[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ter zake van het tenlastegelegde onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, voor zover betreffende zaaksdossier Periphery, gedachtestreepjes 1 en 3, en zaaksdossier Alimentatie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, één en ander als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Partiële niet-ontvankelijkheid van de verdachte
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van onderdelen van het onder 7 ten laste gelegde, te weten: - zaaksdossier Bastiaansplein,
- zaaksdossier Barcelona,
- zaaksdossier Periphery, gedachtestreepjes 2 en 4 tot en met 8.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van de verdachte sprake is van een dubbele vervolging waar het gaat om het leiding geven dan wel de deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is immers voor dit feit door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld op basis van het dossier 26Douglasville, terwijl dezelfde verdenking inzake het leiding geven dan wel de deelname aan een criminele organisatie nu voorligt in de zaak 26Sartell. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de advocaten-generaal in de vervolging. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat ten aanzien van deze feiten sprake is van eendaadse samenloop. De advocaten-generaal hebben deze verweren betwist en geconcludeerd dat zij ontvankelijk zijn in de vervolging.
Ter adstructie van dit verweer is door de verdediging het proces-verbaal van politie inzake 26Douglasville in pdf-vorm overgelegd. Voor de gang van zaken rond het overleggen door de verdediging van het proces-verbaal in deze vorm verwijst het hof naar het proces-verbaal van de zitting. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het proces-verbaal van politie inzake 26Douglasville.
Het hof gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de navolgende bewezenverklaring en tenlastelegging:
Op 20 december 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor onder meer het bewezenverklaarde feit dat:
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 juni 2020 in Nederland en in Spanje als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [medeverdachte 6], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [medeverdachte 5] en [betrokkene 8], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht),
- opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht),
- gijzeling (artikel 282a Wetboek van Strafrecht),
- afpersing in vereniging, althans afpersing (artikel 3 17 jo. 312, tweede lid, onder 2, Wetboek van Strafrecht),
- zware mishandeling met voorbedachten rade (artikel 302 jo. 303 Wetboek van Strafrecht),
- opzetheling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en
- het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens (artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie).
Dit arrest is inmiddels onherroepelijk.
In deze zaak wordt de verdachte, voor zover in dit kader van belang, vervolgd ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2018 tot en met 22 juni 2020
- te Rotterdam en/of althans (elders) in Nederland; en/of
- te Milaan, althans (elders) in Italië; en/of
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten,
- (gewoonte)witwassen (artikel 420 bis/ter Sr); en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van die organisatie was.
Relevante feiten en omstandigheden
Voorts gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, in chronologische volgorde:
In december 2015 wordt 1015 kg cocaïne via de haven van Antwerpen ingevoerd en afgeleverd in een loods in Raamsdonkveer. [verdachte] (hierna: [verdachte]) is als mededader betrokken.
Op 1 juni 2016 vindt een scancontrole plaats van een container met ananassen, waarin circa 3800 kg cocaïne aanwezig blijkt. [verdachte] is als mededader betrokken. Ook [betrokkene 9] komt op basis van pgp-berichten verkeer in deze zaak naar voren als betrokken bij de invoer van deze partij cocaïne.
In oktober 2018 start het onderzoek 26Sartell, gericht op de invoer van cocaïne. Onder meer [betrokkene 9] is in het onderzoek 26Sartell door de politie als verdachte aangemerkt ter zake het onder 2 genoemde feit.
Op 7 november 2018 observeert de politie in Rotterdam een ontmoeting tussen [betrokkene 9], [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) en de verdachte.
Op 12 februari en 11 september 2019 vinden ontmoetingen plaats tussen [medeverdachte 6] en verdachte met [betrokkene 10] in een hotel/restaurant in Nieuwerkerk aan den IJssel. Het openbaar ministerie beziet deze ontmoetingen in het kader van overleg over witwashandelingen. [betrokkene 10] wordt ervan verdacht gecompliceerde en verhullende internationale witwas-constructies op te zetten voor de verdachte gericht op het investeren van grote sommen geld.
Vanaf 20 oktober 2019 wordt [betrokkene 9] vermist. Op internet circuleren foto’s van haar naakte, dode lichaam waaruit zou blijken dat ze is gemarteld (afgeknipte vingers).
Vanaf december 2019/januari 2020 is er een conflict tussen de groep rond [betrokkene 11] (hierna: [betrokkene 11]) en de groep rond de verdachte over 85 miljoen euro.
