekening heeft toegepast maakt dit niet anders. Dit geldt te meer omdat in artikel 7.4 van de Raamovereenkomsten expliciet is voorzien in de mogelijkheid van verrekening. Nu 't Zorghuisje haar verweer dus niet stoelt op verrekening van (het onbestreden deel van) een factuur met een vordering uit onverschuldigde betaling die zij nog op [appellante 1] en [appellante 2] heeft, maar stelt dat [appellante 1] en [appellante 2] niets meer van haar te vorderen hebben ter zake van de Raamovereenkomsten, doet een situatie als bedoeld in artikel 6:136 BW zich niet voor. Met andere woorden: het door [appellante 1] en [appellante 2] bepleite verschil in bewijslastverdeling tussen de periode waarover 't Zorghuisje aanvankelijk de facturen volledig heeft voldaan (hierna: periode 1) en de periode waar de overige facturen op zien (hierna: periode 2) is niet aan de orde.
6.3
Anders dan [appellante 1] en [appellante 2] menen, maakt de omstandigheid dat 't Zorghuisje de facturen over periode 1 van [appellante 1] en [appellante 2] aanvankelijk in goed vertrouwen volledig heeft betaald, niet dat 't Zorghuisje afstand heeft gedaan van het recht om de (volledige) verschuldigdheid hiervan alsnog te betwisten. Evenmin valt in te zien dat zij niet meer gerechtigd is een onverschuldigd betaald bedrag te verrekenen met nog te betalen facturen. Dat de Raamovereenkomst voorziet in een betalingstermijn van 30 dagen doet hieraan niet af, zeker niet omdat – zoals hiervoor al opgemerkt – de Raamovereenkomsten expliciet bepalen dat verrekening mogelijk is.
6.4 '
't Zorghuisje heeft gemotiveerd betwist dat zij de volledige door [appellante 1] en [appellante 2] gedeclareerde facturen (over periode 1 en 2) verschuldigd is. 't Zorghuisje heeft daarbij aangevoerd dat zij de door [appellante 1] en [appellante 2] gedeclareerde uren heeft vergeleken met de planning van [appellante 1] en [appellante 2] in Nedap en de door [appellante 1] en [appellante 2] opgemaakte rapportages. Zij heeft daarbij geconstateerd dat i) er diensten zijn gedeclareerd die volgens Nedap niet door [appellante 1] en [appellante 2] zijn gewerkt, maar door een andere medewerker; ii) er reistijd en kantooruren zijn gedeclareerd, hetgeen niet conform de Raamovereenkomst is en iii) er uren zijn gedeclareerd die niet te herleiden zijn naar cliënten in het systeem. Ook zouden uren zijn gedeclareerd met betrekking tot cliënten die waren overleden. 't Zorghuisje heeft een en ander onderbouwd met de nodige onderliggende stukken/schriftelijke verklaringen van medewerkers.
6.5
[appellante 1] en [appellante 2] hebben niet betwist dat 't Zorghuisje een vergelijking heeft gemaakt tussen de facturen en gegevens uit Nedap. Zij menen echter dat 't Zorghuisje niet van de gegevens in Nedap had mogen uitgaan. Dat 't Zorghuisje bij haar betwisting is uitgegaan van Nedap bij de controle van de facturen, is naar het oordeel van het hof echter voorzienbaar en begrijpelijk. Ook [appellante 1] en [appellante 2] moeten begrijpen dat een juiste registratie in Nedap voor 't Zorghuisje van belang is: niet alleen zal 't Zorghuisje op basis van haar administratiesysteem haar opdrachtgevers willen factureren voor de geleverde diensten, zij zal dit ook willen en kunnen gebruiken voor de controle op de facturen van de zzp'ers. Daarbij is 't Zorghuisje – zoals zij onbestreden heeft gesteld – overigens niet alleen uitgegaan van de vermelde naam bij een dienst, maar zij heeft ook gekeken naar wie de in het systeem opgenomen bij de dienst horende rapportage heeft opgesteld. Als dat niet [appellante 1] of [appellante 2] was, dan ligt ook niet in de rede dat [appellante 1] of [appellante 2] deze dienst heeft gedraaid en dat de dienst op een verkeerde naam was geregistreerd.
6.6
Gelet op deze gemotiveerde betwisting had van [appellante 1] en [appellante 2] – op wie zoals hiervoor overwogen de stelplicht en de bewijslast rusten – mogen worden verwacht dat zij zouden aantonen dat zij alle gedeclareerde zorg daadwerkelijk en conform de Raamovereenkomst hebben geleverd, althans meer zorg hebben geleverd dan door 't Zorghuisje is voldaan. [appellante 1] en [appellante 2] hebben dit nagelaten. Met hun stelling dat het systeem van 't Zorghuisje (Nedap) gemakkelijk achteraf kan worden aangepast, de gegevens uit het systeem dus niet betrouwbaar zijn, en het dus aan 't Zorghuisje is om duidelijk te maken welke factuur vanwege welke reden onjuist zou zijn, miskennen [appellante 1] en [appellante 2] de hiervoor weergegeven bewijslastverdeling. Het is aan hen om te bewijzen dat hun declaraties juist zijn, 't Zorghuisje hoeft niet de feiten te bewijzen die zij stelt ter motivering van haar betwisting (vgl. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0727). Dat [appellante 1] en [appellante 2] er voor hebben gekozen niet in te gaan op het aanbod van 't Zorghuisje om de stukken in te zien die aan haar standpunt ten grondslag lagen, komt voor hun risico.
