ECLI:NL:GHDHA:2024:2008

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
200.326.086
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van schade na strafvervolging; Begaclaim-zaak; kan aandeelhouder schade van vennootschap vorderen?

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de Staat der Nederlanden tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder 1], NNL B.V. en NEL B.V. in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar valsheid in geschrift, oplichting en verduistering. [verweerder 1] was aandeelhouder van de vennootschappen NNL en NEL, die betrokken waren bij de exploitatie van UenZo Thuiszorg B.V., een onderneming die zorg verleende aan personen met een islamitische achtergrond. In 2008 werd [verweerder 1] verdacht van strafbare feiten, maar uiteindelijk vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door [verweerder 1] en de vennootschappen als verdachten aan te merken, en dat zij recht hadden op schadevergoeding. De Staat ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de schade die NNL en NEL hadden geleden als gevolg van de waardevermindering van hun aandelen in UenZo en andere ondernemingen, vergoed moest worden. Het hof oordeelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld jegens NNL, maar dat de schadevergoeding voor de waardevermindering van de aandelen in UenZo in de schadestaatprocedure verder onderzocht moest worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Staat ook aansprakelijk was voor de schade van NEL, maar het hof benadrukte dat de specifieke omstandigheden van de zaak verder onderzocht moesten worden in de schadestaatprocedure. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, maar compenseerde de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.326.086/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/606204/HA ZA 21-94
Arrest van 15 oktober 2024
in de zaak van
de Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
appellant,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland in Den Haag,
tegen

1.[verweerder 1],

wonende in [woonplaats],

2.NNL B.V.,

gevestigd in Rotterdam,

3.NEL B.V.,

gevestigd in Rotterdam,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. A.C.M. Verhoeven in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen de Staat, [verweerder 1], NNL en NEL. Verweerders in hoger beroep zullen tezamen worden aangeduid als [verweerder 1].

1.De zaak in het kort

1.1
[verweerder 1] is een ondernemer die zich richtte op het verlenen en verzorgen van thuiszorg aan personen met een islamitische achtergrond. Hij heeft hiertoe, met anderen, UenZo Thuiszorg B.V. geëxploiteerd. [verweerder 1] is ook aandeelhouder van de vennootschappen NNL en NEL. In 2008 hield NNL 25% van de aandelen in UenZo Thuiszorg B.V. Volgens [verweerder 1] waren in NEL ondernemingen in België en Duitsland ingebracht die zich op dezelfde activiteiten richtten.
1.2
In 2008 verdacht het Openbaar Ministerie onder meer [verweerder 1], UenZo Thuiszorg B.V., NNL en NEL van het plegen van valsheid in geschrift, oplichting en verduistering van geldbedragen afkomstig uit de AWBZ. [verweerder 1] is hiervoor vervolgd maar hij is vrijgesproken. UenZo Thuiszorg B.V. is in 2008 failliet verklaard. Volgens [verweerder 1] zijn ook de buitenlandse ondernemingen van NEL failliet gegaan.
1.3
[verweerder 1], NNL en NEL vinden dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, omdat zij verdacht werden van het plegen van strafbare feiten en gebleken is dat zij onschuldig zijn. De rechtbank heeft [verweerder 1], NNL en NEL daarin gelijk gegeven en bepaald dat de hoogte van de schadevergoeding in een aparte procedure (de schadestaatprocedure) moet worden bepaald. In dit hoger beroep bestaat alleen nog verschil van mening over de vraag of de Staat ook de schade van NNL en NEL moet vergoeden die zij stellen te hebben geleden omdat hun aandelen in UenZo Thuiszorg B.V. en de buitenlandse ondernemingen waardeloos zijn geworden.
1.4
Het hof beslist in dit arrest dat over die vraag in de schadestaatprocedure moet worden beslist. NNL en NEL zullen daarin moeten aantonen dat de aandelen in UenZo Thuiszorg B.V. en de eventuele buitenlandse ondernemingen van NEL minder waard zijn geworden als gevolg van het feit dat het Openbaar Ministerie NNL en NEL heeft verdacht van strafbare feiten.

