Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 6 juli 2020, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 april 2020;
- de memorie van grieven van [appellante] , met producties;
- het tussenarrest van dit hof van 12 januari 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 maart 2021, met de daarin genoemde producties;
- de memorie van antwoord van Aecorsis in principaal appel, tevens grieven in incidenteel appel houdend vermeerdering van eis, tevens incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, met productie;
- de memorie van antwoord van [appellante] in incidenteel appel en in het incident, met producties;
- het arrest in het incident van 13 juli 2021, waarin het hof het vonnis van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
- de producties 1 en 2, gehecht aan de brief van mr. Kopp van 26 februari 2022, die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- productie 12 die Aecorsis voor de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
“Met subsidiemanagement nemen wij de zorgen omtrent subsidies uit handen. Wij verzorgen de projecttoetsen, aanvraag en communicatie met de subsidieverstrekkers.”.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling door het hof
“Eventuele aanspraken van de opdrachtgever dienen binnen een vervaltermijn van één jaar na het ontdekken van de schade te zijn ingediend, bij gebreke waarvan de rechten van de opdrachtgever zijn vervallen.”.[appellante] heeft betoogd dat deze bepaling inhoudt dat Aecorsis binnen een jaar na het ontdekken van de schade [appellante] had moeten dagvaarden, wat Aecorsis niet heeft gedaan.
“Voor zover in deze algemene voorwaarden niet anders is bepaald, vervallen vorderingsrechten en andere bevoegdheden van opdrachtgever uit welken hoofde ook jegens opdrachtnemer in verband met het verrichten van werkzaamheden door opdrachtnemer in ieder geval na één jaar na het moment waarop opdrachtgever bekend werd of redelijkerwijs kon zijn met het bestaan van deze rechten en bevoegdheden.”.
“Op basis van de door u aangeleverde (…) financiële cijfers, komen wij tot de conclusie dat er een wanverhouding bestaat tussen de financiële situatie van uw onderneming en de ambitie, die u in uw subsidieaanvraag verwoordt. Wij achten uw project financieel niet haalbaar en de uitvoering biedt onvoldoende economisch perspectief.”.Uit de daaraan voorafgaande alinea’s blijkt dat daarbij in aanmerking is genomen dat sprake is van een negatief eigen vermogen, dat niet is in te zien hoe Aecorsis de eigen bijdrage van € 84.000,-- voor de haalbaarheidsstudie zal kunnen financieren, dat de financiële situatie ook geen vertrouwen biedt in het kunnen realiseren van de investeringen (van € 1,2 miljoen) die na uitvoering van de haalbaarheidsstudie moeten worden gemaakt en dat er geen beschrijving en onderbouwing is van het economisch perspectief.
het verbod op cumulatie van subsidies
conclusie causaal verband
“Ook dit project is voorgelegd aan RVO en RVO was van mening dat het een goed project was.”. Dat de ontwikkeling van een immersiekoelsysteem voor datacenters als veelbelovend werd gezien wordt niet alleen ondersteund door het feit dat het RVO hiervoor in februari 2016 een innovatiekrediet van € 542.958,-- had verstrekt, maar ook doordat Aecorsis voor dit project in 2017 een DEI-subsidie (Demonstratieregeling Energie-innovatie) van € 265.775,-- van het RVO heeft weten te verkrijgen (naar Aecorsis onweersproken heeft gesteld: voor de TRL fasen 7 en 8) en dat de provincie Noord-Holland via een duurzaamheidsmaatschappij in 2019 medeaandeelhouder is geworden van Aecorsis [3] . Het hof schat de kans op toekenning van de gevraagde R&D-samenwerkingssubsidie - evenals de rechtbank - op 90%.
, dit kunnen we zo niet indienen. Niet alleen doet het geen recht aan de input die we hebben gegeven ten aanzien van de fase die we nu ingaan, maar kan zo ook maar verwarring zaaien, omdat het niet consistent is met de informatie die we rondom het innovatiekrediet met RVO delen.”.[medewerker] van Aecorsis schreef op diezelfde datum aan [X] :
“Ernstig teleurgesteld en “not amused” heb ik noodgedwongen alles herschreven (…) ik heb weinig teksten gevonden die geen fouten of ernstige onjuistheden bevatten. (…) dit is geen 6 weken werk waard waarna wij op 1 voor 12 deze krankzinnige eerste (!!!) review moeten doen, ik had een andere indruk van je en had dit niet verwacht.”. Op 6 september 2016 schrijft [X] aan [medewerker] van Aecorsis, met [directeur] in cc:
“Ik kom (…) bij je in de lucht met ons voorstel. Gezien ik dit intern heb moeten voorleggen heeft dit enkele dagen tijd gekost (…) Mijn excuses voor de gang van zaken. Zoals besproken is dit geen acceptabele werkwijze (…). Het uitgangspunt bij het opstellen van het voorstel is dan ook geweest dat de inspanning die vanuit jullie is geleverd essentieel was voor het correct formuleren van de projectomschrijving. Daarom wil ik voorstellen om mijn werkzaamheden (…) af te rekenen voor een symbolisch bedrag voor de uren. De commissie die ik bij schriftelijke toekenning van de subsidie factureer is daarmee een klein deel van de commissie die bij een regulier traject in rekening wordt gebracht: € 5.000.”.Het hof is van oordeel dat Aecorsis, gelet op deze gang van zaken, voldoende heeft onderbouwd dat de ‘succes fee’ die [X] namens [appellante] in rekening zou brengen in dit geval € 5.000 zou hebben bedragen. Van de zijde van [appellante] is tijdens het pleidooi nog aangevoerd dat [X] niet bevoegd was om toe te zeggen dat de ‘succes fee’ verlaagd zou worden, maar dat punt is te laat in de procedure opgeworpen. Omdat dat in strijd is met de twee-conclusie-regel, zal het hof hier niet op ingaan.