ECLI:NL:GHDHA:2024:1916

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
BK-23/1175
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezendplicht van de Heffingsambtenaar in het kader van de Wet WOZ en de gevolgen van het ontbreken van een recente machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland zijn toezendverplichting heeft geschonden op grond van artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak voor het jaar 2022, welke door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op € 485.000. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar betoogd dat hij de toezendverplichting niet heeft geschonden, omdat hij de gevraagde gegevens tijdig heeft verstrekt. De belanghebbende heeft geen verweer gevoerd en was niet verschenen op de zitting. Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar de gevraagde gegevens heeft verstrekt en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij deze informatie nodig had om de vastgestelde waarde te controleren. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven en dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de toezendverplichting was geschonden.

Daarnaast speelde de vraag of de gemachtigde van de belanghebbende, [A], recht had om de belanghebbende te vertegenwoordigen in de hogerberoepsprocedure. Het Hof oordeelde dat [A] geen recente machtiging had overgelegd en daarom niet als gemachtigde kon optreden. Dit leidde tot de conclusie dat de zitting zonder de aanwezigheid van [A] kon doorgaan. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, zonder dat er aanleiding was om een partij in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1175

Uitspraak van 26 september 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 oktober 2023, nummer SGR 22/5156.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 485.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674;
 draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 aan haar te vergoeden.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweer gevoerd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 augustus 2024
.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 juni 2024 aan belanghebbende op het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie lag de vorenbedoelde brief vanaf 22 juni 2024 klaar op een pakketpunt om te worden afgehaald. Op 10 juli 2024 is de brief retour afzender gegaan.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft [naam] , een medewerker van [A] , zich gemeld in de onderhavige zaak. [A] handelde tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure als gemachtigde van belanghebbende. [A] is tijdens de hogerberoepsprocedure door de Heffingsambtenaar geïnformeerd dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Vervolgens heeft [A] het zaaknummer van de hogerberoepsprocedure achterhaald via de Rechtbank en heeft [A] zich aan de hand van dit zaaknummer in deze procedure aangemeld bij het Hof. Op 30 juli 2024 heeft het Hof aan [A] verzocht om een op naam van [A] gestelde machtiging in te dienen, die niet ouder is dan 3 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift. Bij bericht van 6 augustus 2024 heeft [A] het Hof geïnformeerd niet aan dit verzoek te zullen voldoen. Bij bericht van 7 augustus 2024 is [A] door het Hof geïnformeerd dat [A] geen toegang meer heeft tot het digitale dossier omdat geen recente machtiging is overgelegd.