2.De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de appeldagvaarding van 10 januari 2023, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2022;
-de memorie van grieven van de Staat, met producties 1 tot en met 9;
- de memorie van antwoord van [verweerder 1] met producties 28 tot en met 31;
- de Akte van de Staat met producties 10 tot en met 12;
- de Akte van [verweerder 1] met producties 32 tot en met 36;
-de pleitnotities van mrs. Nieuwland en mr. M.T. Beumers namens de Staat en van mr. Verhoeven namens [verweerder 1], die zij hebben gebruikt tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2024.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Medio 2001 is [verweerder 1] een onderneming gestart onder de naam UenZo. Deze onderneming heeft zich gericht op het verlenen van thuiszorg aan zorgbehoevenden met een islamitische achtergrond en het helpen van deze zorgbehoevenden bij het aanvragen van de daarvoor beschikbare voorzieningen en vergoedingen vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
3.2
UenZo is eerst geëxploiteerd als eenmanszaak van [verweerder 1], vervolgens door een vennootschap onder firma met [verweerder 1] als medevennoot en ten slotte door de vennootschap UenZo Thuiszorg B.V. [verweerder 1] is steeds (via NNL) middellijk medeaandeelhouder in UenZo Thuiszorg B.V. geweest, en is daarnaast (eveneens via NNL) middellijk medebestuurder van deze vennootschap geweest tot en met 1 april 2007.
3.3
UenZo Thuiszorg B.V. zal hierna worden aangeduid als ‘UenZo’.
3.4
Vanaf 2005 heeft UenZo zorg verleend via Stichting Thuiszorg Nederland (hierna: STN) en Stichting Aanvullende Thuiszorg (hierna: STAT). Het budget van de personen aan wie UenZo zorg verleende, werd veelal beheerd door Stichting Amana Beheer (hierna: “Amana Beheer”).
3.5
[verweerder 1] heeft op 7 april 2006 NEL opgericht en op 1 december 2006 NNL.
[verweerder 1] was en is enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschappen.
3.6
Vanaf 1 december 2006 heeft NNL 25% van de aandelen in UenZo gehouden. De overige aandelen in UenZo werden voor gelijke delen gehouden door de holdingvennootschappen van de drie andere natuurlijke personen die bij het besturen van UenZo waren betrokken.
3.7
NNL was van 1 december 2006 tot en met 1 april 2007 een van de (zelfstandig
bevoegde) bestuurders van UenZo. [verweerder 1] was in deze periode dus via NNL middellijk bestuurder van UenZo.
3.8
Begin 2007 is onder de naam `Djahé' een strafrechtelijk opsporingsonderzoek
gestart naar valsheid in geschrift, oplichting en verduistering van geldbedragen afkomstig uit de AWBZ (hierna: het opsporingsonderzoek). In de zaak Djahé zijn (onder meer) als verdachten aangemerkt (i) UenZo, (ii) Amana Beheer, (iii) [verweerder 1] en (iv) de andere middellijke aandeelhouders tevens bestuurders van UenZo. Ook NNL en NEL zijn enige tijd als verdachten aangemerkt.
3.9
Vanwege de verdenking tegen [verweerder 1] is hij op 25 maart 2008 aangehouden en
in verzekering gesteld. [verweerder 1] heeft toen in beperking gezeten in het penitentiair ziekenhuis te Scheveningen.
3.1
Op 25 maart 2008 heeft het OM een persbericht op zijn internetsite gepubliceerd waarin wordt gerept over: “
De betrokken instelling UenZo, en daar aan verbonden BV’s” en waarin onder meer staat dat er vier mannen, bestuurders van aan de instelling verbonden B.V.’s, zijn aangehouden op verdenking van valsheid in geschrifte, verduistering, witwassen en deelnemen aan een criminele organisatie.
3.11
Het OM heeft beslag doen leggen op bijna alle vermogensbestanddelen van UenZo. In het dossier van de strafzaak bevinden zich voorts stukken uit 2008 over beslag op vermogen van (dochter)ondernemingen in België en Duitsland met het oog op ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.12
Op 23 april 2008 is surséance van betaling aan UenZo verleend.
3.13
Op 24 april 2008 hebben de bewindvoerder van UenZo en het OM
