ECLI:NL:GHDHA:2023:652

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
200.307.193/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in een civiele procedure met betrekking tot jeugdbescherming

Op 15 februari 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de rechters E.A. Mink, A.A.F. Donders en H. Mollema-de Jong. De verzoeker, die zonder advocaat procedeerde, had eerder succesvol een wrakingsverzoek ingediend tegen een van de rechters en stelde dat deze rechters niet onpartijdig konden oordelen in zijn zaak. Het wrakingsverzoek werd behandeld in een zitting op 18 januari 2023, waarbij technische problemen de communicatie met de verzoeker bemoeilijkten. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot wraking over te gaan. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had geen overtuigende bijkomende feiten aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden. Tevens werd het voorwaardelijke verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.307.193/02
Rekestnummer hoofdzaak : 200.307.193/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 15 februari 2023
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de hoofdzaak met genoemd rekestnummer van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat voorheen mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden, thans zonder advocaat,
tegen
de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat mr. M.J.I. Assink te Rijswijk,
strekkende tot wraking van de mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en H. Mollema-de Jong, raadsheren bij Team Familie van het gerechtshof Den Haag.

1.Het procesverloop

1.1
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de zitting van 13 december 2022;
- het e-mailbericht van verzoeker van 13 december 2022, 17:34 uur;
- het e-mailbericht van verzoeker van 14 december 2022, 12:08 uur;
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan verzoeker van 23 december 2022, 11:01 uur
- het e-mailbericht van verzoeker van 23 december 2022, 11:10 uur;
- een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek mr. Mollema-de Jong van 31 december 2022;
- het e-mailbericht van verzoeker van 6 januari 2023,12:41 uur, met bijlagen;
- het e-mailbericht van verzoeker van 6 januari 2023, 17:09;
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan verzoeker van 9 januari 2023, 7:44 uur;
- het e-mailbericht van verzoeker van 9 januari 2023, 14:06 uur;
- het e-mailbericht van verzoeker van 9 januari 2023, 14:13 uur;
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan verzoeker van 11 januari 2023, 11:41 uur;
- het e-mailbericht van verzoeker van 11 januari 2023, 11:55 uur;
- het e-mailbericht van de coördinator van de wrakingskamer aan verzoeker van 17 januari 2023, 13:53 uur;
- het e-mailbericht van verzoeker aan de coördinator van de wrakingskamer van 17 januari 2023, 14:22 uur.
1.2
Mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en H. Mollema-de Jong hebben niet in de wraking berust.
1.3
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 18 januari 2023 met gesloten deuren behandeld. Door technische problemen is het niet gelukt om - op verzoek van verzoeker - verzoeker op beeld te krijgen en ook het geluid gaf problemen. Daarom is de geluidverbinding met verzoeker, met diens instemming, via telefonisch contact tot stand gebracht. Mrs. Mink en Donders zijn ter zitting verschenen. Mr. Mollema-de Jong is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Ook de gecertificeerde instelling en mr. Assink hebben aangekondigd dat zij niet ter zitting zouden verschijnen.
1.4
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer over vier weken in het openbaar uitspraak zal doen. Vervolgens heeft de wrakingskamer de uitspraakdatum bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft verzoeker twee algemene wrakingsgronden geformuleerd. Verzoeker heeft die gronden in zijn latere brief - welke is gevoegd als bijlage bij zijn voormelde e-mail van vrijdag 6 januari 2023 12:41 - nader onderbouwd. Verkort en zakelijk weergegeven heeft verzoeker het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van mr. E.A. Mink
  • Aangezien ik deze rechter in een eerdere procedure van mij succesvol heb gewraakt, kan zij niet in een nieuwe procedure van mij alsnog verschijnen; wraking heeft een permanent karakter. Gebleken partijdigheid is immers in rechte vastgesteld.
  • Op een eerdere brief van mij aan mr. Mink van 16 januari 2019 is nog altijd niet gereageerd.
  • Als gevolg van de onrechtmatige bemoeienis door mr. Mink in eerdere zaken van mij, heb ik mijn oudste zoon nooit meer gezien.
Ten aanzien van mr. A.A.F. Donders
- Aangezien ik deze rechter in een eerdere procedure van mij succesvol heb gewraakt, kan zij niet in een nieuwe procedure van mij alsnog verschijnen; wraking heeft een permanent karakter. Gebleken partijdigheid is immers in rechte vastgesteld.
Ten aanzien van mr. H. Mollema-de Jong
  • mr. Mollema-de Jong is eerder betrokken geweest. Het gaat om zaaknummer 200.161.966. Mr. Mollema-de Jong pleegt valsheid in geschrifte, nu zij letterlijk stelt: “Mij is niet bekend op welke zaak de heer [verzoeker] doelt. Hij heeft niet onderbouwd in welk jaar, onder welk zaaknummer en op welke datum zijn verzoek destijds is afgewezen.”
  • Mr. Mollema-de Jong heeft inconsistent en onrechtmatig gehandeld door in een eerdere zaak van mij wel mijn recht op omgang met mijn dochter te erkennen, maar geen uitvoerbare omgangsregeling op te leggen.
  • Mr. Mollema-de Jong heeft zich in een eerdere procedure van mij schuldig gemaakt aan leugens.
  • Mr. Mollema-de Jong beweert dat de zitting in de hoofdzaak al was gesloten nadat ik had gewraakt. Ook dat is valsheid in geschrifte. Ik had reeds aan het begin van de zitting gewraakt.