Feiten

2.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 25 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.”
2.2.
In een brief van de gemachtigde van belanghebbende aan de Heffingsambtenaar met het onderwerp: “Woningwaarderapport ter aanvulling van het bezwaarschrift” is onder meer vermeld:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.3.
In een door de gemachtigde van belanghebbende opgestelde samenvatting van het hoorgesprek is onder meer vermeld:
“Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object.”
2.4.
De uitspraak op bezwaar vermeldt met betrekking tot de voor de woning en de voor de referentieobjecten gehanteerde KOU(D)V- en liggingsfactoren het volgende:
“ [adres 1] : Ligging = 3, K = 2, O = 2, U = 3, V = 3.
[adres 2] : Ligging = 3, K = 3, O = 3, U = 3, V = 3.
[adres 3] : Ligging = 3, K = 3, O = 3, U = 3, V = 3.
[adres 4] : Ligging = 3, K = 2, O = 3, U = 3, V = 3.”
2.5.1.
De uitnodiging voor de zitting is retour gestuurd naar het Hof. De envelop waarin de uitnodiging retour is gekomen bevat een sticker van PostNL met daarop de reden van retourzending: “Niet afgehaald, retour afzender (…)”.
2.5.2.
De bij PostNL opgevraagde Track & Trace informatie vermeldt onder meer:
“11 juli 7:32
Geweigerd bij bezorging, zending gaat retour afzender
(…)
10 juli 14:47
Pakket niet opgehaald, gaat retour afzender”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Schending artikel 40 Wet WOZ?
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder artikel 40 van de Wet WOZ geschonden. Gemachtigde heeft in de bezwaarfase verzocht om “alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, (…), onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, (…)”. Hoewel verweerder de KOUDV-factoren die hij in aanmerking heeft genomen heeft genoemd in zijn uitspraak op bezwaar, heeft hij niet inzichtelijk gemaakt hoe die factoren van invloed zijn geweest op de waarde van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het gebrek aan die informatieverstrekking door verweerder ertoe geleid dat eiseres pas tijdens de procedure voor de rechtbank, kennis heeft kunnen nemen van de gegevens waar zij al in de bezwaarfase om had gevraagd. Die gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Gelet hierop zal de rechtbank een proceskostenvergoeding voor het beroep toekennen en dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor het opgemaakte woningwaarderapport omdat het beroep met betrekking tot de vastgestelde waarde ongegrond is. Met betrekking tot het verstrekken van de grondstaffel is de rechtbank van oordeel dat de op verweerder rustende verplichting niet zover strekt dat verweerder voor alle objecten een uitwerking per woning dient op te maken en te verstrekken.
(…)
Proceskosten
Gelet op hetgeen hiervoor in 11 is overwogen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres voor het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Heffingsambtenaar de toezendplicht heeft geschonden. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de Rechtbank een te hoge proceskostenvergoeding heeft toegekend.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze het oordeel over de toezendplicht en de vergoeding van de (proces)kosten betreft.
4.3.
Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Retourzending uitnodiging voor de zitting
5.1.
Belanghebbende is niet verschenen ter zitting. Belanghebbende heeft telefonisch contact gehad met de griffie van het Hof en aangegeven niet te zullen verschijnen. Belanghebbende heeft de griffie hierbij medegedeeld de uitspraak af te wachten.
Doorgang zitting zonder [A]
5.2.1.
Na afloop van de zitting heeft een medewerker van [A] zich gemeld voor de mondelinge behandeling van deze zaak. Nadat het Hof haar heeft toegelicht dat het onderzoek ter zitting al was gesloten, heeft zij bij het Hof geklaagd dat de mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden zonder haar aanwezigheid terwijl zij wel beschikt over een door belanghebbende verstrekte volmacht en toegang heeft tot het digitale dossier van de zaak.
5.2.2.
Het Hof heeft aan de medewerker toegelicht dat in deze zaak het hoger beroep is ingesteld door de Heffingsambtenaar. In deze situatie is de gebruikelijke gang van zaken dat de kennisgeving van het ingestelde hoger beroep en het verzoek om een verweerschrift in te dienen, worden verzonden naar de belanghebbende zelf. De belanghebbende kan vervolgens zelf bepalen of hij zich in de hogerberoepsprocedure door dezelfde gemachtigde wil laten vertegenwoordigen als tijdens de bezwaar- en of beroepsprocedure of dat hij zich wil laten vertegenwoordigen door een andere gemachtigde of eventueel zelf verder wil procederen. Indien de belanghebbende ervoor kiest om zich in de hogerberoepsprocedure te laten vertegenwoordigen door dezelfde gemachtigde als in de bezwaar- en beroepsprocedure, verlangt het Hof een nieuwe, recente machtiging dan wel een ander bericht van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende daarvoor bewust heeft gekozen. Het is ook voldoende dat belanghebbende de kennisgeving van het ingestelde hoger beroep aan de gemachtigde verstrekt. De gemachtigde kan zich hiermee digitaal melden in de lopende zaak.
5.2.3.
De kennisgeving van het in deze zaak ingestelde hoger beroep en het verzoek om een verweerschrift in te dienen is bij brief van 27 december 2023 verzonden naar belanghebbende en is, zo blijkt uit de bij PostNL ingewonnen Track & Trace informatie, op 29 december 2024 bij haar bezorgd. [A] is kennelijk niet door belanghebbende geïnformeerd over de hogerberoepsprocedure. [A] is door de Heffingsambtenaar geïnformeerd over de hogerberoepsprocedure en heeft vervolgens het zaaknummer van deze procedure opgevraagd bij de Rechtbank. Het Hof heeft daarom een recente volmacht opgevraagd bij [A] om na te gaan of belanghebbende ook in de hogerberoepsprocedure kiest voor vertegenwoordiging door [A] . [A] heeft geen recente volmacht dan wel een ander bericht kunnen of willen overleggen waaruit blijkt dat zij belanghebbende mogen vertegenwoordigen in de hogerberoepsprocedure. Ook de medewerker die zich na afloop van de zitting heeft gemeld, verwees naar de volmacht die tijdens de bezwaarfase, in 2022, was verstrekt. Omdat [A] geen recente machtiging heeft overgelegd, is [A] in deze hogerberoepsprocedure geen gemachtigde van belanghebbende. Het Hof heeft daarom de zitting zonder [A] laten plaatsvinden.
5.2.4.
Dat [A] na 7 augustus 2024 mogelijk opnieuw toegang heeft gekregen tot het digitale dossier in deze zaak berust op een fout. Deze toegang betekent niet dat [A] door het Hof wordt aangemerkt als gemachtigde van belanghebbende. Het Hof heeft [A] bij gewone brief medegedeeld dat de toegang tot het digitale dossier pas weer wordt opengesteld indien een recente machtiging wordt ingediend of een ander stuk waaruit het akkoord van belanghebbende blijkt. Het Hof heeft ook medegedeeld dat [A] geen zaakgegevens van hoger beroepen mag opvragen bij de Rechtbank en ook de Rechtbank verzocht deze gegevens niet meer te verstrekken.
Toezendplicht
5.3.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, BNB 2023/156).
5.4.
Artikel 40 Wet WOZ strekt ertoe een eventuele informatieachterstand van een belanghebbende weg te nemen opdat een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze kan worden benut en onnodige procedures kunnen worden voorkomen. Ingeval een belanghebbende in de bezwaarfase niet aanvoert dat hij bepaalde – niet in het taxatieverslag opgenomen – gegevens mist kan in beginsel worden aangenomen dat hij die gegevens niet nodig heeft om de vastgestelde WOZ-waarde te controleren (HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:290, BNB 2024/44).
5.5.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object (zie 2.3). De Heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij naar aanleiding van voormeld arrest van 18 augustus 2023 een overzicht van de VLOK-coderingen heeft gemaild naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende. Verder staan de door de Heffingsambtenaar gehanteerde KOU(D)V- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten in de uitspraak op bezwaar (zie 2.4).
5.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met het toesturen van voormelde gegevens voldaan aan het verzoek van belanghebbende. De Heffingsambtenaar heeft, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, de toezendverplichting zoals bedoeld in artikel 40 Wet WOZ dan ook niet geschonden. Het is niet nodig dat de Heffingsambtenaar inzicht verschaft in de wijze waarop hij de waarde precies heeft berekend. Artikel 40 Wet WOZ gaat over gegevens. Het verstrekken van inzicht in het rekenkundige gevolg dat wordt gegeven aan het toekennen van een bepaalde factor is geen gegeven als bedoeld in voormeld artikel. Ook het interpreteren van deze gegevens valt niet onder deze bepaling.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 26 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.