een conceptovereenkomst gesloten, die onder meer inhield dat een aanzienlijk deel van de vordering van UenZo op STAT en STN door het OM werd vrijgehouden van conservatoir derdenbeslag onder STAT en STN, om zo de salarissen van de personeelsleden van UenZo te kunnen betalen. De bedoeling was dat op die manier de te verlenen zorg door deze medewerkers zou worden veiliggesteld. Deze conceptovereenkomst is niet voor akkoord getekend door de bestuurders van UenZo.
3.14
UenZo is op 6 mei 2008 failliet verklaard.
3.15
Op 6 januari 2009 heeft het OM een persbericht doen uitgaan met betrekking tot een bestuurlijke rapportage getiteld “Fraude in de thuiszorg” dat over kwesties uit de strafzaak van Lemmalam c.s. gaat.
3.16
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2015 is [verweerder 1] van de hem tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Het OM heeft hoger beroep tegen dit strafvonnis ingesteld maar het heeft dit beroep op 15 juli 2019 ingetrokken.
3.17
De Staat en de curator in het faillissement van UenZo zijn in overleg getreden over het treffen van een schikking. De curator heeft met het oog daarop in mei 2020 de rechter-commissaris toestemming gevraagd om een schikking aan te gaan.
3.18
In juni 2020 hebben het OM en de curator een Vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat het OM € 250.000 voldoet aan de failliete boedel van UenZo. Deze overeenkomst is gesloten onder de voorwaarde dat de toestemming van de rechter-commissaris wordt verkregen.
3.19
Die toestemming heeft de rechter-commissaris vervolgens verleend. [verweerder 1] en NNL hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing van de rechter-commissaris, maar zij hebben dit beroep nadien ingetrokken.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder 1] stellen zich op het standpunt, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door hen aan te merken als verdachten, [verweerder 1] strafrechtelijk te vervolgen, beslagen te leggen en te handhaven, [verweerder 1] voorlopige hechtenis te doen ondergaan en erover in de pers te berichten. Zij vorderden bij de rechtbank – wederom: samengevat en voor zover in hoger beroep van belang – (i) een verklaring voor recht en (ii) veroordeling van de Staat tot betaling aan [verweerder 1] van immateriële en materiële schadevergoeding op te maken bij staat. Zij legden aan deze vordering ten grondslag dat de rechtvaardiging voor strafrechtelijk optreden tegen [verweerder 1] vanaf de aanvang heeft ontbroken en dat uit de motivering van het strafvonnis en het strafdossier blijkt van de onschuld van [verweerder 1]. [verweerder 1] voeren in dit verband onder meer aan dat NEL ondernemingen in België en Duitsland had opgericht die zich richtten op dezelfde vorm van dienstverlening als UenZo verleende, maar dat deze ondernemingen als gevolg van het optreden van het OM failliet zijn gegaan en dat aldus schade voor NEL is opgetreden. Daarnaast stellen [verweerder 1] zich op het standpunt dat zij schade hebben geleden doordat het OM zich in het openbaar onzorgvuldig jegens hen heeft geuit.
4.2
De rechtbank heeft (a) voor recht verklaard dat de Staat onrechtmatig jegens [verweerder 1] heeft gehandeld vanwege het strafrechtelijk optreden jegens hen en door de openbare uitlatingen daarover van het OM, (b) de Staat veroordeeld tot betaling aan [verweerder 1] van € 20.000 aan immateriële schadevergoeding, (c) de Staat veroordeeld de schade te vergoeden die [verweerder 1] hebben geleden door het strafrechtelijk optreden tegen hen en de openbare uitlatingen daarover, op te maken bij staat, waaronder (in het geval van NNL) schade door het waardeloos worden van haar aandelen in UenZo.
4.3