In de periode 2-5 februari 2020 raakt een geldkoerier, [betrokkene 12], vermist.
In maart/april 2020 is een container met daarin 1200 kg cocaïne ingevoerd in Nederland. De verdachte is samen met onder andere [medeverdachte 6] betrokken bij de invoer en doorverkoop van de cocaïne.
Op 7 april 2020 vinden waarnemingen ten aanzien van de loods in de Wouwse Plantage plaats.
Op 20 april 2020 start het onderzoek 26Douglasville
Op 22 april 2020 vindt de inkijk in de vierde loods en de plaatsing van camera’s in/bij de loodsen in de Wouwse Plantage plaats.
Op 10 mei 2020 komt [betrokkene 13] (hierna: [betrokkene 13]) om het leven bij een schietpartij op de [adres 1].
Op 14 mei 2020 vindt een ontmoeting plaats op het Malieveld tussen de verdachte en [medeverdachte 6] met [medeverdachte 1]. Deze ontmoeting beziet het hof in het licht van pgp-chatgesprekken over het opzetten van een lijn ten behoeve van de invoer van 25.000 kg cocaïne. De verdachte geeft er in deze pgp-chatgesprekken blijk van uitstekend te kunnen hoofdrekenen en keuzemogelijkheden voor de in- en doorvoer van cocaïne op een strikt bedrijfsmatige manier te benaderen.
In de periode van april tot en met juni 2020 vinden geldtransporten plaats tot een totaalbedrag van € 6.850.000,-- in contanten, waarbij in ieder geval betrokken zijn de verdachte, [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1]. Blijkens de pgp-chatberichten is op 25 mei 2020 bij één van deze transporten in plaats van “500” “475” afgeleverd. In deze berichten wordt na discussie geconcludeerd dat de ‘ontvanger’ het voordeel van de twijfel moet krijgen, men denkt niet dat hij gaat liegen over “25k”.
Op 14 juni 2020 vindt een poging tot liquidatie van [medeverdachte 6] plaats.
Op 22 juni 2020 vindt een inval in de loods in de Wouwse Plantage plaats. Op deze dag wordt [verdachte] aangehouden inzake 26Sartell en op basis van deze verdenking in verzekering gesteld, terwijl [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) en [medeverdachte 6] op deze dag worden aangehouden inzake 26Douglasville en in verzekering gesteld.
[medeverdachte 4] is een persoon die [verdachte] regelmatig als passagier vervoert met een auto. Hij wordt ervan verdacht deel uit te maken van de criminele organisatie van [verdachte]. [medeverdachte 3] is door de rechtbank vrijgesproken van betrokkenheid bij de criminele organisatie en de hem ten laste gelegde feiten. In hoger beroep hebben de advocaten-generaal aangegeven hierin te berusten.
De vervolging van de verdachte in de zaken 26Douglasville en 26Sartell wordt, voor zover in dit kader van belang, hierdoor gekenmerkt dat deze telkens het leiding geven/deelnemen aan een criminele organisatie betreft die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Beide tenlasteleggingen noemen als eerste pleegplaats Nederland. De periode waarin de feiten gepleegd zouden zijn, start inzake 26Sartell op 29 oktober 2018, terwijl de periode waarin de feiten betreffende 26Douglasville gepleegd zijn op 1 januari 2020 aanvangt.
Ook voorafgaand aan 29 oktober 2018 was de verdachte als medepleger betrokken bij de invoer van grote partijen cocaïne, te weten 1015 kg (2015) en circa 3800 kg (2016). Partijen cocaïne van deze omvang kunnen alleen ingevoerd worden door personen met een zeer grote financiële en organisatorische spankracht. Deze spankracht omvat niet alleen de invoer zelf, maar ook het vervoeren van contante gelden, wegsluizen, parkeren en/of investeren van de enorme opbrengsten buiten het zicht van politie en justitie. Het geld klotst immers als het ware tegen de plinten op. Witwassen is een onontkoombaar vervolg op de invoer van cocaïne. Het een kan niet bestaan zonder het ander.
