ECLI:NL:GHDHA:2024:1496

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.323.960/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over nabetaling reiskosten en vergoeding werkkleding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert de werknemer, na het einde van zijn dienstverband, nabetaling van reiskosten en een vergoeding voor werkkleding. De werknemer stelt dat hij te weinig reiskosten heeft ontvangen omdat de werkgever is uitgegaan van een onjuist woonadres. Daarnaast claimt hij dat de werkgever geen werkkleding heeft verstrekt, waardoor hij zijn eigen kleding heeft moeten gebruiken. De werkgever betwist deze claims en het hof oordeelt dat het bewijsaanbod van de werknemer ontoereikend is. Het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve bewijs op te dragen, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van de werknemer geen kans van slagen heeft.

De procedure in hoger beroep is gestart door de werknemer die in beroep ging tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam. De werknemer had eerder gevorderd dat de werkgever hem zou vergoeden voor de reiskosten en werkkleding, maar de kantonrechter had deze vorderingen afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de werkgever de gemaakte afspraken over de reiskostenvergoeding gemotiveerd heeft betwist.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de werknemer veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De totale kosten zijn begroot op € 2.237,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook bepaald dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de werknemer de kosten moet betalen, zelfs als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.323.960/01
Zaaknummer rechtbank : 10004630 CV EXPL 22-21981
Arrest van 20 augustus 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend in Amsterdam,
appellant,
advocaat: mr. W. Suttorp, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Hoveniersbedrijf [naam],
wonend in Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.D.C.J. van Driel, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Tussen partijen heeft een arbeidsovereenkomst bestaan. De werknemer stelt dat hij te weinig reiskosten betaald heeft gekregen omdat is uitgegaan van een onjuist woonadres. Ook heeft de werkgever volgens de werknemer geen werkkleding ter beschikking gesteld zodat werknemer zijn eigen kleding heeft moeten gebruiken. Op grond van de toepasselijke cao heeft de werknemer dan recht op een vergoeding.
1.2
De werkgever heeft wat de werknemer heeft gesteld, betwist zodat dit niet vaststaat. De werknemer wordt niet toegelaten te bewijzen dat wat hij zegt juist is. Het bewijsaanbod is ontoereikend en het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve bewijs op te dragen. Dit betekent dat het hoger beroep van de werknemer geen succes heeft.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 februari 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 9 december 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde], met bijlagen;
2.2
Op 7 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is op 1 april 2020 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [geïntimeerde] die een hoveniersbedrijf exploiteert. Op de arbeidsovereenkomst was de cao Hoveniersbedrijf (hierna: cao) van toepassing.
3.2
[appellant] was tijdens het dienstverband in de BRP ingeschreven op een adres in Amsterdam. De vriendin en het kind van [appellant] waren woonachtig in Nieuwegein.
3.3
Op grond van de cao had [appellant] recht op vergoeding van maximaal € 3,00 per dag aan reiskosten woon-werkverkeer. [geïntimeerde] heeft in afwijking hiervan aan [appellant] 96 kilometer (op basis van het adres in Nieuwegein) à € 0,19 en aldus € 18,24 per dag aan reiskosten vergoed.
3.4
Artikel 40 betreffende werkkleding en veiligheidsmiddelen van de cao luidt als volgt.
Lid 1 Voor zover geen werkkleding wordt verstrekt, wordt een vergoeding voor werkkleding betaald van € 2,30 per week. Per 1 januari 2019 bedraagt de vergoeding voor werkkleding € 2,33 per week. Deze vergoeding wordt jaarlijks per 1 januari aangepast op basis van de Consumenten Prijs Index (CPI) van september van het voorafgaande jaar.
Lid 2 Veiligheidsschoenen en andere veiligheidsmiddelen worden verstrekt door de werkgever.
Lid 3 Deze vergoedingen en verstrekkingen vinden alleen plaats aan de werknemer die deze nodig heeft voor de uitoefening van zijn functie.
(…)
3.5
[appellant] heeft tijdens de werkzaamheden eigen werkkleding gebruikt.
3.6
[appellant] is op 25 mei 2021 ziek geworden.