6.7
De door [appellante 1] en [appellante 2] overgelegde schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat [appellante 1] "vaak" diensten van anderen overnam en dat dit dan niet werd geregistreerd in Nedap volstaan niet als onderbouwing van de juistheid van de declaraties van [appellante 1]. Hieruit blijkt immers niet dat [appellante 1] de door haar gedeclareerde diensten ook daadwerkelijk heeft gewerkt. Hetzelfde geldt voor de door [appellante 2] overgelegde aantekeningen uit haar agenda, met betrekking tot enkele door 't Zorghuisje betwiste diensten van [appellante 2].
6.8
[appellante 1] en [appellante 2] hebben niet weersproken dat zij op basis van de Raamovereenkomst alleen recht hebben op gewerkte uren en dan nog alleen voor zover deze declarabel zijn (passen binnen de indicatiestelling en door de opdrachtgever van 't Zorghuisje worden vergoed). Dit betekent dat zij geen recht hebben op vergoeding van reistijd. Ook diensten na het overlijden van een cliënt, om de familie bij te staan en te condoleren, komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Dat daarover afwijkende afspraken zijn gemaakt, is niet gebleken.
6.9
Bij gebreke van stellingen die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen
6.1
Niet valt in te zien dat 't Zorghuisje door facturen over periode 1 volledig te betalen verzuimd heeft aan haar klachtplicht te voldoen. Zo artikel 6:89 BW in dit specifieke geval al van toepassing zou zijn (zie HR 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1565), is gesteld noch gebleken dat 't Zorghuisje ten tijde van de betaling van deze facturen al op de hoogte was van het feit dat deze mede betrekking hadden op niet door [appellante 1] en [appellante 2] in Nedap geregistreerde uren. Bovendien kan bezwaarlijk worden geoordeeld dat 't Zorghuisje naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onredelijk heeft gehandeld, door aanvankelijk – zonder nader onderzoek – te vertrouwen op de juistheid van de door [appellante 1] en [appellante 2] ingediende facturen.
6.11
Dat 't Zorghuisje [appellante 1] en [appellante 2] met betrekking tot de facturen over periode 2 maandenlang (te weten vanaf respectievelijk juli 2021 en november 2021 tot maart 2022) zonder inkomsten heeft laten zitten en met een kluitje in het riet heeft gestuurd, is door [appellante 1] en [appellante 2] wel gesteld, maar geenszins aannemelijk gemaakt. Uit niets blijkt dat zij eerder dan in maart 2022 hun facturen over periode 2 aan 't Zorghuisje hebben verstuurd. Dat het onderzoek naar de juistheid van de facturen vervolgens enige tijd (tot mei 2022) in beslag heeft genomen valt te billijken.
6.12
Dit een en ander betekent dat de grieven 1 tot en met 3 falen. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden bekrachtigd.
Opleidingskosten
6.13
[appellante 1] en [appellante 2] baseren hun vordering ter zake van opleidingskosten op nakoming van een met 't Zorghuisje gesloten mondelinge overeenkomst. 't Zorghuisje ontkent het bestaan van deze overeenkomst. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen geldt ook hier dat op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van de overeenkomst op [appellante 1] en [appellante 2] rust.
6.14
[appellante 1] en [appellante 2] stellen dat zij met [directeur Zorghuisje] mondeling zijn overeengekomen dat zij zouden deelnemen aan de opleiding "verzorgende IG", die op 10 juni 2020 is gestart bij het Zorgcollege. Daarvoor heeft [appellante 1] een bedrag van € 5.828,-- aan opleidingskosten aan het Zorgcollege moeten betalen en [appellante 2] een bedrag van € 5.823,--. Verder stellen zij dat zij met [directeur Zorghuisje] zijn overeengekomen dat 't Zorghuisje een subsidie van € 2.700,-- zou aanvragen bij RVO Nederland op grond van de subsidieregeling praktijkleren RVO en 't Zorghuisje, na ontvangst van de subsidie, de ontvangen tegemoetkoming zou overmaken naar hen. [appellante 1] en [appellante 2] menen dat 't Zorghuisje de subsidie wel heeft ontvangen, maar deze vervolgens niet aan hen heeft vergoed. Zij hebben daarom beiden per WhatsApp navraag gedaan bij [directeur Zorghuisje]. Ten behoeve van deze afspraak is de factuur van het Zorgcollege op naam gesteld van 't Zorghuisje (anders kon 't Zorghuisje geen subsidie aanvragen, [appellante 1] en [appellante 2] konden als zzp’er zelf geen subsidie aanvragen), maar door [appellante 1] en [appellante 2] betaald.