Anders dan een regulier bedrijf kan de verdachte in geval van een (financieel) conflict niet terugvallen op een wettelijk geregeld conflictoplossingsmechanisme, zoals een gerechtelijke procedure, met bijbehorende in de wet verankerde incassomogelijkheden. Dit brengt mee dat wanneer onderling vertrouwen beschaamd wordt en in geval van een (financieel) conflict andere overredings- en incasso-mechanismen ter beschikking moeten staan. Deze overredingsmechanismen zullen mede (de mogelijkheid van) het gebruik van geweld omvatten. Een persoon van wie nooit enige dreiging uitgaat, kan zichzelf en zijn belangen niet handhaven in deze wereld. Het hof verwerpt het argument dat de verdachte oorspronkelijk, voor
1 januari 2020, “niet van het geweld was”. In zijn directe professionele omgeving kwam serieus geweld voor, zie onder 6. Naar het oordeel van het hof moet het er veeleer voor gehouden worden dat de verdachte iemand is die eerst een min of meer rationele afweging maakt tussen de kosten en de baten van het in te zetten geweld met het oog op de te bereiken doelen voordat hij zelf overgaat tot handelen, zoals ook gedemonstreerd in de onder 15 vermelde chats. Geweld leidt immers tot verhoogde politie-aandacht, terwijl de verdachte iemand is die zoveel mogelijk onder de radar wil blijven, zie hierna.
Gegeven de omvang van de ingevoerde hoeveelheden cocaïne in 2015 en 2016 gaat het hof ervan uit dat het niet anders kan dan dat de verdachte over al deze kwaliteiten (organisatorisch, financieel, rationaliteit en overredingskracht) bij de aanvang van de tenlastegelegde periode, te weten 29 oktober 2018, beschikte. Aan het eind van de tenlastegelegde periode, mei/juni 2020 was de verdachte bezig met de voorbereiding van de invoer van 25.000 kg cocaïne. Ter verduidelijking van de enorme schaal waarop de verdachte bezig was met cocaïne-invoer roept het hof in herinnering dat het maximum gewicht waarop de LOVS richtlijnen voor straftoemeting zien 20 kg betreft.
Het hof merkt de verdachte aan als leidinggevend in de criminele organisatie. De verdachte geeft dwingende aanwijzingen en ontplooit belangrijke initiatieven. Hij staat aan de top van de pyramide en blijft zoveel mogelijk buiten het zicht van alles en iedereen. De verdachte maakt gebruik van woningen en auto’s die niet op zijn naam staan. In Nederland laat hij zich door vertrouwelingen als passagier in een eenvoudige en onopvallende auto vervoeren, kennelijk om te voorkomen dat hij als bestuurder van een auto wordt aangehouden, zich zou moeten legitimeren en aldus hem betreffende gegevens in politiesystemen zouden kunnen terechtkomen. Alleen in het buitenland treedt hij zelf op als bestuurder van (dan wel) luxe auto’s. Zelfs voor het bezoek aan de sportschool gebruikt hij een pas die niet zijn NAW-gegevens vermeldt. Alleen personen die door de verdachte vertrouwd worden, hebben rechtstreeks contact met de verdachte.
Nauwe contacten van de verdachte in het kader van de criminele organisatie gericht op het plegen van in ieder geval drugs-feiten en witwassen zijn [medeverdachte 6], [betrokkene 13] en [medeverdachte 5]. Deze personen schakelen weer anderen in waarvoor zij moeten instaan.
In de zaak 26Douglasville wordt de verdachte met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aangemerkt als de kern van de criminele organisatie, waarbij [betrokkene 11] en personen die tot zijn groep behoorden de beoogde slachtoffers zijn. Niet ter discussie staat dat het onder 7 genoemde conflict over de 85 miljoen euro zijn oorsprong vindt in een eerdere samenwerking tussen [betrokkene 11] en de verdachte inzake de invoer van en handel in cocaïne. De werkzaamheden aan de loodsen in de Wouwse Plantage zijn reeds gestart wanneer [betrokkene 13] wordt neergeschoten, zie hiervoor onder 10 en 13. Het is dus niet zo dat de werkzaamheden aan deze loodsen min of meer veroorzaakt zijn door het overlijden van [betrokkene 13]. Veeleer moet het ervoor gehouden worden dat deze werkzaamheden direct verband houden met en hun oorsprong vinden in het -blijkens ook de vermissing van de geldkoerier begin februari 2020 - steeds hoger oplopende conflict met [betrokkene 11] over 85 miljoen euro. De verdachte heeft in het kader van het conflict met [betrokkene 11] opdrachten gegeven aan [medeverdachte 5], die op zijn beurt opdrachten gegeven heeft aan [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Geen van deze personen heeft ooit contact gehad met de verdachte en/of [medeverdachte 6], op [betrokkene 8] na. [betrokkene 8] wordt door [medeverdachte 6] niet alleen ingeschakeld in het kader van het opsporen van personen en het bevragen van kentekens, maar ook om 1 miljoen euro op 5 juni 2020 op te halen en om op 11 juni 2020 een geldstash leeg te halen waarin nog 11 miljoen euro in opslag ligt. Het hof leidt hieruit af dat de wijze waarop de verdachte leiding geeft aan de werkzaamheden gericht op de invoer en doorverkoop van cocaïne, het witwassen als ook het aangaan van het conflict met [betrokkene 11] gelijk is: de verdachte omringt zich met enkele nauwe contacten, die anderen aansturen. Kennelijk is [betrokkene 8] hierbij een beloftevolle uitzondering op deze anderen en wordt hij in de gelegenheid gesteld zich op diverse vlakken te bewijzen.