De rechtbank is op de volgende gronden tot dit oordeel gekomen. Ten aanzien van [verweerder 1] en UenZo is voldaan aan het gebleken onschuld-criterium zodat het strafrechtelijk optreden van politie en justitie tegen ieder van hen wordt geacht vanaf de aanvang onrechtmatig te zijn geweest. NNL heeft ook recht op schadevergoeding wegens het waardeloos worden van haar aandelen in UenZo, want in dit geval doet zich een uitzondering voor op de hoofdregel (voor het eerst geformuleerd in het arrest Poot/ABP [1] ) dat een aandeelhouder niet de schade kan vorderen die hij heeft geleden doordat jegens de vennootschap onrechtmatig is gehandeld. De Staat heeft immers direct onrechtmatig gehandeld jegens NNL door haar als verdachte aan te merken. Verder werden NNL en UenZo van dezelfde strafbare feiten verdacht, waren de belangen van UenZo en haar aandeelhouder NNL sterk met elkaar verweven en is ook van de onschuld van UenZo gebleken. De waardevermindering van de aandelen in UenZo komt inmiddels definitief voor rekening van NNL. Het was voor [verweerder 1] niet mogelijk om de vordering van UenZo op het OM van de curator over te nemen omdat zij daartoe financieel niet in staat waren. Voor zover het faillissement van UenZo door het optreden van politie en justitie is veroorzaakt moet de Staat de schade vergoeden die NNL lijdt door het waardeloos worden van haar aandelen in UenZo. Het debat over eventuele schadeplichtigheid van de Staat jegens NEL wegens het faillissement van de in NEL ondergebrachte buitenlandse vennootschappen is nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Of en in hoeverre NEL in zoverre aanspraak heeft op schadevergoeding zal zo nodig moeten worden beoordeeld in de schadestaatprocedure. [verweerder 1] heeft geen aanspraak op schadevergoeding door vermindering van de waarde van zijn aandelen in NNL, want die schade is nog niet definitief geleden. Ook voor de buitenlandse vennootschappen die in NEL waren ingebracht geldt dat eventuele schadevergoeding wegens het waardeloos worden van de aandelen in die vennootschappen toekomt aan NEL en niet aan (middellijk aandeelhouder) [verweerder 1]. Omdat de door het OM uitgegeven persberichten onlosmakelijk zijn verbonden met het strafrechtelijk optreden tegen [verweerder 1] en gebleken is van de onschuld van [verweerder 1], is de rechtvaardiging voor het doen uitgaan van deze persberichten met terugwerkende kracht komen te vervallen. De Staat moet dus ook de (eventuele) schade die [verweerder 1] daardoor hebben geleden vergoeden. Tot zover het oordeel van de rechtbank.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
De Staat heeft tegen het bestreden vonnis twee grieven aangevoerd. De Staat heeft geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat van gebleken onschuld sprake is bij [verweerder 1], NNL, NEL en UenZo. Wel heeft de Staat bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank, dat de Staat zou moeten opdraaien voor de afgeleide schade van NNL en NEL, dat wil zeggen voor schade die zij lijden omdat hun aandelen in UenZo respectievelijk de buitenlandse ondernemingen van NEL minder waard zijn geworden. Daarbij moet worden aangetekend dat tussen partijen niet in geschil is dat de aandelen van NNL in UenZo niets meer waard zijn.
Grief 1
5.2
Grief 1 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Staat ook aansprakelijk is voor de afgeleide schade van NNL, bestaande uit de waardevermindering van haar aandelen in UenZo. Volgens de Staat heeft de rechtbank meer in het bijzonder miskend (i) dat UenZo de schade al zelf met het OM heeft afgewikkeld door de Vaststellingsovereenkomst met de curator te sluiten, (ii) dat de belangen van NNL en UenZo niet sterk met elkaar verweven zijn, (iii) dat geen specifieke zorgvuldigheidsnorm
jegens NNL in haar hoedanigheid van aandeelhouder van UenZois geschonden en (iv) dat de vergelijking die de rechtbank maakt met het arrest Kip en Sloetjes/Rabobank [2] mank gaat.
5.3
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat de Staat onrechtmatig jegens NNL heeft gehandeld op grond van de omstandigheid dat NNL zelf verdachte in het Djahé-onderzoek is geweest en dat van de onschuld van NNL is gebleken. De Staat heeft in zoverre een zelfstandige onrechtmatige daad jegens NNL gepleegd. Dit betekent dat NNL vergoeding kan vorderen van de schade die zij (mogelijkerwijs) heeft geleden als gevolg van die onrechtmatige daad. Het gaat er dan om of causaal verband bestaat tussen het feit dat NNL (enige tijd) als verdachte is aangemerkt in het onderzoek Djahé en de waardevermindering van de aandelen die zij hield in het kapitaal van UenZo doordat NNL zelf verdachte was. Indien NNL aantoont dat als een gevolg van