3.7
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 1 oktober 2021 van rechtswege geëindigd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en (voor zover in hoger beroep nog van belang) gevorderd dat, samengevat, [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de kilometervergoeding van € 3.215,37 netto met rente, een werkkledingvergoeding van € 244,65 netto met rente en de kosten van de procedure.
4.2
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van [appellant] bestreden en de kantonrechter verzocht de vorderingen af te wijzen en [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure te vermeerderen met rente.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten, te vermeerderen met rente, veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft twee grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] concludeert dat zijn vorderingen aangaande de reiskosten en de werkkleding alsnog worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat niet voldoende gebleken is dat [appellant] op het adres in Amsterdam verbleef en niet bij zijn vriendin in Nieuwegein. [appellant] stelt dat hij wel in Amsterdam woonde. Daarnaast heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] werkkleding heeft aangeboden en [appellant] daar geen gebruik van heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft volgens [appellant] geen werkkleding aangeboden, terwijl dat wel had gemoeten. De vorderingen van [appellant] zijn dan ook ten onrechte afgewezen.
5.3
[geïntimeerde] heeft de grieven van [appellant] bestreden. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat partijen aan het begin van het dienstverband hebben afgesproken dat per werkdag 96 kilometer (de afstand tussen het bedrijfsadres in Capelle aan den IJssel en het adres in Nieuwegein) à € 0,19 cent zou worden vergoed. Dit omdat [appellant] destijds heeft gezegd dat hij in Nieuwegein bij zijn vriendin woonde. Het vergoeden van een langere reisafstand is tussen partijen nooit overeengekomen. Er bestaat geen recht op vergoeding voor werkkleding. Voor het uitoefenen van de functie van [appellant] was het verstrekken van werkkleding niet nodig. Daarnaast heeft [geïntimeerde] wel degelijk werkkleding aangeboden, maar [appellant] wilde die kleding niet dragen, aldus [geïntimeerde].

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het hof is van oordeel dat de grieven falen en dat de vorderingen van [appellant] dus terecht zijn afgewezen. Dit betekent dat het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. Daartoe overweegt het hof het volgende.
reiskosten
6.2
[appellant] heeft gesteld dat hij met [geïntimeerde] bij aanvang van het dienstverband heeft afgesproken dat [geïntimeerde] de reiskosten van [appellant] vanaf zijn woonplaats naar het hoveniersbedrijf in Capelle aan den IJssel vergoedt. Deze afspraak is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft namelijk aangevoerd dat hij met [appellant] heeft afgesproken dat per werkdag 96 kilometer à € 0,19 werd vergoed omdat [appellant] had gezegd dat hij bij zijn vriendin in Nieuwegein woonde. Hij heeft er daarbij op gewezen dat volgens de cao bij vrijwillige verhuizing verder van de onderneming geen recht ontstaat op een hogere reiskostenvergoeding. Door deze gemotiveerde betwisting staat de afspraak zoals [appellant] die stelt niet vast.
6.3
Omdat [appellant] zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde afspraak beroept (hij wil dat [geïntimeerde] alsnog het verschil in kilometers aan hem vergoedt) draagt [appellant] de bewijslast van de afspraak dat de reisafstand Amsterdam - Capelle aan den IJssel per gewerkte dag zou worden vergoed.
6.4
[appellant] wordt echter niet tot dit bewijs toegelaten. [appellant] heeft in hoger beroep slechts in algemene zin een bewijsaanbod gedaan (van “zijn stellingen”), waarbij ook tegen de achtergrond van het beperkte debat tussen partijen niet voldoende duidelijk is welke van de stellingen hij daarbij op het oog heeft. Het hof licht dat toe. Tussen partijen spelen in de eerste plaats twee verschillende kwesties (reiskostenvergoeding en werkkledingvergoeding). En wat de eerste kwestie betreft, spelen tussen partijen bovendien uiteenlopende vragen: wat is de inhoud van de gemaakte afspraak (is een kilometervergoeding afgesproken voor woon-werkverkeer of een kilometervergoeding Nieuwegein-Capelle aan den IJssel)? En: wat was de woonplaats van [appellant]? [appellant] heeft in de toelichting op grief I naar voren gebracht dat niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de kilometers tussen het woonadres en het bedrijfsadres zou vergoeden. Dat is nu juist wel in geschil. Volgens [geïntimeerde] is namelijk afgesproken dat de reiskosten Nieuwegein-Capelle aan den IJssel zouden worden vergoed. [geïntimeerde] heeft er zowel bij memorie van antwoord als bij de mondelinge behandeling in hoger beroep (overigens in overeenstemming met zijn standpunt in eerste aanleg) op gewezen dat het niet uitmaakt waar [appellant] woonde omdat de afspraak inhield dat de reisafstand Nieuwegein-Capelle aan den IJssel zou worden vergoed. Ook na deze uitlatingen is van de zijde van [appellant] niet een bewijsaanbod gedaan dat was toegespitst op de inhoud van de afspraak tussen partijen.