Personen die uitvoeringshandelingen verrichten in het kader van de invoer van grote partijen cocaïne, beschikken over kennis en kunde inzake (de logistiek van) het container- en bulk vervoer en weten ook de weg in de haven. Zij beschikken over andere vaardigheden en kennis dan de personen die ingezet worden voor de bouwkundige aanpassingen aan de containers en de loodsen in de Wouwse Plantage, het optreden als zogenaamd arrestatieteam, het verwerven van geschikte voertuigen en tandartsstoelen, het optreden als cipier en als afdreiger/afperser/ mishandelaar of erger van personen die vastgebonden zitten in een tandartsstoel. Maar ook de personen die zich bezig houden met het witwassen van de enorme sommen geld waarvan in deze zaak sprake is, hetzij in de vorm van het verplaatsen van contant geld, hetzij in de vorm van het opzetten van verhullende internationale investeringsconstructies, vertonen weer een ander gedragsrepertoire en beschikken over andere vaardigheden en kennis dan de eerdergenoemde personen. In zoverre valt inderdaad op uitvoerend niveau een onderscheid te maken tussen de personen die zich richten op Opiumwet-delicten, op witwassen in verschillende vormen en de personen die worden ingezet in het kader van het conflict met [betrokkene 11]. Dit neemt echter niet weg dat de aansturing van deze groepen personen vanuit de top van de organisatie plaats vindt en dat deze top in al deze gevallen dezelfde personen omvat met de verdachte als onbetwiste leider.
Het hof stelt voorop dat de strafvervolging van een verdachte ingevolge artikel 68, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet-ontvankelijk is indien en voor zover de verdachte wordt vervolgd voor een feit waarover ten aanzien van hem bij gewijsde door een Nederlandse rechter onherroepelijk is beslist. Vergelijking van de bewezenverklaring inzake 26Douglasville met de tenlastelegging in deze zaak leert dat de juridische aard van de feiten in beide zaken identiek is, te weten het leidinggeven aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De toepasselijke strafmaxima zijn gelijk. Het beschermd belang van deze strafbaarstelling betreft de bescherming van de maatschappij tegen het (voortdurende) gevaar dat van criminele organisaties uitgaat.
Voorts is in beide zaken sprake van eenheid van tijd (de bewezenverklaarde periode omvat alleen de laatste periode van het in deze zaak tenlastegelegde tijdvak) en plaats (in het bijzonder Nederland).
De personen aan de top van de organisatie zijn identiek, als ook de wijze van aansturing van de medewerkers van diverse pluimage door de top. Dit geldt voor zowel de personen betrokken bij de invoer van cocaïne, het witwassen (zie onder 5 en 15) als voor de uitvoerenden inzake het conflict met [betrokkene 11].
