In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], van Nederland naar Servië. De moeder had de rechtbank Den Haag verzocht om de terugkeer van de kinderen, wat leidde tot een beschikking op 8 augustus 2024. De vader, die in hoger beroep ging, wilde dat de kinderen in Nederland bleven. Het hof heeft op 23 september 2024 het hoger beroep van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Servië lag en dat er geen sprake was van een kosmopolitisch bestaan. De vader had de kinderen zonder toestemming van de moeder naar Nederland gebracht, wat leidde tot een ongeoorloofde overbrenging. Het hof concludeerde dat de moeder haar gezag daadwerkelijk uitoefende en dat de weigeringsgronden van het Haags Kinderontvoeringsverdrag niet van toepassing waren. De vader werd veroordeeld tot teruggeleiding van de kinderen naar Servië, met een uiterste datum van 7 oktober 2024. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.