In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2023 een tussenbeschikking gegeven na terugverwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de vaststelling van partneralimentatie tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De Hoge Raad had eerder, op 16 april 2021, de partijen ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep en op 17 december 2021 de beschikking van het hof van 4 september 2019 vernietigd, waarbij het hof was terugverwezen voor verdere behandeling.
De vrouw had in eerste aanleg de echtscheiding verzocht, terwijl de man verweer voerde en ook zelfstandig om echtscheiding vroeg. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en de man verplicht tot het betalen van partneralimentatie. In hoger beroep heeft de man de beschikking van de rechtbank bestreden, terwijl de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft in de eerdere beschikking van 4 september 2019 de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gedeeltelijk vernietigd en de man toegelaten tot het leveren van bewijs over de eigendom van de echtelijke woning.
In de tussenbeschikking van 5 april 2023 heeft het hof de man opnieuw toegelaten tot het leveren van bewijs over de activa en passiva van zijn voormalige tuinbouwbedrijf en de eigendom van de echtelijke woning. Het hof heeft daarbij de procedure verder vormgegeven en de partijen in de gelegenheid gesteld om hun stellingen aan te passen op basis van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. De beslissing over de partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden blijft nog open, en het hof houdt verdere beslissingen aan tot het bewijs is geleverd.