Weliswaar betreffen de misdrijven waarop het oogmerk van de bewezenverklaarde criminele organisatie gericht is geweldsmisdrijven en is het oogmerk van de in deze zaak tenlastegelegde criminele organisatie gericht op overtreding van de Opiumwet en witwassen, maar dit onderscheid is naar het oordeel van het hof kunstmatig, mede gezien de gang van zaken als onder 17 beschreven. Noch de bewezenverklaring inzake 26Douglasville noch de onderhavige tenlastelegging ziet op een ander misdrijf dan dat van overtreding van artikel 140 Sr. In de tenlastelegging in deze zaak is expliciet opgenomen dat de bedoeling van de opsteller was om artikel 140, eerste en derde lid, Sr ten laste te leggen. Art 11b Opiumwet is niet als wettelijk voorschrift vermeld (HR 23.4.2024, ECLI:NL:HR:2024:620) en kent bovendien een lagere strafbedreiging dan artikel 140, derde lid, Sr. De misdrijven zijn alle de maatschappij ernstig ondermijnende activiteiten. Witwassen, zowel in de vorm van het verplaatsen en opslaan van contant geld als in de vorm van verhullende investeringen, en geweld zijn onlosmakelijk verbonden met de grootschalige invoer van cocaïne, zoals hiervoor uiteengezet. In dit kader wijst het hof nog op het lot van [betrokkene 9] (vermist sinds oktober 2019, dus voor de aanvang van de bewezenverklaarde periode inzake 26Douglasville) en de omstandigheid dat haar vingers zouden zijn afgeknipt, een wijze van martelen die ook beoogd werd uit te voeren in de martelcontainers in de Wouwse Plantage. Het hof ziet hierin een bevestiging dat dit soort geweld, en ook marteling, net als witwassen, niet los gezien kan worden van grootschalige invoer van cocaïne. De gedragingen van de verdachte als leidinggevende ter aansturing van de personen die zich bezig houden met de invoer van cocaïne, het witwassen en het conflict met [betrokkene 11] zijn qua aard en kennelijke strekking vergelijkbaar zoals hiervoor uiteengezet.
Dit leidt tot de slotsom dat zowel de juridische verwijten als de feitelijke gedragingen waarop die verwijten zien, betrekking hebben op dezelfde concrete feiten als bedoeld in artikel 68 Sr. Aangezien de verdachte in de zaak 26Douglasville al onherroepelijk is veroordeeld, hij thans wederom wordt vervolgd voor het leiding geven aan dezelfde criminele organisatie dienen de advocaten-generaal niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vervolging van verdachte voor dit feit.
Aan de verdachte is – na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 april 2016 tot en met 1 juni 2016, te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 3776 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
(Zaaksdossier Broer)
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met 21 december 2015, via de Westerschelde en/of de Nederlandse territoriale wateren en/of te Antwerpen en/of te Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg), in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 1015 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020 via de Westerschelde en/of de Nederlandse territoriale wateren en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1200 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of in Spanje,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)de(en) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
zich of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft/getracht te verschaffen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (onder andere) meermalen, althans eenmaal, een of meerdere (encryptische) (chat-)gesprekken gevoerd waarin wordt (onder meer) gesproken over
- voorbereiding(en) van transport(en) van verdovende middelen van (in ieder geval) Costa Rica en/of andere landen in Zuid- of Midden-Amerika naar Rotterdam en/of Antwerpen en/of Bremerhaven; en/of
- verdeling van hoeveelheden en/of werkzaamheden; en/of
- prijzen en/of geldelijke verdeling van verdiensten en/of kosten en/of investeringen; en/of
- ( Braziliaanse/Colombiaanse/Maersk en/of Hapag) lijnen en/of terminals en/of (Europese) havens (Antwerpen en/of Rotterdam en/of Bremerhaven); en/of
- het scannen van) containers en/of één of meerdere containernummer(s), met als bijlage een foto van containernummers en/of bill of lading; en/of
- nieuwe systemen vanwege een nieuwe haven; en/of
- het (digitaal) volgen van een container; en/of
- verschillende opslagplaatsen en/of een safehouse;
hij op of omstreeks 22 juni 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
1. ongeveer 302,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
2. ongeveer 1137,44 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine en/of
3. ongeveer 25,80 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
4. ongeveer 113,38 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
5. ongeveer 53,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en MDMA en/of
6. ongeveer 5,44 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde: GHB en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2013 tot en met 8 september 2020,
- te Delft en/of te Rotterdam en/of te De Meern, in elk geval in Nederland, en/of
- te Innsbruck, althans in Oostenrijk, en/of
- te Lipno nad Vltavou, althans in Tsjechië, en/of
- te Panama City, althans in Panama
- te Barcelona, althans in Spanje
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 165.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer A] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou(Tsjechië); en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 199.700,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer B] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië);
(zaaksdossier Alimentatie)
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 40.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van kinderalimentatie; en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 60.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van partneralimentatie;
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad),
dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de/het hiervoor genoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 - met uitzondering van de zaaksdossiers Bastiaansplein en Barcelona en met betrekking tot zaaksdossier Periphery enkel ten aanzien van het eerste tot en met het vierde gedachtestreepje - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest met daarnaast een geldboete ter hoogte van € 50.000,-, subsidiair 285 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheidsverweer PGPSafe
In het onderzoek 26Sassenheim heeft de officier van justitie op 4 april 2017 een rechtshulpverzoek gedaan aan de bevoegde autoriteiten in Costa Rica voor een doorzoeking en het veiligstellen en kopiëren van een server die zich bevond in een datacentrum van een aldaar gevestigd bedrijf. Op deze server bevond zich de infrastructuur voor het routeren en versleutelen van
e-mailberichten van gebruikers van PGPSafe.net (hierna: ‘PGPSafe-berichten’).
