2.2.3Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
“Inleiding
Het hof acht het bewezen dat het slachtoffer [slachtoffer] op 30 december 2014 is vermoord. Het hof overweegt hiertoe (...) als volgt.
Op 30 december 2014 omstreeks 18.41 uur is door een op camerabeelden van het bedrijf ‘ [A] ’ zichtbare persoon viermaal geschoten op [slachtoffer] , die als gevolg daarvan is overleden. Op grond van hetgeen op die camerabeelden is te zien, staat het voor het hof voorts vast dat het hier om moord gaat. Een motief voor de moord is tot op heden niet gevonden.
Op de bewuste camerabeelden is de schutter niet te herkennen. Er zijn voorts geen getuigen die de schutter en/of de auto waarin deze zich verplaatste, hebben gezien. Ook het kenteken van de auto is niet zichtbaar op de camerabeelden. Wel is waarschijnlijk dat het om een Volkswagen Golf, type 5 gaat, die werd geproduceerd tussen 2003 en 2008.
Verdachte heeft steeds ontkend de schutter te zijn geweest en heeft verklaard evenmin op enigerlei andere wijze bij de moord op [slachtoffer] betrokken te zijn geweest. Datzelfde geldt voor medeverdachte [betrokkene 1] .
Feit 1: (mede)plegen moord
Pleger moord?
Het hof ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het wettig en overtuigend bewezen acht en dus aan de hand van bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, kan vaststellen dat verdachte de schutter is geweest die op 30 december 2014 omstreeks 18.41 uur viermaal heeft geschoten op [slachtoffer] .
- Historische verkeersgegevens
Uit zendmastgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , welk telefoonnummer door verdachte werd gebruikt, is gebleken dat verdachte zich op de avond van de moord op 30 december 2014 vanaf Utrecht richting Waardenburg begaf. Om 17.23 uur straalt [telefoonnummer 1] voor het laatst aan op de Slimweistraat te Waardenburg. Om 19.11 uur straalt datzelfde nummer aan op de Laarakkerweg te Boxtel. Verdere zendmastgegevens van de telefoon in gebruik bij verdachte rondom het tijdstip van de moord op [slachtoffer] ontbreken.
Het hof kan aan de hand van de genoemde gegevens niet vaststellen dat verdachte ten tijde van de moord op de plaats delict aanwezig was, nu het niet beschikt over gegevens waaruit blijkt dat verdachte op voornoemde datum en tijdstip op de plaats delict is geweest. Dat het Openbaar Ministerie stelt dat blijkens het aanstralen om 19:11 uur van de telefoon van verdachte op de Laarakkerweg te Boxtel verdachte, gezien de te berekenen reistijd van verdachte vanaf de plaats delict na de moord, de mogelijkheid heeft gehad op de plaats delict aanwezig te zijn geweest en dat het mogelijk zo is geweest dat verdachte op het moment van zijn aanwezigheid op de plaats delict zijn telefoon had uitstaan, doet hieraan niet af.
Ook de stelling van het Openbaar Ministerie dat medeverdachte [betrokkene 1] verdachte in de avond van 30 december 2014 heeft gebracht met de Citroën met kenteken [kenteken 1] , doet aan het bovenstaande niet af. Tijdens deze autorit sturen verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] onderling sms-berichten naar elkaar, hetgeen volgens het hof een contra-indicatie vormt voor de stelling van het Openbaar Ministerie. Het hof kan derhalve ook niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk met medeverdachte [betrokkene 1] meereed in de Citroën.
Het dossier bevat bovendien aanwijzingen dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op 30 december 2014 nog in gebruik was door verdachte. Dit nummer straalt op 30 december 2014 om 18.09, 18.16, 18.20 en 18.23 uur aan in Amsterdam. Het hof kan het scenario dat verdachte op de avond van 30 december 2014 in Amsterdam was, niet uitsluiten.
Het hof kan, gelet op het vorenstaande, niet aan de hand van bewijsmiddelen redengevende feiten of omstandigheden vaststellen, dan wel daarop de gevolgtrekking baseren dat verdachte op het moment van de moord op de plaats van de moord aanwezig was.
Medepleger moord?
(...)