dieonrechtmatige daad haar aandelen in UenZo minder waard zijn geworden, komt die schade voor vergoeding in aanmerking. Dit zal in de schadestaatprocedure nader moeten worden onderzocht.
5.4
Het hof begrijpt de stellingen van [verweerder 1] zo, dat zij zich daarnaast op het standpunt stellen dat de Staat door onrechtmatig te handelen jegens UenZo, tevens een specifieke norm jegens NNL heeft geschonden. Dit is een vraag die beantwoord moet worden aan de hand van het criterium uit het arrest Poot/ABP [3] .
5.5
In het arrest Poot/ABP heeft de Hoge Raad beslist dat indien een derde zijn contractuele verplichtingen jegens een vennootschap niet nakomt of een onrechtmatige daad jegens die vennootschap pleegt, een aandeelhouder van die vennootschap geen vordering tegen die derde geldend kan maken om zijn schade vergoed te krijgen die hij lijdt doordat zijn aandelen minder waard zijn geworden (de zogenoemde ‘afgeleide’ schade). Alleen de vennootschap zelf kan vergoeding vorderen van de schade aan die vennootschap (met daardoor waardevermindering van haar aandelen). Dit leidt slechts uitzondering indien op grond van bijkomende omstandigheden de derde tevens een specifieke norm jegens de aandeelhouder heeft geschonden en de schade definitief is geworden. De schade is definitief geleden als de schade bestaande uit de waardevermindering van de aandelen niet meer kan worden opgeheven door een eventuele schadevergoeding van de derde jegens de vennootschap. [4] Het maakt daarbij geen verschil of er meerdere aandeelhouders zijn of slechts één. [5]
5.6
In deze zaak is (terecht) niet in geschil dat de schade waarvan NNL (en NEL) vergoeding vorderen (mede) ‘afgeleide’ schade is. NNL en NEL baseren hun vordering immers op hun stelling dat de aandelen die zij hielden in UenZo respectievelijk de buitenlandse vennootschappen minder waard zijn geworden. Dat betreft geen schade rechtstreeks aan NNL en NEL, maar schade aan UenZo respectievelijk de buitenlandse vennootschappen waarvan de schade voor NNL en NEL als aandeelhouders een afgeleide is.
5.7
Aan het vereiste dat de (afgeleide) schade van NNL definitief is geleden is voldaan. Dat er uit het faillissement van UenZo nog enige uitkering aan NNL zal worden gedaan die haar schade zou kunnen verminderen is niet aannemelijk (de curator heeft immers een schikking met de Staat getroffen) en dat voert de Staat ook niet aan. Dit betekent dat alleen nog moet worden nagegaan of zich de hiervoor genoemde uitzondering op de Poot/ABP-leer voordoet doordat op grond van bijkomende omstandigheden de Staat (ook) een specifieke norm jegens de aandeelhouder (NNL) heeft geschonden.
5.8
De rechtbank heeft die vraag in rov. 4.15 bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft aan dat oordeel de volgende omstandigheden ten grondslag gelegd (a) de Staat heeft uit hoofde van het gebleken onschuld-criterium een rechtstreekse onrechtmatige daad jegens NNL gepleegd, (b) NNL en UenZo werden van dezelfde feiten verdacht en (c) de belangen van UenZo en ‘haar houdstervennootschap’ NNL waren sterk met elkaar verweven. De rechtbank komt op grond van deze omstandigheden tot de conclusie dat, voor zover het faillissement van UenZo inderdaad door het optreden van politie en justitie is veroorzaakt, de Staat de schade moet vergoeden die NNL lijdt door het waardeloos worden van haar aandelen in UenZo (rov. 4.15 slot).
5.9