Nadat de rechter te Costa Rica daartoe een machtiging had afgegeven, werd op 9 mei 2017 binnengetreden voor een doorzoeking ter vastlegging van gegevens. Bij deze doorzoeking zijn in het datacentrum kopieën gemaakt van bestanden die zich op de server bevonden. Deze bestanden zijn later door de Costa Ricaanse autoriteiten ter beschikking gesteld aan het Nederlandse onderzoeksteam van 26Sassenheim.
Nadat in het onderzoek 26Sartell het vermoeden was ontstaan dat gebruikers van een aantal PGPSafe-accounts betrokken waren geweest bij (kort gezegd:) de gebeurtenissen in zaaksdossier Romp is toestemming gevraagd, en verleend, om de met betrekking tot deze accounts verkregen data in het onderzoek 26Sartell te gebruiken. Naar aanleiding hiervan heeft het openbaar ministerie in het onderzoek 26Sartell de beschikking gekregen over PGPSafe-data, waaronder die met betrekking tot de aan de verdachte toegeschreven accounts. Het gaat in wezen om versleutelde berichten die via deze accounts zijn ontvangen van, en gestuurd naar, andere PGPSafe-gebruikers. In het procesdossier is een weergave van die berichten opgenomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gestelddat die PGPSafe-berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim; subsidiair dient dit volgens de verdediging te leiden tot strafvermindering. Het hof begrijpt het betoog van de verdediging in dit verband aldus (kort gezegd:) dat het rechtshulpverzoek aan de Costa Ricaanse autoriteiten een deugdelijke grondslag ontbeerde, nu daarvoor geen voorafgaande machtiging was verleend door de rechter-commissaris, terwijl dit op grond van het bepaalde in artikel 125la Sv wel had gemoeten.
De advocaten-generaal stellen zich op het standpunt dat artikel 125la Sv niet van toepassing is op het onderhavige rechtshulpverzoek. Volgens hen is PGPSafe (PGPSafe.net) niet aan te merken als een ‘openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst’ zoals in dat artikel bedoeld.
De advocaten-generaal menen dat de officier van justitie het rechtshulpverzoek dan ook terecht heeft gebaseerd op de in artikel 125i Sv opgenomen bevoegdheid, waarvoor geen voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris nodig is. Voor het geval toch sprake zou zijn van een vormverzuim stellen de advocaten-generaal subsidiair dat daaraan geen rechtsgevolg dient te worden verbonden omdat het vormverzuim niet heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek naar de verdachten in de zaak 26Sartell. Meer subsidiair stellen de advocaten-generaal dat met constatering van het vormverzuim kan worden volstaan.
Rechtsgevolgen eventueel vormverzuim in 26Sassenheim?
Hoewel toepassing van artikel 359a Sv (voor zover hier relevant) is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, sluit dit niet uit dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim dat niet bij het vooronderzoek tegen de verdachte is begaan. Ook in dat laatste geval kan een rechtsgevolg op zijn plaats zijn indien het betreffende vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden (ECLI:NL:HR:2020:1889). Naar het oordeel van het hof moet een eventueel vormverzuim met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim worden geacht van bepalende invloed te zijn op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van hetgeen hem in het onderzoek 26Sartell ten laste is gelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat,
indien komt vast te staan dat de verdachte de verzender/ontvanger was van de aan hem toegeschreven PGP-berichten, een onrechtmatigheid met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim kan worden geacht ook jegens de verdachte onrechtmatig te zijn, nu daardoor de beschikking is gekregen over zijn PGPSafe-berichten, wat raakt aan zijn privacybelangen. Ook wordt in aanmerking genomen dat uit het procesdossier en het requisitoir van de advocaten-generaal kan worden opgemaakt dat deze PGPSafe-berichten hebben te gelden als het voornaamste bewijs van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Anders dan de advocaten-generaal is het hof derhalve van oordeel dat, indien sprake is van een vormverzuim met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim, daaraan in de zaak tegen de verdachte wel degelijk een rechtsgevolg kan worden verbonden.