Het hof stelt op grond van verkeersgegevens van de door medeverdachte [betrokkene 1] gehuurde auto’s en de zendmastgegevens van de telefoons van verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] vast dat beide verdachten veelvuldig voorafgaand aan en op de dag van de moord op [slachtoffer] in (de buurt van) Valkenswaard zijn geweest en dat zij veelvuldig onderling contact onderhielden. Hoewel dit kan wijzen op het doen van zogenaamde voorverkenningen voor de moord, kan het hof dit op grond van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen. Dat verdachten zich ook ná de moord op [slachtoffer] in (de buurt van) Valkenswaard bevonden, vormt volgens het hof daarbij eerder een contra-indicatie voor deze stelling. Verdachte heeft daarnaast, ondanks dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, een niet op voorhand (hoogst) onwaarschijnlijke verklaring gegeven waarom hij en medeverdachte [betrokkene 1] zich in die buurt bevonden. Bovendien is ook de inhoud van de onderling verstuurde sms-berichten niet kenbaar geworden, waardoor het hof ook niet heeft kunnen vaststellen waarover zij dusdanig veel contact hadden.
Kortom, het dossier lijkt aanwijzingen te geven van betrokkenheid bij de moord, maar concreet directe of indirecte redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de strafbare betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] ontbreken. Het hof concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad als (mede)pleger bij de moord op [slachtoffer] .
Conclusie
Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van al hetgeen hem onder 1 is tenlastegelegd. (...)
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof (...) overweegt met betrekking tot feit 2 het volgende.
Vaststaande feiten
1.
Op 15 januari 2015 omstreeks 22:50 uur is bij de politie de melding binnengekomen dat een zwarte Volkswagen Golf (hierna VW Golf), bouwjaar 2007, op de Wolbergstraat te Valkenswaard in brand stond. Op de rechter voorstoel van de auto lagen twee door brand aangetaste platen met daarop het Nederlandse kenteken [kenteken 2] .
Zowel het voertuig als de kentekenplaten zijn ontvreemd in Utrecht .
Het voertuig is in de periode van 27 oktober 2014 tot en met 11 november 2014 gestolen vanaf de Lepelenburg te Utrecht en de kentekenplaten tussen 11 december 2014, 19:00 uur en 12 december 2014, 11:30 uur vanaf de Vulcanusdreef te Utrecht .
Het voertuig waarin de brand was ontstaan stond op een parkeerterrein aan de Wolbergstraat te Valkenswaard . Dit is in de directe nabijheid van de Warandestraat en de Stadselaan . Omdat het voertuig in een parkeervak stond was een overslag van de brand naar de omliggende voertuigen mogelijk geweest indien de brandweer niet tijdig had kunnen blussen.
2.
[verdachte] heeft gedurende 27 jaar in [plaats ] gewoond. [betrokkene 1] is in [geboorteplaats] geboren en staat ingeschreven op een adres in [geboorteplaats] . [verdachte] en [betrokkene 1] hebben veelvuldig contact met elkaar en reizen in de maand december 2014 meermalen samen naar Valkenswaard .
Op 12 december 2014 is bij [B] op naam van [betrokkene 1] een personenauto van het merk Renault, type Megane, met kenteken [kenteken 3] gehuurd. De auto is door [betrokkene 1] ingeleverd bij [B] op 22 december 2014 te 15:39 uur.
Van deze auto zijn de triploggegevens bekend.
3.
Op 16 januari 2015 heeft de getuige [betrokkene 2] - zakelijk weergegeven - verklaard als volgt:
Half december zag ik een auto staan op de Warandestraat . Ik vond dit een verdachte auto omdat er twee personen in zaten, dit was een Renault Megane. Een van die twee personen is toen naar de VW Golf gelopen, die nu is uitgebrand, de andere is in de Renault blijven zitten. Ik zag toen ook dat de VW Golf wegreed. Ik heb toen het kenteken van de Renault Megane genoteerd op een briefje wat ik gisteren aan de vrouwelijke collega van u heb gegeven. Het kenteken was [kenteken 3] .
Op ongeveer 20 december 2014 ben ik in de ochtend weggegaan naar mijn werk, de VW Golf stond toen ook weer bij ons op de parkeerplaats, daar heb ik toen een foto van gemaakt en die zal ik u toesturen.
Op de door de getuige [betrokkene 2] gemaakte foto is te zien dat het kenteken van de VW Golf was: [kenteken 2] .
Ongeveer twee weken geleden is de VW Golf weer een dag weggeweest, daarna zag ik hem weer staan. Gisteren kwam ik omstreeks 20:15 uur thuis en zag de Golf nog steeds staan, de kentekenplaten zaten er nog steeds op. Toen ik de brandweer hoorde ben ik gaan kijken en heb de beheerder/voorzitter van de flat gebeld, dit was om 22:55 uur en zei dat er een auto in de brand stond.
4.
Op 2 januari 2015 is bij [C] te [plaats ] op naam van [betrokkene 1] een personenauto, merk Citroën, type C4 met [kenteken 4] gehuurd.