Tegen dit oordeel komt de Staat in zoverre terecht op, dat de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden niet het oordeel rechtvaardigen dat de Staat, door onrechtmatig te handelen jegens UenZo, tevens een specifieke norm jegens NNL heeft geschonden. Het is allereerst onduidelijk op welke specifieke norm de rechtbank doelt. De onrechtmatige daad van de Staat jegens UenZo bestaat eruit dat jegens UenZo strafrechtelijk is opgetreden terwijl achteraf van de onschuld van UenZo is gebleken. Het enkele feit dat het OM ook een (zelfstandige) onrechtmatige daad jegens NNL heeft gepleegd (zie rov. 5.3 hiervoor), dat NNL en UenZo van dezelfde feiten werden verdacht en dat de verdenkingen sterk verband hielden met elkaar, is onvoldoende om te concluderen dat de Staat, door onrechtmatig te handelen
jegens UenZo, tevens een specifieke norm
jegens NNLheeft geschonden. Het OM had ook alleen UenZo en [verweerder 1] kunnen verdenken maar niet NNL; deze verdenkingen konden los van elkaar bestaan.
5.1
Bovendien is onvoldoende gebleken dat de belangen van UenZo en NNL sterk met elkaar waren verweven. Het feit dat de belangen van de aandeelhouder altijd in zekere mate verbonden zijn met de belangen van de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden, is niet voldoende, zo volgt uit ABP/Poot. Afgezien van die verbondenheid is van een verdergaande verwevenheid niets gebleken. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat NNL zekerheden voor de schulden van UenZo had gesteld of zich daarvoor borg had gesteld of kredieten aan UenZo had verstrekt. De omstandigheid dat NNL tevens bestuurder van UenZo was leidt niet tot een andere conclusie. NNL was trouwens slechts één van de (vier) bestuurders. Dit leidt er niet toe dat sprake was van een vergaande verwevenheid tussen NNL en UenZo, die de conclusie rechtvaardigt dat de Staat door het onrechtmatig handelen jegens UenZo UenZo een specifieke norm jegens NNL heeft geschonden.
5.11
[verweerder 1] hebben nog aangevoerd dat het OM door de beslagleggingen in één harde klap een ‘criminele organisatie’ een halt wilde toeroepen, en dat de onrechtmatige daad jegens UenZo werd gepleegd met het vooropgezette doel om NNL en [verweerder 1] te benadelen, maar een dergelijk oogmerk is niet aannemelijk geworden. Ook de stelling van [verweerder 1] dat “het OM op werkelijk alles wat los en vast zat, zowel ten aanzien van UenZo en haar zakelijke relaties STAT/STN, NNL – en de andere aandeelhouders – en NEL – en haar dochtervennootschappen/- ondernemingen in Duitsland en België – en [verweerder 1] beslag had gelegd” kan, zonder nadere toelichting en specificatie, die ontbreken, niet tot het oordeel leiden dat de Staat door het strafrechtelijk optreden tegen UenZo een specifieke norm jegens NNL heeft geschonden.
5.12
Hoewel de grief dus in zoverre doel treft, leidt dit niet tot vernietiging van het vonnis. Omdat de Staat een zelfstandige onrechtmatige daad jegens NNL heeft gepleegd (zoals in 5.3 is overwogen), moet inderdaad in de schadestaatprocedure worden onderzocht in hoeverre die onrechtmatige daad tot schade voor NNL heeft geleid. Uit de voorgaande overwegingen van het hof volgt echter ook dat het in de schadestaatprocedure niet kan gaan om de schade die NNL heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen jegens UenZo. Dit kan verschil maken wanneer het gaat over het causaal verband met de vraag welke onrechtmatige daad in de hypothetische situatie moet worden weggedacht om het sine qua non-verband vast te stellen.
5.13
De Staat heeft nog aangevoerd dat UenZo de schade al op de Staat heeft verhaald, doordat de curator van UenZo een schikking met de Staat heeft getroffen op grond waarvan de Staat een bedrag van € 250.000 heeft betaald. Indien NNL het oneens was met de hoogte van dit bedrag had zij (met de andere aandeelhouders) de vordering op de Staat van de curator kunnen overnemen. Ook had NNL als aandeelhouder in hoger beroep kunnen komen tegen de door de rechter-commissaris aan de curator verleende toestemming om de schikking te treffen.
5.14