Dit brengt mee dat in onderhavige zaak de vraag voorligt of het ontbreken van een machtiging van de rechter-commissaris met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim een onherstelbaar vormverzuim oplevert.
Artikel 125la Sv beperkt de bevoegdheid van de officier van justitie tot kennisname en vastlegging van gegevens die bij een doorzoeking ter vastlegging van gegevens worden aangetroffen bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst en die niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn. Voor dit geval bepaalt artikel 125la Sv bovendien dat de officier van justitie een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris behoeft.
De advocaten-generaal stellen zich op het standpunt dat artikel 125la Sv niet van toepassing is op het onderhavige rechtshulpverzoek omdat met de begrippen
‘openbaar telecommunicatienetwerk’ en/of ‘openbare telecommunicatiedienst’ slechts wordt gedoeld op aanbieders/diensten die vallen onder de Telecommunicatiewet, en derhalve niet (zo begrijpt het hof) op aanbieders van
pretty good privacy-diensten, zoals PGPSafe.
Dit standpunt kan naar het oordeel van het hof niet worden aanvaard. In de wetsgeschiedenis van artikel 125la Sv is opgemerkt dat een bijzondere categorie van gegevens waarop de bevoegdheid van dit artikel van toepassing is, wordt gevormd door gegevens betreffende de inhoud van een e-mail die is opgeslagen bij een internetaanbieder. De wetgever beoogt aan deze gegevens dezelfde bescherming te bieden als aan (gesloten) poststukken (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 14). Naar het oordeel van het hof geldt die bescherming dan ook voor de
e-mailgegevens die zich bevonden op de door PGPSafe gebruikte server in Costa Rica. In het licht van de hierboven kort aangehaalde wetsgeschiedenis valt immers niet in te zien dat het voor de toepasselijkheid van artikel 125la Sv relevant is of dergelijke gegevens bij een ‘reguliere’ internetaanbieder worden aangetroffen, of (bijvoorbeeld) bij een aanbieder van pgp-diensten zoals PGPSafe. In beide gevallen gaat het om e-mails waarvan de inhoud blijkens de wetsgeschiedenis dezelfde bescherming verdient als die van (gesloten) poststukken.
Dit betekent dat PGPSafe naar het oordeel van het hof dient te worden aangemerkt als een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst in de zin van artikel 125la Sv, zodat voor het onderhavige rechtshulpverzoek een daaraan voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris was vereist. Nu deze machtiging ontbreekt is naar het oordeel van het hof sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Bij de vraag of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan een vormverzuim moeten worden verbonden dient de rechter rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Bij de beoordeling van het veroorzaakte nadeel is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Tot slot is van belang dat – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv – het wettelijk stelsel zo moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. De rechtsgevolgen die door de rechter aan een vormverzuim kunnen worden verbonden zijn – oplopend in zwaarte – de constatering van het verzuim zonder rechtsgevolg, strafvermindering, bewijsuitsluiting, en in het uiterste geval de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. In dit kader overweegt het hof het volgende.
Het
belangvan het in het onderhavige geval geschonden voorschrift is gelegen in de bescherming van privacygevoelige gegevens (zoals e-mails) door voorafgaand rechterlijk toezicht op de verkrijging en het gebruik daarvan. Dergelijke gegevens verdienen bescherming, gelet op het in (onder meer) artikel 8 EVRM neergelegde fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het gaat derhalve om een belangrijk voorschrift.
Daartegenover staat (met betrekking tot de
ernst van het verzuim) dat naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een (doel)bewuste schending van het onderhavige voorschrift. Daarnaast geldt dat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop wijzen dat de rechter-commissaris in 26Sassenheim geen machtiging zou hebben verleend indien deze was gevraagd. Derhalve is niet aannemelijk dat het vormverzuim tot gevolgen heeft geleid die er niet waren geweest indien het voorschrift in artikel 125la Sv in acht was genomen.