Deze auto is geretourneerd op 20 januari 2015.
Van deze auto zijn de triploggegevens bekend.
5.
Op 14 januari 2015 is de Citroën C4 met kenteken [kenteken 4] door de politie in Amsterdam gecontroleerd. Bestuurder was [betrokkene 1] en bijrijder was [verdachte] .
6.
Een vriendin van [verdachte] , genaamd [betrokkene 3] , is woonachtig aan de [f-straat 1] te [plaats ] . [verdachte] verbleef, onder andere in de periode van november 2014 tot en met januari 2015, regelmatig in haar woning.
7.
De tijdslijn van 15 januari 2015 laat zien dat de Citroën C4 zich om 20:19:00 uur op de Abdij van Thornstraat te Tilburg (in de directe nabijheid van de [g-straat] ) bevindt en daar vertrekt, via Oirschot naar de Castiliëlaan te Eindhoven , waar het contact uitgezet wordt om 21:26 uur, weer aan gaat om 21:30 uur, weer uit om 21:37 uur en weer aan om 21:51 uur.
Om 22:41 uur bevindt de Citroën zich op de Stadselaan te Valkenswaard alwaar het contact uitgaat en om 22:50 uur weer aangaat.
Om 22:51 uur wordt melding gemaakt van een brand op de Wolbergstraat te Valkenswaard .
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , in gebruik bij [verdachte] , verplaatst zich op 15 januari 2015 vanaf 20:39:51 uur via Tilburg , Moergestel en Spoordonk naar Eindhoven waar dit nummer om 21:24:46 een mast op de Vaalserbergweg (in de nabijheid van de Castiliëlaan ) aanstraalt.
Om 22:59:56 uur straalt het nummer aan op Knooppunt Leenderheide.
Van 23:09 uur tot 23:11 uur is de Citroën bij het Esso tankstation aan de Kriekampen te Best. Ook het telefoonnummer van [verdachte] straalt daar dan aan.
Om 23:22:54 uur straalt het nummer van [verdachte] een mast aan op de [i-straat 1] te Tilburg . Het contact van de Citroën gaat om 23:30 uur uit. De auto is dan op de Abdij van Thornstraat te Tilburg .
Ook het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , eveneens in gebruik bij [verdachte] , straalt om 23:04:55 uur aan op de [j-straat 1] te Eindhoven , om 23:11:09 aan de Kriekampen te Oirschot [het hof begrijpt: hetzelfde tankstation als het tankstation aan de Kriekampen te Best] en om 23:22:54 uur aan de [i-straat 1] te Tilburg .
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal achten wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 tenlastegelegd is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de combinatie van de telefoongegevens en het OVC-gesprek onvoldoende wettig volgt dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het hof de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd, niet kan bekomen. Niet kan worden bewezen dat de Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken 2] , betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer] . Derhalve kan ook niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de brandstichting van de auto te relateren is aan de moord of aan het wissen van sporen, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de zendmastgegevens van de twee telefoonnummers die aan verdachte toebehoren en de verkeersgegevens van de Citroën C4, vast staat dat verdachte op 15 januari 2015 vanaf 20.19 uur bestuurder was van voornoemde Citroën.
Gelet op vorenstaande, alsmede gelet op de overige feiten en omstandigheden zoals hiervoor weergegeven in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, acht het hof, met de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.”
2.2.4Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de schriftelijke “dupliek” die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze dupliek houdt onder meer in:
“Verzamelde historische telefoongegevens (inzake [verdachte] en [betrokkene 1] )
Arrest H.K. (C-746-18) van de Grote Kamer van het Hof van Justitie
Na bestudering wordt vandaag verweer gevoerd ertoe leidend dat:
a) Uw hof de processen-verbaal ziende op verzamelde gegevens niet voor het bewijs mag gebruiken omdat die in strijd met Unierecht zijn verzameld;
b) Subsidiair uw Hof vanwege deze schending van Unierecht, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet volgen, die onherroepelijk is en waardoor cliënt in zijn belangen (want zijn recht op privacy) is geschaad, komt tot:
a. Bewijsuitsluiting
b. Strafvermindering van 1/3e (33,33%)
Dat bewijsuitsluiting bij een schending van de privacy kan plaatsvinden volgt onder meer uit de arresten van het Hof van Justitie:
1. C-623/17 (ECLI:EU:C:2020:790 (Privacy International))
2. C-511/18, 512/18, C-520/18 (ECLI:EU:C:2020:791 (La Quadrature du Net e.a))
Standpunt verdediging:
1. Unierecht heeft rechtstreekse werking in Nederland en elke burger kan er rechten aan ontlenen.
2. Het arrest ziet toe op alle verzamelde en bewaarde gegevens, niet alleen die op grond van een wettelijke bewaarplicht zijn bewaard.