6.5
Het hof ziet ook geen aanleiding [appellant] ambtshalve bewijs op te dragen met betrekking tot de inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraak. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst is uitgegaan van 96 kilometer voor de reiskostenvergoeding. Het hof neemt als vaststaand aan dat dit het aantal kilometers is vanaf het huis van de vriendin van [appellant] in Nieuwegein naar de bedrijfslocatie van [geïntimeerde]. Hoewel [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gezegd dat hij betwijfelt of deze afstand wel 96 kilometer is, brengt deze uitlating daarin geen verandering. Reeds bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gesteld dat de afstand 96 kilometer was en ook door de kantonrechter is - blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling - geconstateerd dat de reisafstand volgens de ANWB 96 kilometer was. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven niet aangevoerd dat dit onjuist was en wat de juiste kilometerafstand dan wel zou zijn. Het dan eerst op de mondelinge behandeling in hoger beroep betwijfelen of deze reisafstand wel juist is, is dan ook onvoldoende om niet van 96 kilometer te kunnen uitgaan.
6.6
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij het adres in Nieuwegein van [appellant] heeft gekregen en dat ze samen het adres in het navigatiesysteem van de bedrijfsbus hebben ingevoerd om het aantal kilometers vast te kunnen stellen. Dit is door [appellant] wel betwist maar volledig onduidelijk is gebleven hoe en op welke wijze [geïntimeerde] dan aan het adres in Nieuwegein en 96 kilometer is gekomen. Dit geldt nog sterker omdat [appellant] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk, ook na vragen van het hof, heeft gezegd dat hij nooit eerder dan ongeveer zes maanden na ingang van de arbeidsovereenkomst de woonplaats van zijn vriendin in Nieuwegein ter sprake heeft gebracht. Daarnaar gevraagd heeft hij ook gezegd dat hij niet meer weet hoe het vaststellen van de kilometers destijds is gegaan. Dat ondanks dit alles partijen toch hebben afgesproken dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de kilometerafstand Amsterdam-Capelle aan den IJssel van 154 kilometer zou worden vergoed, is dan weinig aannemelijk.
6.7
Dit alles betekent dat het hof zich aansluit bij het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] geen recht heeft op een nabetaling van reiskosten.
vergoeding werkkleding
6.8
[appellant] stelt dat hem geen werkkleding, die hij nodig had voor de uitoefening van zijn functie, is verstrekt zoals bepaald in artikel 40 van de cao en hij daarom recht heeft op een vergoeding. Ook deze stelling is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist, zodat ook dit niet vaststaat. [geïntimeerde] heeft namelijk gesteld dat [appellant] wel degelijk werkkleding is aangeboden, maar [appellant] hiervan geen gebruik wilde maken. Daarnaast heeft [geïntimeerde] betwist dat werkkleding nodig was om de werkzaamheden uit te voeren.
6.9
Ook hier geldt dat [appellant] de bewijslast van zijn stelling draagt. Het hof betrekt hierbij de wijze waarop de leden 1 en 3 van de cao zijn geformuleerd. En ook hier zal [appellant], bij gebrek aan een voldoende specifiek bewijsaanbod, niet tot bewijs worden toegelaten. Ook hier ziet het hof geen aanleiding ambtshalve bewijs op te dragen. Dit betekent dat ook deze vordering terecht is afgewezen.
Conclusie en proceskosten
6.1
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.11
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 343,00
salaris advocaat € 1.716,00 (2 punten × tarief I van € 858,00)
nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.237,00.
6.12
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing,

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 9 december 2022;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.237,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Verkerk, mr. R.J.F. Thiessen en mr. P.S. Fluit en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.