Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 16 maart 2023
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
De afwijzing van het verzoek
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De belanghebbende had een aangifte ingediend die door een derde was ingevuld, maar de Inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
De belanghebbende stelde dat de aanslag te hoog was en dat de aangifte gevolgd had moeten worden. De Rechtbank oordeelde dat de gegevens in de systemen van de Belastingdienst correct waren en dat de stelling van de belanghebbende dat zij geen belasting verschuldigd was, niet aannemelijk was gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat er door de Inspecteur toezeggingen waren gedaan die het vertrouwen rechtvaardigden.
In hoger beroep bevestigde het Hof de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat de Inspecteur een bindende toezegging had gedaan. De beslissing van het Hof was dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 niet naar een te hoog bedrag was opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond was.