3. Bovendien was er ook nog na de buitenwerkingstelling van de wet door de kortgedingrechter nog steeds een beperktere bewaarplicht: (...)
4. verzamelen en bewaren op de wijze zoals heeft plaatsgevonden is in strijd met Unierecht, mede vanwege de rol van de officier van justitie in het Nederland strafproces: leider van het onderzoek en aanklager ter zitting. Vandaag hebben we vernomen dat de advocaat-generaal die repliceerde, en in eerste aanleg dat ook deed, was zelfs tijdens de doorzoeking aanwezig.
5. Daardoor is door de strijd met Unierecht sprake van onrechtmatig verkregen gegevens die daarom moeten leiden tot strafvermindering.
6. Subsidiair uw Hof vanwege deze schending van Unierecht, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet volgen, die onherroepelijk is en waardoor cliënt in zijn belangen (want zijn recht op privacy) is geschaad, komt tot:
a. Bewijsuitsluiting
b. Strafvermindering van 1/3e (33,33%).”
2.2.5Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2021 heeft de raadsman van de verdachte verder onder meer het volgende aangevoerd:
“Voorafgaand
Ik zie dat gebruik wordt gemaakt van een opnameapparaat. Het verweer dat ik nu ga voeren staat in de stijgers in de dupliek, maar dat ga ik verder toelichten. Ik verzoek uw hof - indien een proces-verbaal nodig is - om dit verweer woordelijk in het proces-verbaal ter terechtzitting op te nemen.
U, voorzitter, deelt mede dat het hof daarmee instemt.
Uhm, dat arrest van 2 maart 2021 van het Hof van Justitie in Luxemburg. En wat ik zal doen, ik heb even een citaat hierin staan maar waar dit toe zal leiden, dit verweer dat dus wat wordt gehouden in de zaak van [betrokkene 1] en [verdachte] , uhm is dat, wat de verdediging betreft uw hof de processen-verbaal ziende op de verzamelde gegevens, dat zijn dan de telecomgegevens, niet voor het bewijs mag gebruiken, ik ga dat ook toelichten natuurlijk, omdat die zijn verzameld in strijd met unierecht.
En dan komen we, vind ik, op het belangrijkste punt botste ik eigenlijk in mijn eigen hoofd eerst tegenaan, ja maar de Hoge Raad zegt dat een schending van privacy, geparafraseerd het is allemaal wel goed met je maar schending van 6 is het nog niet. Ehm, en ten tweede kent onze rechtspraak ook eigenlijk de terugkijkdoctrine, mijn invulling even, als er toen een aanvraag zou zijn gedaan kunnen wij nu wel marginaal kijken of die zou zijn goedgekeurd en zo ja, dan is het geen vormverzuim althans dan verbinden we er geen conclusies aan. Wat natuurlijk gebeurt wanneer er ten onrechte geen tapmachtiging is verleend. Daarover wordt hier gezegd, bij randnummer 58, dat, zoals de advocaat-generaal had vastgesteld, met een dergelijke latere toetsing niet worden tegemoetgekomen aan het doel van een voorafgaande toetsing, dat erin bestaat te verhinderen dat tot de betrokken gegevens toegang wordt verleend, meer verleent dan strikt noodzakelijk is. En die omstandigheden moeten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die het openbaar ministerie, dat tot taak heeft de strafprocedure te leiden en, in een voorkomend geval, in een procedure als aanklager optreed, de bevoegdheid wordt toegekend om een overheidsinstantie ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek toegang te verlenen tot verkeers- en locatiegegevens. Randnummer 59 de slotconclusie van dit arrest. En brengt dat de Grote Kamer komt tot een verklaring voor recht, onder meer wat ik net schets, dat de officier van justitie die bevoegdheid niet heeft.
Nu de vertaling naar Nederland. Wij stellen ons op het standpunt dat hieruit volgt, nu de Nederlandse situatie zo overeenkomstig de situatie in Estland is, dat sprake is van schending van unierecht. En dat de schending van unierecht, los van artikel 359a, met zich meebrengt dat de verkregen resultaten die zijn vastgelegd in de processen-verbaal in het dossier, de verkregen resultaten ziende op het verzamelen van bewaarde telecomgegevens, simpel gezegd de histo’s, dat die niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat Nederlandse wetgeving niet voldoet aan het unierecht. De officier van justitie was niet bevoegd dat te vorderen en, niet onbelangrijk, was niet bevoegd om dat te verstrekken aan de politie. Want dat is natuurlijk ook waar de schending deels op toeziet, dat die het Openbaar Ministerie al dan niet de gelegenheid geeft daarvan kennis te nemen.