6.15 '
't Zorghuisje heeft betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Deze zou eerst ter sprake zijn gekomen op 10 juni 2022 en is niet benoemd in de eerdere aanmaningen, wat wel logisch zou zijn geweest als [appellante 1] en [appellante 2] daadwerkelijk meenden dat zij in verband met deze afspraak nog een vordering op ’t Zorghuisje hadden. Uit de WhatsApp-berichten blijkt het bestaan van een dergelijke afspraak niet, de reactie van [directeur Zorghuisje] betrof een vergissing, aldus 't Zorghuisje. Het aanvragen van de subsidies heeft ’t Zorghuisje uitbesteed aan een derde, daarmee heeft [directeur Zorghuisje] zich nooit bemoeid, hierdoor was zij niet op de hoogte van de status van de aanvragen, van het aanvraagproces en van de personen voor wie een aanvraag liep. Op basis van de vragen van [appellante 1] en [appellante 2] vermoedde [directeur Zorghuisje] waarschijnlijk dat voor hen een aanvraag was ingediend, dit bleek echter niet het geval. [appellante 1] en [appellante 2] hebben in 2020 een opleiding gevolgd, de subsidieaanvraag voor deze periode had in de zomer van 2021 moeten worden ingediend, maar voor deze subsidieronden zijn geen aanvragen ingediend. Pas in de zomer van 2022 heeft 't Zorghuisje voor het eerst een subsidieaanvraag ingediend. Daar 't Zorghuisje geen subsidie heeft aangevraagd voor de opleiding van [appellante 1] en [appellante 2], heeft zij ook geen subsidie ontvangen. Als die subsidie al wel zou zijn verleend, is niet gebruikelijk dat deze wordt doorbetaald: de subsidieregeling betreft een tegemoetkoming voor de kosten die door de begeleider worden gemaakt voor de begeleiding van een leerling, aldus nog steeds 't Zorghuisje.
6.16
Hoewel het hof het opmerkelijk vindt dat de facturen van het Zorgcollege op naam staan van 't Zorghuisje, maar door [appellante 1] en [appellante 2] zijn voldaan, terwijl ook de WhatsApp-conversatie van [appellante 1] en [appellante 2] met [directeur Zorghuisje] vragen oproept, bewijst dit – gelet op het gemotiveerde verweer van 't Zorghuisje – nog niet zonder meer de gemaakte mondelinge afspraak. [appellante 1] en [appellante 2] hebben echter aangeboden zichzelf te doen horen als getuige ten aanzien van de gemaakte mondelinge afspraken. Als komt vast te staan dat de afspraken zijn gemaakt zoals door [appellante 1] en [appellante 2] gesteld, komt het voor risico van 't Zorghuisje dat zij de subsidie niet heeft ontvangen omdat zij deze niet heeft aangevraagd. In dat geval hebben [appellante 1] en [appellante 2] dus recht op betaling van het – door het niet aanvragen van de subsidie door 't Zorghuisje gemiste – subsidiebedrag. Het hof zal hen, ieder voor zich, toelaten tot dit bewijs.
6.17
Het hof geeft partijen – gelet op de met bewijslevering gepaard gaande kosten en het beperkte belang – in overweging zich eerst met elkaar te verstaan over de wenselijkheid van bewijslevering. Het hof zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor akte uitlaten. Mocht een minnelijke regeling niet mogelijk zijn en [appellante 1] en [appellante 2] gebruik willen maken van de mogelijkheid tot bewijslevering, verzoekt het hof bij akte de verhinderdata van partijen aan te geven over de periode van maart 2025 tot en met oktober 2025. Daar het hof beschikt over een compleet procesdossier tot dit arrest, is het overleggen van een kopiedossier ten behoeve van het getuigenverhoor niet nodig.
6.18
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.Beslissing

Het hof:
- laat [appellante 1] en [appellante 2] ieder voor zich toe tot het bewijs van hun stelling dat zij met [directeur Zorghuisje] mondeling zijn overeengekomen dat:
i. i) zij zou deelnemen aan de opleiding "verzorgende IG", die op 10 juni 2020 is gestart bij het Zorgcollege;
ii) 't Zorghuisje hiertoe een subsidie van € 2.700,- zou aanvragen bij RVO Nederland op grond van de subsidieregeling praktijkleren RVO;
iii) de factuur daartoe op naam van 't Zorghuisje moest staan;
iv) 't Zorghuisje – na ontvangst van de subsidie – de ontvangen tegemoetkoming aan haar zou overmaken;
- bepaalt dat, indien [appellante 1] en/of [appellante 2] zichzelf wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.J. van der Ven op een door de raadsheer-commissaris te bepalen datum en tijdstip:
- verwijst de zaak naar de rol van vier weken na de dag van deze uitspaak voor het nemen van akte aan de zijde van [appellante 1] en [appellante 2] met het doel dat staat vermeld in rechtsoverweging 6.17 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, M.D. Ruizeveld en A.F.J.A Leijten en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.