3.Het standpunt van de raadsheren tegen wie het wrakingsverzoek is gericht

3.1
Mr. Mollema-de Jong heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek - samengevat - verklaard dat zij van mening is dat de aangevoerde wrakingsgronden, noch andere feiten of omstandigheden, maken dat sprake is van het niet onpartijdig kunnen beslissen of het niet onpartijdig zijn, en dat het wrakingsverzoek eerst na sluiting van de behandeling ter zitting is gedaan.
3.2
Mrs. Mink en Donders hebben ter zitting een toelichting gegeven. Ook zij zijn van mening dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid

Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd, bekend zijn geworden bij verzoeker. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek - dat op of kort na de zitting is gedaan - tijdig is ingediend en acht verzoeker derhalve ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

5.Verdere beoordeling

5.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
5.3
Dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn geldt in beginsel ook indien een procespartij in een (eerdere) procedure met succes hoger beroep of cassatie heeft ingesteld tegen een beslissing van de rechter of indien een procespartij de rechter in een eerdere procedure succesvol heeft gewraakt. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist, bijvoorbeeld dat de indertijd opgeworpen succesvolle wrakingsgrond nog steeds geldt of dat de vrees gerechtvaardigd is dat de succesvolle wraking of cassatie of het succesvolle hoger beroep er toe leidt dat de rechter dit verzoeker nadraagt. Voor dit oordeel wat dit laatste betreft zal, gelet op de professionele houding die van een rechter mag worden verwacht, niet snel sprake zijn.
5.4
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
5.5
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
5.6
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en oordeelt daartoe als volgt.
Ten aanzien van mr. E.A. Mink
5.7
Verzoeker stelt ten onrechte dat hij mr. Mink in het verleden succesvol heeft gewraakt. De Hoge Raad heeft in de arresten van 18 december 2015 waarnaar verzoeker verwijst niet geoordeeld dat mr. Mink een vooringenomenheid koestert jegens verzoeker of dat de vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd is, en uit die arresten kan al helemaal niet worden afgeleid dat sprake is van een nog steeds geldende (vrees voor) vooringenomenheid jegens verzoeker. In bedoelde arresten is slechts beslist dat het hof verzoeker in de betreffende zaak, waarin verzoeker een wrakingsverzoek had gedaan zonder dat dat was ondertekend door een advocaat, in de gelegenheid had moeten stellen dat verzuim te herstellen en dat het hof dat ten onrechte niet had gedaan. Over de vraag of sprake was van een succesvolle wrakingsgrond, is niets gezegd. Ook vormt de omstandigheid dat het hof in de betreffende zaak ten onrechte had nagelaten verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn verzuim te herstellen, geen zwaarwegende aanwijzing als hiervoor onder 5.2 bedoeld. Dat is een processuele beslissing geweest, die niet duidt op vooringenomenheid. Het hof verwijst naar het in 5.3 overwogene. Feiten of omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn door verzoeker niet (voldoende) aangevoerd en ook niet anderszins gebleken.
5.8
Uit de omstandigheid dat mr. Mink in een eerdere procedure van verzoeker een voor verzoeker onwelgevallige beslissing heeft genomen, valt niet af te leiden dat mr. Mink in de onderhavige zaak jegens verzoeker niet onpartijdig is. Ook vormt die omstandigheid geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat mr. Mink jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Dat kan alleen door een rechtsmiddel tegen die beslissing aan te wenden.
5.9
De omstandigheid dat verzoeker, naar eigen zeggen, nog altijd geen reactie op zijn brief aan mr. Mink van 16 januari 2019 heeft ontvangen, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid of de schijn daarvan.
Ten aanzien van mr. A.A.F. Donders
5.1
De omstandigheid dat verzoeker mr. Donders in het verleden eerder succesvol heeft gewraakt, vormt niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor onder 5.2 bedoeld. Het hof verwijst naar het in r.o. 5.3 overwogene. Verzoeker heeft geen, althans onvoldoende, bijkomende feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Ten aanzien van mr. H. Mollema-de Jong
Procesorde
5.11
Ter zitting heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de afwezigheid van mr. Mollema ter zitting. Verzoeker heeft daartoe allereest aangevoerd dat mr. Mollema-de Jong geen reden heeft gegeven voor haar afwezigheid, waardoor voor verzoeker niet verifieerbaar is waarom zij er niet is. Daarbij heeft mr. Mollema-de Jong door niet te verschijnen volgens verzoeker het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden, omdat zij verzoeker en de wrakingskamer daarmee de kans heeft ontnomen vragen te stellen. Verzoeker acht deze houding van mr. Mollema-de Jong respectloos en minachtend richting zowel verzoeker, de wrakingskamer als de burger.
5.12
De wrakingskamer overweegt hierover dat mr. Mollema-de Jong in haar schriftelijke reactie van 31 december 2022 reeds heeft laten weten dat zij niet in de gelegenheid is om bij de wrakingszitting aanwezig te zijn. Mr. Mollema-de Jong is ook niet gehouden ter zitting te verschijnen. Dit volgt uit paragraaf 4.7 van het geldende wrakingsprotocol van het gerechtshof Den Haag. Het feit dat mr. Mollema-de Jong niet ter zitting is verschenen - terwijl verzoeker dat wel wenselijk achtte - en heeft volstaan met een schriftelijke reactie levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen schending van de goede procesorde op.
Wrakingsgronden
5.13
Uit de omstandigheid dat mr. Mollema-de Jong in een eerdere procedure van verzoeker een voor verzoeker een onwelgevallige beslissing heeft genomen, valt niet af te leiden dat zij in de onderhavige zaak jegens verzoeker niet onpartijdig is. De wrakingskamer verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.8 is overwogen.
5.14
Ten aanzien van de wrakingsgrond dat mr. Mollema-de Jong valsheid in geschifte heeft gepleegd, omdat zij volgens verzoeker ten onrechte beweert dat verzoeker de raadsheren heeft gewraakt nadat de zitting in de hoofdzaak was gesloten, terwijl verzoeker reeds aan het begin van de zitting heeft gewraakt, overweegt de wrakingskamer dat de door mr. Mollema-Jong in haar schriftelijke reactie van 31 december 2022 geschetste gang van zaken tijdens de zitting, is gebaseerd op haar eigen interpretatie van het verloop ter zitting. Dit levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen wrakingsgrond op.
5.15
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen van de door de verzoeker aangedragen gronden voor de wraking slaagt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

