Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 12 november 2024
[verzoeker],
Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam en omgeving,
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift in principaal hoger beroep met productie, binnengekomen bij het hof op 20 maart 2024, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van
- het verweerschrift in principaal hoger beroep, tevens beroepschrift in incidenteel hoger beroep van CVO met producties, binnengekomen bij het hof op
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van [verzoeker] binnengekomen bij het hof op 5 september 2024.
Feiten
1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2002. Het ging om de functie van beleidsmedewerker onderwijs in salarisschaal 12. In het contract is bepaald:
“Bij wijze van proef met uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd conform artikel 9.2 lid 1”.
“Grond voor bepaalde tijd: Verlengd tijdelijk dienstverband, conform artikel 9.2 lid 1.”
Hoofd Bedrijfsvoering. Daarvoor is hij eind maart 2023 afgewezen. CVO heeft [verzoeker] vervolgens medegedeeld dat er voor hem geen plek meer is bij CVO en dat zijn dienstverband niet zal worden voortgezet. Bij e-mail van 24 maart 2023 heeft [verzoeker] zich op het standpunt gesteld dat hij een dienstverband voor onbepaalde tijd had. Deze gang van zaken heeft geleid tot twee ziekmeldingen van [verzoeker]. De bedrijfsarts stelde vast dat sprake was van werkgerelateerde klachten en adviseerde mediation. Dit traject is gestart, maar heeft niet tot een oplossing geleid.
Procedure in eerste aanleg
1 augustus 2023 een dienstverband voor onbepaalde tijd aan te bieden en (2) voor het geval de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden CVO te veroordelen aan
[verzoeker] een billijke vergoeding van € 1.128.623,74 bruto met rente te betalen. Verder heeft [verzoeker] verzocht CVO te veroordelen in de proceskosten.
Verzoeken in het principaal hoger beroep
Verzoeken in het incidenteel hoger beroep
De beoordeling van het principaal hoger beroep
principale grief 2betoogt [verzoeker] dat er geen g-grond, was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze grief faalt. Ook het hof is van oordeel dat er sprake was van een g-grond. Dat wordt als volgt toegelicht.
principale grief 2het volgende aangevoerd.
“enkel [heeft] willen praten over het einde van hetdienstverband
omdat zij ten onrechte meende dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2023 van rechtswege zou eindigen”. Als [verzoeker] bedoelt te stellen dat CVO dat standpunt niet mocht innemen, verwerpt het hof dat standpunt. Ook als juist is dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was geworden, betekent dat op zichzelf nog niet dat de arbeidsrelatie in de loop van maart 2023
nieternstig verstoord is geraakt.
principale grief 1betoogt [verzoeker] dat CVO niet aan haar herplaatsings-verplichting heeft voldaan en dat dit aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.
principale grief 3betoogt [verzoeker] dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van CVO. Volgens [verzoeker] is er daarom reden om hem op grond van art. 7:671b lid 8 onderdeel c BW een billijke vergoeding toe te kennen.
[verzoeker], het bij herhaling volharden daarin een bepalende, zo niet doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de uiteindelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit handelen van CVO is te kwalificeren als laakbaar. [verzoeker] stelt dan ook dat de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst het gevolg is van een door de kantonrechter aanwezig geachte verstoorde verhouding als het (causale) gevolg van het laakbare gedrag van CVO.
[verzoeker] heeft willens en wetens ingestemd met de verlenging en niet in 2022 reeds aangegeven van oordeel te zijn dat sprake was van een vast contract. Eerst na aanzegging is hij dit standpunt gaan innemen, voordien verkeerden beide partijen in de (voorstelbare en terechte) overtuiging dat sprake was van een tijdelijk contract. CVO kan van haar standpunt geen verwijt worden gemaakt, laat staan een ernstig verwijt. Als CVO willens en wetens, zonder dat daarvoor enige reden bestond (vaste functie, goed functioneren) toch een verlenging voor bepaalde tijd had aangeboden, dan zou haar een verwijt vallen te maken (misbruik). Maar die situatie speelt hier bepaald niet.
principale grief 4betoogt [verzoeker] dat CVO in de proceskosten van beide instanties moet worden veroordeeld, omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Deze grief faalt omdat van ernstig verwijtbaar handelen van CVO geen sprake is. Voor een proceskostenveroordeling aan de zijde van CVO is bovendien niet bepalend of CVO ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, maar of CVO is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij (art. 237 lid 1 Rv).
De beoordeling van het incidenteel hoger beroep
principaal hoger beroepzag op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, in de situatie dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. Over die ontbinding is hiervoor geoordeeld. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst is echter niet aan de orde als het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op
31 juli 2023 van rechtswege is geëindigd. Daar ziet dit
incidenteel hoger beroepop.
1 augustus 2022 rechtsgeldig voor de bepaalde tijd van een jaar – dus tot en met
31 juli 2023 – is verlengd.
“bijzonder geval”. In dat geval is de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig voor bepaalde tijd verlengd.
CAO VO die aan de uitleg kunnen bijdragen. Het komt in deze zaak aan op wat de aannemelijke rechtsgevolgen van deze tekst zijn.
“Bijzonder geval”
“bij wijze van proef”),waarin wordt bezien of er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal worden aangegaan. Het ligt dan voor de hand aan te nemen dat de proef ziet op de functie waarin de aanstelling voor bepaalde tijd plaatsvindt. Het kan zijn dat er concrete omstandigheden zijn die maken dat de proefperiode van 12 maanden niet volstaat en er meer tijd nodig is voor de proef. Dit kunnen tal van omstandigheden zijn. De woorden
“bijzonder geval”impliceren niet dat de omstandigheden buitengewoon of uitzonderlijk moeten zijn, maar wel dat deze omstandigheden concreet, wezenlijk en relevant zijn en er geen sprake is van een regulier geval. De werkgever moet kunnen uitleggen waarom hij ervoor kiest de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen en waarom hij (nog) geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbiedt.
“bijzondere geval”.
“bijzonder geval”als bedoeld in art. 9.2 van de CAO VO.
r.o. 43 genoemd.
Beslissing
- laat CVO toe tot het leveren van bewijs als in r.o. 42.1 tot en met 42.5 en r.o. 43 bepaald;
- bepaalt dat, indien CVO getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak , opgeeft verhinderd te zijn op de genoemde datum en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden januari tot en met maart van 2025 opgeeft, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
A.J.P. van Beurden en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.