Deze argumenten gaan niet op. Dat de schade van NNL is verminderd doordat de Staat € 250.000 aan de boedel heeft betaald is niet gesteld of gebleken. Integendeel, tussen partijen staat vast dat de aandelen van NNL in UenZo waardeloos zijn. Dit gegeven staat er dus niet aan in de weg dat NNL aanspraak kan maken op schadevergoeding voor waardedaling van haar aandelen in UenZo (mits zij kan aantonen dat die schade het gevolg is geweest van de zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat jegens haar, zie hiervoor rov. 5.3). Verder is onduidelijk wat de Staat bedoelt met zijn stelling dat NNL maar de vordering op de Staat had moeten overnemen. Voor zover de Staat bedoelt dat NNL haar schade op deze wijze had kunnen en moeten beperken, is dat verwijt ongegrond. De schadebeperkingsplicht gaat niet zo ver dat van NNL verlangd mocht worden dat zij, tezamen met de andere aandeelhouders, de vordering op de Staat had overgenomen. Ten slotte faalt het argument van de Staat dat NNL beroep tegen de goedkeuring van de curator had kunnen instellen. Dat een dergelijk beroep tot een ander, uiteindelijk voor NNL gunstiger resultaat zou hebben geleid, is door de Staat niet gesteld en al helemaal niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
Grief 2
5.15
Met grief 2 voert de Staat aan dat de rechtbank de vraag of NEL schade heeft geleden niet naar de schadestaatprocedure had mogen verwijzen. Volgens de Staat heeft de rechtbank miskend dat een zaak pas naar de schadestaatprocedure kan worden verwezen als de grondslag van de aansprakelijkheid in de hoofdprocedure is vastgesteld. Dit laatste heeft de rechtbank niet gedaan, aldus de Staat.
5.16
De grief faalt. De rechtbank heeft overwogen dat de Staat jegens NEL onrechtmatig heeft gehandeld omdat NEL verdachte was in het Djahé-onderzoek en van de onschuld van NEL is gebleken (rov. 4.8). Daarmee heeft de rechtbank de (in hoger beroep niet bestreden) grondslag van de aansprakelijkheid van de Staat jegens NEL vastgesteld en kon zij de zaak naar de schadestaatprocedure verwijzen om te bepalen welke schade NEL eventueel door dat onrechtmatig handelen heeft geleden. Daarvoor is niet vereist dat thans reeds moet vaststaan dat eventuele buitenlandse ondernemingen of dochtervennootschappen van NEL als gevolg van dat onrechtmatig handelen jegens NEL failliet zijn gegaan. Of dat zo is kan in de schadestaatprocedure worden onderzocht.
5.17
Ten onrechte voert de Staat verder aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat het OM een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens NEL heeft geschonden of dat het OM onrechtmatig heeft gehandeld jegens de buitenlandse dochtervennootschappen van NEL. [verweerder 1] voeren immers niet aan dat het OM onrechtmatig jegens die dochtervennootschappen heeft gehandeld. [6] Dit betekent dat zich hier niet de Poot/ABP-problematiek voordoet. Hier doet zich wel het geval voor dat de Staat een zelfstandige onrechtmatige daad jegens NEL heeft gepleegd en dat NEL in de schadestaatprocedure in de gelegenheid zal zijn aan te tonen welke schade zij als gevolg van dat onrechtmatig handelen heeft geleden. Daarbij kan alle mogelijke schade die NEL heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige daad van de Staat jegens haar aan de orde komen, ook als dat schade is doordat haar bezit in buitenlandse ondernemingen of vennootschappen in waarde daalde.

6.Conclusie

6.1
Grief 1 is deels gegrond, maar leidt, zoals hiervoor overwogen, niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Grief 2 is ongegrond.
6.2
Nu partijen ieder over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2022;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, G. Dulek-Schermers en E. Bauw, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2024, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564; NJ 1995, 288.
2.HR 2 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2365; NJ 1997, 662.
3.Vindplaats: zie noot 1.
4.conclusie AG Hartlief nr. 3.37 en 3.49 voor HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899; NJ 2021, 176 (Potplantenkwekerij).
5.Poot/APB: HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564; NJ 1995, 288, rov. 3.4.1.
6.vgl. HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899; NJ 2021, 176 (Potplantenkwekerij) rov. 3.4.2.