6.Het voorwaardelijk verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer

6.1
Verzoeker heeft de wrakingskamer tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek voorwaardelijk gewraakt, te weten in het geval de wrakingskamer 1.) zijn stelling dat wraking een permanent karakter heeft, omdat de wraking zich richt tot een procespartij en niet de zaak zelf, niet inwilligt en/of 2.) geen gevolg verbindt aan de ongemotiveerde afwezigheid van mr. Mollema-de Jong ter zitting. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat de wrakingskamer zich in dat geval achter het wrakingsprotocol verschuilt en zich schuldig maakt aan ‘vriendjespolitiek’, het verlenen van een vriendendienst aan een collega rechter.
6.2
Uit het voorgaande blijkt dat beide voorwaarden voor het verzoek tot wraking van de wrakingskamer zijn vervuld. De wrakingskamer overweegt hieromtrent als volgt.
6.3
Een rechterlijke beslissing kan als zodanig geen grond vormen voor wraking. Een wrakingsverzoek kan daarom niet met succes worden gedaan op de grond dat een door de rechter nog te nemen beslissing een bepaalde inhoud heeft. Hieruit volgt dat de beslissingen van de wrakingskamer niet, ook niet voorwaardelijk, een grond voor wraking kunnen zijn. [1] In zodanig geval wordt de behandeling niet op de voet van artikel 37 lid 5 Rv geschorst, omdat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer geen wraking in de zin van artikel 36 Rv betreft en het verzoek buiten behandeling door een wrakingskamer kan blijven. [2]
De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en H. Mollema-de Jong af;
- bepaalt dat de behandeling van de procedure met nummer 200.307.193/01 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, alsmede aan genoemde raadsheren;
- stelt het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechters van de wrakingskamer buiten behandeling.
Deze beslissing is gegeven door mrs. K. Schaffels, J.W. Frieling en J.I. de Vreese-Rood en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2023, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155 en JBPr 2020/38 (met noot Hammerstein), r.o. 3.3.
2.Vergelijk Hoge Raad 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370, r.o. 2.7.3 en gerechtshof Den Haag 28 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:828 en JBPr 2021/56 (met noot Hammerstein), r.o. 5.6.