Subsidiair plaats ik het in de sleutel van 359a. Als sprake is van een schending van het unierecht, dan kan dat ook worden gezien als een schending van een vormverzuim. En die kan het Openbaar Ministerie worden aangerekend want dat was in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in 132. De rechtsgevolgen daarvan volgen niet uit de wet. Het is onherstelbaar. Ik ben even aan het nadenken of ik alle vereisten naloop. En zowel [betrokkene 1] als [verdachte] zijn in hun belangen geschaad want bij uitstek, richtlijn 2002/58, beschermt de privacy van elke burger. En wanneer, zoals hier, in strijd met het unierecht, gegevens ziende op die burger worden verzameld, waar hij is, met wie hij belt, hoe lang hij belt et cetera, is dat een schending van diens privacy, is daarmee een schending van het belang gegeven.
Dan voeg ik daaraan toe dat dus de normale, Nederlandse rechtspraak waarin kan worden teruggekeken naar of een rechter het zou hebben verleend, het hier het is een moord en de rechter-commissaris zou deze beperkte inbreuk wel gerechtvaardigd hebben. Even voor het proces-verbaal, wat ik nu zeg is niet mijn standpunt maar ik benoem dit alsof het Openbaar Ministerie dat zo zou kunnen noemen. Dat is niet relevant omdat nu juist het Hof van Justitie juist zo nadrukkelijk heeft gezegd datje niet achteraf kan gaan terug redeneren omdat de gegevens dan al zijn verstrekt.
Dat brengt met zich mee dat ik van mening ben dat langs 359a dat primair moet te leiden tot een bewijsuitsluiting, subsidiair tot een strafvermindering vanwege die geschonden belangen van één derde. En daarbij nog even in ogenschouw twee facetten die vandaag naar voren zijn gebracht. Ten eerste het Openbaar Ministerie zegt zelf al ja dat dictum van het Hof van Justitie daar kan je twee kanten mee op. Of ze nou bedoelen dat het alleen maar toeziet op conform de wet bewaarde gegevens of niet, wij gaan er maar vanuit dat het daarop wel ziet en omdat het in Nederland buiten werking is gesteld, ehm, geldt het alleen maar voor één facet voor [betrokkene 1] . Daarover wil ik wel opmerken dat wat mij betreft die redenering een doelredenering is die niet opgaat, want het zou betekenen. Nee één stap terug. Het unierecht beschermt iedereen en het zou betekenen dat wanneer een land niet voldoet aan het unierecht en de bewaarplicht niet opneemt in de nationale wetgeving, daardoor de burger geen aanspraak kan maken op dat unierecht, daar geen beroep op kan doen omdat dat niet meer ziet dat op grond van de bewaarplicht gegevens zijn bewaard. Dus als het land niet codificeert, om het maar zo te zeggen, wordt de burger gestraft. Ik denk dat over die bewaarplicht heen moet worden gekeken en dat het dictum daar ook niet over spreekt en dat alle gegevens die zijn verzameld, of die zijn bewaard en daarmee verzameld en vervolgens zijn gevorderd en verstrekt en gebruikt, dat al die gegevens, alle vorderingen voor [betrokkene 1] en voor [verdachte] in deze zaak, van alle historische gegevens. En dan is het daarmee een stelselmatigheid. En dan kom ik nu, ik moet zeggen inderdaad, op 19 februari, zeg ik uit mij hoofd, 2013, een arrest van de Hoge Raad waarin hij zegt een schending van privacy is niet zomaar een schending van 6 EVRM. Daarmee zegt de Hoge Raad iets heel belangrijks, namelijk dat het anders kan zijn sprake is van een stelselmatige schending. Als sprake is van een stelselmatige schending, die door de raadsman wordt aangevoerd, dan kan het wel leiden tot een schending van 6 EVRM. En als er iets is wat ik heb laten zien is dat in Nederland sprake is van een stelselmatige schending want alle vorderingen voor histo’s worden gedaan door het Openbaar Ministerie. Dagelijks wordt dus het unierecht geschonden en dan leg ik u dus voor dat van die stelselmatigheid sprake is en dat dus voorbij kan worden gegaan aan de hoofdregel van de Hoge Raad. Dat is allemaal subsidiair, wat ik al zei als datgene niet opgaat, maar subsidiair is hij stelselmatig en verzoek ik u te komen tot die strafvermindering.”