Indien komt vast te staan dat de verdachte de verzender/ontvanger was van de aan hem toegeschreven PGP-berichten kan worden gesteld dat door het vormverzuim het recht van de verdachte op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals (onder meer) gewaarborgd in artikel 8 EVRM, is geschonden. Het daardoor concreet ontstane
nadeelis naar het oordeel van het hof evenwel zeer beperkt, indien al aanwezig, gelet op de zeer summiere informatie die het PGPSafe-berichtenverkeer over het privé-leven van de verdachte heeft prijsgegeven. Er is derhalve in niet meer dan geringe mate inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het hof merkt ten slotte op dat de verdachte door het vormverzuim niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad; daarbij betrekt het hof dat het belang van de verdachte dat een gepleegd strafbaar feit niet wordt ontdekt, niet als een rechtens te respecteren belang kan worden aangemerkt.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof geen aanleiding voor bewijsuitsluiting of voor strafvermindering. Het hof zal dan ook volstaan met constatering van het verzuim. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is dit niet strijdig met het Unierecht (ECLI:NL:HR:2023:241, zie r.o. 6.12.2 e.v.). Partiële vrijspraak feit 7
Onder feit 7 is – onder meer - ten laste gelegd dat de verdachte geldbedragen van € 165.000,- en € 199.700,- heeft witgewassen door deze bedragen aan te wenden voor de aankoop van de appartementen met nummer [nummer A] en [nummer B] in het Lake Resort te Lipno nad Vltavou te Tsjechië. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is echter naar voren gekomen dat deze bedragen niet zijn gebruikt voor de aankoop van die appartementen, maar voor de aankoop van aandelen (in een coöperatie) die recht geven op (kort gezegd) het gebruik van deze appartementen. Gelet hierop zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 14 april 2016 tot en met 1 juni 2016, te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 3776 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 9 november 2015 tot en met 21 december 2015, via de Westerschelde en
/of de Nederlandse territoriale wateren en/of teAntwerpen en
/ofte Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg),
in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 1015 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020 via
de Westerschelde en/ofde Nederlandse territoriale wateren en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
, althans opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1200 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 te Rotterdam en
/of(elders) in Nederland en
/ofin Spanje,
(telkens)tezamen en in vereniging met
een of meerander
(en
), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
mweten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer
hoeveelhe
(i)de
(en
)van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en
/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
zich of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit
(en
)heeft verschaft
/getracht te verschaffen,
immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader
(s
) (onder andere)meermalen,
althans eenmaal,
een of meerdere (
encrypted) (chat-)gesprekken gevoerd waarin wordt
(onder meer)gesproken over
- voorbereid
ing(en
)van transport
(en
)van verdovende middelen van
(in ieder geval)Costa Rica en/of andere landen in Zuid- of Midden-Amerika naar Rotterdam en/of Antwerpen en/of Bremerhaven; en
/of
- verdeling van hoeveelheden en/of werkzaamheden; en
/of
- prijzen en/of geldelijke verdeling van verdiensten en/of kosten en/of investeringen; en
/of
- ( Braziliaanse/Colombiaanse/Maersk en/of Hapag) lijnen en/of terminals en/of (Europese)havens (Antwerpen en/of Rotterdam en/of Bremerhaven); en
/of
-
(het scannen van) containers en/of één of meerdere containernummer
(s
), met als bijlage een foto van containernummers en/of bill of lading; en
/of
- nieuwe systemen vanwege een nieuwe haven; en/of
- het (digitaal) volgen van een container; en
/of
- verschillende opslagplaatsen en/of een safehouse;
6.
hij op
of omstreeks22 juni 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
1. ongeveer 302,25 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende GHB
2. ongeveer 1137,44 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA en amfetamine
3. ongeveer 25,80 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
4. ongeveer 113,38 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA
5. ongeveer 53,33 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende GHB en MDMA
6. ongeveer 5,44 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde: GHB en
/ofMDMA en
/ofamfétamine en
/ofcocaïne en
/of2C-B,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij in
of omstreeksde periode van 23 december 2013 tot en met 8 september 2020,
- te
Delft en/of teRotterdam en/of te De Meern, in elk geval in Nederland,
en/of
- te Innsbruck, althans in Oostenrijk, en/of
- te Lipno nad Vltavou, althans in Tsjechië, en/of
- te Panama City, althans in Panama
- te Barcelona, althans in Spanje
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van
een ofmeerdere voorwerp
(en
), te weten:
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 165.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer A] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 199.700,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer B] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en/of
-
een of meergeldbedrag
(en
)van in totaal EUR 40.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van kinderalimentatie; en
/of
-
een of meergeldbedrag
(en
)van in totaal EUR 60.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van partneralimentatie;
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp (en) is/was en/of wie bovenomschrevenvoorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad),
dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/ofheeft overgedragen en/of heeft omgezet
en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij, verdachte en
/ofzijn mededader(s), wist
(en
)dat de
/hethiervoor genoemde voorwerp
(en
)- onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meer malen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op: